Skip to main content

Full text of "Algemeene kerkelijke geschiedenis der christenen"

See other formats


•1  «■  '■'*-■. 


''■•U 


W  V 


•'K,N':v^-. 


■  ■     ■    ^-  •  •        •  .  .       .  » 


•>»■?. 


*:   •'»■-'•  : 


'J*i->;-^^ 


►  .••••■•»••     •..'•-•r'r^      -•'■■■"'".•■,'.•.'.".,  v       '-'.-'■•..       'j/»-."^  ,^  • '.  •  ■ 


^  1  ■««■ .  ^<^' 


Presented  to  the 

LIBRARY  of  the 

UNIVERSITY  OF  TORONTO 

bythe 

INSTITUTE  FOR 

CHRISTIAN  STUDIES 


2: 


.<> 


It) 


c5 


.W/ 


''"^/i:^  ÜNTARiO.  ^ 


ALGEMEENE 
KERKELIJKE 

GESCHIEDENIS, 

DER 

CHRISTENEN. 


ld 


'i 


a  : 


i.  U 


Wik. 


/i  3  1 


ALGEMEENS 
KERKELIJKE 

GESCHIEDENIS, 


DER. 


CHRISTENEN, 


DOOR. 


IJSBRAND    VAN   HAMELSVELD. 


DERDE    DEEL. 


MET       PLAATEN. 


r.     ^, 


i  :^  ÜUa 


T  E     H  A  A  R-L lï  M     B  IJ 

F  Pv  A  N  g  O  I  S     B  O  H  N, 

:vi  D  c  c  c. 


a  s  \i  j  a  :i  il  a  ^i 


M  1 


if    T: 


/LI. 


:/[Aii 


QKi/; 


N      H      o      U      D 


.    VAN     HET.  .. 

DERDE      DEEL,'       ^ 


^     .    ...  "  "ob'raH  120  n:f.  •■::'•_'■ 

VERVOLG  VAN  HET  ,fciabnoW  lué 
TWEEDE      BO    E  Kf  ^ 

Bevattende  lïet  tweede  tijdperk,  van  den  dood  van  joSn- 
NES ,  den  laatften  der  Apostelen  ,  tot  aan  dé  regeering' 
van  den  Keizer  konstantyn  den  Grooten  ,  in  het  begin 
der  vierde,  eeuw.  ., 


ACHTSTE      HOOFDSTUK. 

Verfchillen  met  NoëTus ,  sabellius  ,  en  andere 
Dwaalleeraaren.  Twisten  over  de  wcdcrrian- 
neming  der  afgevallen  Christenen.  Scheuring, 
door  NOVATUs  en  novatianus  veroorzaakt.  Bladz.     i, 

NEGENDE      HOOFDSTUK. 

Berichten  van  oRiGENES,  dionysius  van  .Alex- 
andrië  ,^en  andere  voorname  Kerldeeraaren  en 
Schrijvers,  van  dezen  tijd.  .  ,  42, 

tien- 


INHOUD. 

TIENDE     HOOFDSTUK, 

Lotgevallen  der  Christenen  onder  den  Keizer  gal- 
lus ,  en  zijne  opvolgers ,  tot  aan  het  begin  der 
regeering  van  diocletianus.  .  .  iio, 

ELFDE      HOOFDSTUK. 

Schriften  der  Heidenen  tegen  de  Christenen.  Be- 
richten van  GREGORIUS    THAURIATURGUS ,     of 

den  Wonderdoener. '  Gevoelens  van  paulus  van 
Samofata,  ivianes  en  de  Manicheën  enz,     .  009. 

twaalfde      HOOFDSTy   K. 

Lotgevallen  der  Christenen ,  van  het  begin  der  "re- 
geering van  den  Keizer  Diocletianus,  tQthet  -  ;  , 
einde  der  laatHe  openbare  vervolging.  .  t  :;.  ,j:;-:-l/  "^9* 


a  1  a 


':  1301  nDllidi>'  ;/. 

.  AVOVI  IC  • : 


KER- 


KERKELIJKE 

GESCHIEDENIS. 


VERVOLG  VAN  HET 
TWEEDE     BOEK. 

BEVATTENDE    HET     TAVEEDE    TYDPERK  ;    VAN    DEN 
DOOD   VAN  JORNNES,  DEN   LAATSTEN   DER  APOS- 
TELEN,   TOT   AAN    DE    REGEERING   VAN    DEN 
KEIZER      KONSTANTYN     DEN     GROOTEN  , 
IN    liET    BEGIN    DER   VIERDE    EÈL'W. 

ACHTSTE    HOOFDSTUK. 

^erfch'ilkn  met  Noëtiis ,  Sabellius ,  en  andere  DivanU 

leer'daren.     Twisten  over  de  wederaanneming  der 

afgevallen  Christenen.     Scheuring^  door  No- 

vatiis  en  Novatianus  veroorzaakt, 

J_Je  Tiist,   die  de  Christenen,   vóór  het  uitbcrsten       H 
■der  vervolging  onder  den  Keizer  decius  ,  eenige  jaa-    ^^lu 
ren  genoten  hadden,  had  niet  alleen,   gelijk  wij,  in  Hoofdft. 
het  voorgaande  Deel ,   gezien  hebben ,  gediend ,   tot  ^^^'  ^* 
eene    verflapping  van  godzaligheid  en   deugd,  niaar  tot  251.* 

was  ook  door  fommigen  misbmikt,   tot   het  verwek- 7 

ken  van  twisten  en  verdeeldheden ,  door  liet  voordra-  len  m-i" 

gen  ,  en  flaande  houden   van   gevoelens    en   begrip-  God,  dea 

pen,   over  ondei'Wcrpen ,  die,  uit    hunnen  aart,   het  ^oor'eu 

lïï.  Deel.  A  peil  H.  Geesf. 


o      a      ^  K  E  R  K  E  L  IJ   K  E 

II  peil  der  mensclilijke  vatbaarheid  m  hu\m  gaan.  De 
^^Jl'J  Christenen  werden  gedoopt  in  den  naam  des  Vaders , 
Hoofdfl.  des  Zoons,  en  des  Heiligen  Geests;  delleil.  Schrif- 
na  C.  G.  ten  leerden  van  jesus  ciiristus,  dat  hij  Cods  Zoon, 
tot  '^<i!  '^'^  tevens  'smenfchen  Zoon,  was;  en  de  Christenen 
■  vereerden  hem,  den  Stichter  van -hunnen  Godsdienst, 

van  eerftcn  af,  als  God;  doch  tevens  was  de  leere 
van  den.  ééiten  waariichtigen  God ,  (J^ïonarchia  Deï)^ 
de  hoofdleere ,  die  het  Christendom  keiimerkend  van 
het  Heidendom  ondcrfcheidde.  Zich  niet  vergenoe- 
gende, met,  in  den  naam  van  jesus  ciiristus,  als 
den  Zoon  van  God,  in  God  tot  zaligheid  te  gelooven, 
en  door  ^tn  Geest  van  God,  naar  jesus  voorbeeld, 
heilig  en  deugdzaam  te  leven  ,  begon  men  reeds, 
in  de  tweede  eeuw  van  het  Christendom  ,  nader  te 
verklaren,  hoedanig  een  perfoon  jesus,  als  Gods 
Zoon^  en  op  welke  wijze.  God,  Vader,  Zoon,  en 
Heilige  Geest  zij,  en,  dewijl  men  niet  altijd,  met 
de  verëischte  behoedzaamheid,  en  behoorlijke  onder- 
fcheiding,  over  dit  in  de  daad  moeilijk  ondenverp, 
hetwelk  tot  het  voor  de  menfchen  onbegrijpelijk  be- 
flaan  des  oncindigen  Gods  behoorde,  dacht,  of  zijne 
gedachten  uitdrukte,  geraakte  men,  fpoedig,  in  dool- 
hoven vcnvard,  die  tot  veifchillende  gevoelens  leid- 
den, welke  niet  zelden  :in  uiterften  liepen,  en  tot 
wederzijdfche  beichuldigirigen ,  dat  men  de  waarheid 
miskende,  aanleiding  gaven.  Tenvijl  fommigen,  ten 
einde  de  waardigheid  van  jesus,  als  Gods  Zoon, 
te  handliaven  ,  zelfs  met  tehulproeping  der  Piaio- 
nifche  ^Vijsgeerte ,  alles  meenden  te  ontvouwen  en 
begrijpelijk  te  maken ,   vreesden  anderen ,  dat   men , 


GESCHIEDENIS..  3 

dus  doende,  de  éénheid  van   het  Oppenvezen  te  nu       II 

kwam,  en   bedachten    zoodanige  uitlegging   van   de    'J^Y[ 

bewoordingen  der  Heih'ge  Schriften,   waar  door  alle  Hoofdft. 

ondeifclieid  tiisfchen   God  ,  den  Vader,   Zoon ,  en  "•'  C.  G. 

Heiligen  Geest,  en  tevens  de  Godlijke  waardigheid  van  [^^^  251. 

jESUs  CHRISTUS  ,  wcggenomen  werd.    Hier  van  had 

den  THEODOïUS  de  Lederbereider  ^  artemon,  prax- 

EAS ,   en   in  't  gemeen   allen ,   die   men   Monarchia' 

nen   en   Patropasfianen  enz. ,   noemde ,  voorbeelden 

gegeven  (*). 

Ten   dezen    tijde   maakten  zich ,   door  foortgelijke  Noërus 

eevoelens ,   als    de    laatstgemelden ,   Noërus   en   sa-  ^"  ^'J"® 
&  '  ö  '  gevoe- 

BELLius  bekend.     De  eerlle  was  te  Smirna ,  niet  te  lens. 

Efeze^  zoo   als   epifanius    fchrijft   (f),   geboren, 

alwaar  hij  ook- zijn  gevoelen  openbaar  maakte.    Dit 

gevoelen  wordt,  door  hippolytus,   die  tegen   Noë- 

Tus  gcfchreven  heeft,   dus  voorgefleld:    „  Hij  zei- 

„  de,  dat  Christus   zelve  de  Vader  was,  en  dat 

„  de  Vader  zelve  geboren  is,  geleden  heeft,   en  ge- 

„  ftorven  is."      AVat    breeder   en    duidelijker  door 

THEODORETUS  (S):     95  Zij  zcggen ,   dat  'er  maar 

„  één  God  en  Vader  is,   de  A\^erkmeester  van   al- 

„  les,  wel  ongeboren,  van  het  begin,   maar  gebo- 

5,  ren,  wanneer  hij  uit  eene   maagd   wilde   geboren 

„  worden.     Niet  kunnende  lijden  en  onflerfhjk ,  maar 

„  wederom  kunnende  lijden  en  flerflljk.     AV^ant  niet  • 

„  kun- 

(*)  Zie  II.  Deel,  Bladz.   209.  volgg. 

Ct)  //..;■«.•  57. 

(§)  FLerei.  Fah.  III.  3. 

A  2 


4  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  „  kunnende  lijden ,  zegt  hij ,  heeft  hij ,  dit  willende  5 
?"^'^  „  het  lijden  van  het  kruis  onderdaan.  Dezen  noe- 
Hoüfdll.  59  nien  zij  Zoon  en  Vader."''  Doch,  op  welke  wij- 
na  C.  G.  2e  NoëTus  dit  gevoelen  nader  verklaard ,  en  of  hij 
tot  i<A.  gewild  hebbe,  dat  Christus  een  bloot  mensch  ge- 
— — —  wcest  zij,  met  wien  de  Godheid  zich,  op  zekere 
wijze,  verëenigd  hebbe,  dan  wel  of  hij  in  christus 
eene  Godlijke  en  menschlijke  natuur  onderfteld  heb- 
be, eene  Godlijke,  zijnde  zeker  uitvloeizel  uit  de 
ééne  Godlijke  pcrfoon,  den  Vader,  welk  uitvloeizel 
of  kracht  naderhand  weder  in  de  Godheid ,  den  Va- 
der ,  zij  wedergekeerd ,  is ,  wegens  de  duisterheid  der 
Ouden ,  geheel  onzeker  (  *  ) ;  zoodat  men ,  met  zeker- 
heid ,  niet  anders  van  zijn  gevoelen  kan  zeggen ,  dan 
dat  hetzelve  genoegzaam  fchijnt  overeen  te  Ivpmen, 
met  dat  van  praxeas.  De  beweegreden  tot  hetzel- 
ve was  zijn  ijver,  om  de  éénheid  van  het  Godlijk 
Wezen  zuiver  te  bewaaren,  waar  toe  hij  alle  die 
Bijbelplaatzen ,  die  deze  eenheid  leeren ,  gcduurig  her- 
haalde, doch  zijne  voornaamlle  bewijsplaats  uit  de 
H.  Schrift,  was  Rom.  IX.  5.,  gelijk  wij  uit  dit  be- 
richt van  iiippoLYTus  weten  :  ,,  christus  was 
„  God,  en  heeft  voor  ons  geleden,  zijnde  zelve  de 
„  Vader,  opdat  hij  ons  ook  zou  kunnen  zaligen. 
„  Want  anders  ,  zeide  noütus  ,  kunnen  wij  niet 
„  zeggen,  nademaal  ook  de  Apostel  éénen  God  be- 

„  lijdt, 
(*)  liet    eeiRe    verdedigt    wesselinc  ,    Pvobab.    C. 
XXVI.   tot  het   lantfie  neigt  venema  Hist.   Eccles.  Tow. 
III.  pas.  710.  fqq. 


GESCHIEDENIS.  5 

„  lijdt,  zeggende:   Welker  zijn  de  Vaders^  en  uit       II 
„  welken   ciiristus   is  ^  zoo    veel  het  vleesch  aan-    ^^:^ 
„  gaat ,   dewelke  is   God  boven   allen   te  prijzen ,  Hoofdft. 
„  in  der  eeuwigheid.''''  "^  C.  G. 

Noëïus,  deze  gevoelens  verfpreidende ,  werd,  door  [^^  ^51. 

de  Oudilen  of  Ouderlingen  der  Gemeente  te  Smirna , • 

daar  over  onderliouden ;  eerst  ontkende  hij,  maar 
naderhand ,  ziende ,  dat  dezelve  bij  verfcheiden  Chris- 
tenen ingang  vonden,  verdedigde  hij  dezelve,  met 
te  vraagen :  „  AVat  kwaad  hij  daar  mede  deed ,  dat 
„  hij  CHRISTUS  verheerlijkte?  "  Hij  werd  vervol- 
gends,  door  deze  Ouderlingen,  of  door  tranquil- 
Lus,  Bisfchop  van  Chalce'don  ^  omdat  hij  bij  zijne 
gevoelens  volhardde,  uit  de  gemeenfchap  der  Kerk 
gefloten ,  en ,  als  hij  kort  daarna  overleed ,  lieten  de 
Christenen  te  Smirna  zijn  lijk ,  als  ook  dat  van  zijnen 
broeder ,  onbegraven  liggen ,  onder  voorwendzel ,  dat 
zij  afgevallen  waren  van  hun  geloof.  Zoo  zeer  waren 
thans  reeds  fommigen  ontaart  van  die  eerfte  belijders 
van  dezen  menschlievenden  Godsdienst,  die  zelfs  de 
onbegraven  ligchaamen  van  Heidenen,  hunne  veiTol- 
gers,  ter  aarde  befteld  hadden! 

Deze  berichten,  nopens  noctus  en  zijne  gevoe- 
lens, zijn  voornaamlijk  ontleend  uit  epifanius  (*) 
en  THEODORETUS  (f),  doch  bijzonder  uit  hippo- 
LYTus,  in  wiens  Werken  (§)  men  eene  wederleg- 
ging  van   dezelve  vindt ,   vvaarfchijnlijk    behoorende 

tot 

(*)  H.eres.  57- 

(t)  Hcsret.  fab.  L.  III.  C.  3. 

C5)  Oper.  Tom.  II.  pag.  5-- '20. 
A3 


tot    251, 


6  K  E   R  K  E  L  IJ  K  E 

II       tot  zijn  voor  ons  verloren  Werk  over  de  Ketterijen  ^ 

^^l^     waar  van  fotius   melding   maakt   (*),  uit   welke 

Hoofdft.  wederlegging  bevestigd  wordt,    het  geen    v/ii   boven 

na  C.  G.  zeiden ,  van  de  min  behoedzame  uitdrukkingen ,  welke 

tot   s-ci.  Sommigen ,  die  voor  rechtzinnigen  gehouden  werden, 

gebruikten.     Zoo  zegt  deze  wederlegger  van  NoëTus  : 

„  Dat  het  Godlijk  Woord,   (de  Logos,')  op   zich 

„  zelven ,  zonder  het   vleesch ,  of  de  menschheid , 

„  geen  volkomen  Zooji  geweest  is."  —  „  De  Zoon 

„  was  de  ecrfle  Stem  des  Vaders ,   en  geteeld ,  als 

5,  hcht  uit  licht,  of  als    water   uit   eene   bron,   en 

„  ftond,  als  eene  draal  tot  de   Zon,  in   betrekking 

„  tot  den  Vader."  —  Verders,    „  de   overëenftem- 

„  mende  Huishouding ,  (  Oeconomia , }   in    de  God- 

„  heid  zal  deze  zijn:    'er  is   één   God,   de   Vader, 

„  die  beveelt,   4e   Zoon,   die    gehoorzaamt,   en    de 

„  Heilige  Geest,  die  wetenfchap  leert." 

Men  is  niet  volkomen  zeker,  omtrent  den  waaren 
leeftijd  van  NOëTus  ,  wien  epïfanius  130  jaai-en 
vóór  zijnen  eigenen ,  dat  is ,  omtrent  het  jaar  245 , 
bepaalt,  terwijl  anderen  meencn,  dat  hij  reeds  voor 
het  jaar  220  moet  gebloeid  hebben ,  dewijl  hippoly- 
Tus,  die  tegen  hem  gefchreven  heeft,  den  Martel- 
dood zal  geleden  hebben,  in  het  jaar  230  (f), 
doch,  alzoo  dit  laatfle  geheel  onzeker  is,  kan  epï- 
fanius tijdbepaling  heel  wel  toegelaten  worden. 

NoëTUS  wordt  gezegd,   tot  voorgangers  in  zijne 
gqvoelens  gehad  te  hebben  ,   zekeren    epigonus    en 


CLE- 


(*)  Cod.  121. 

(t)  Venema  ///s;.  Eales,  Tom,  l\\.  pag.  705. 


GESCHIEDENIS.  >r 

CLEOMEXES ,  terwijl  CALLISTUS  cn  anderen  dezelveii      lï 
ijverig  voortplantten;   evenwel  fchijnen  de  No'ètianen    ^^^^ 
■Az\\  naauwlijks  tot  in  de  vierde  eeuw  ibande  gehoii-  Hoofdft. 
den  te  hebben ,  wanneer  hun  naam  door  aanzienlijker  "^  C.  G. 
naamcn  \^n  lieden ,  die  met  hun  in  gevoelens  genoeg-  ^^^  ~^J[\ 
zaam    overeenkwamen,   verduisterd  werd.  

Dus  heeft  zich ,  kort  na  Noëxus ,  sabellil'S  ver-  Sabelli- 
niaard  gemaakt ,  wien  fommigen  voor  eenen  leerling  ^'^•' 
van  NOëTus  houden ;  hij  was  een  Afrikaan ,  uit  tle 
Provintie  van  PentapoUs ,  in  wier  Hoofdftad  hij ,  tus- 
fchen  de  jaaren  250  en  260,  fchoon  anderen  hem 
\Toeger  plaatzen,  zijne  gevoelens  geleerd  heeft,  al- 
hoewel het  onzeker  is,  of  hij  een  openbaar  Leeraar- 
ambt  aldaar  bekleed  hebbe,  gelijk  fommige  jonger 
Schrijvers  zeggen.  Hij  wordt  geroemd ,  als  een  kun- 
dig en  geleerd  man,  die  ecnige  gefchriften  heeft  na- 
gelaten ,  van  welke  nog  in  de  vijfde  eeuw  het  één 
en  ander  overig  was.  Volgends  augustinus  (*), 
zal  hij,  insgelijks,  uit  de  gemeenfchap  der  Kerk  ge- 
floten zijn.  Zeker  is  het,  dat  dionysius  van  Alex- 
andri'è ^  in  eenige  Brieven,  en  novatianus  m  zijn 
Boek  over  den  regel  des  geloof s  (f),  hem  breed- 
voerig wederiegd  hebben.  Meer  weten  wij  niet  van 
de  lotgevallen  van  sabellius. 

Ten  opzichte   van    's  mans   gevoelens ,  heerscht ,  Zijne  ze- 
even als  omtrent  die  van  noctus  ,  \Tij  wat  duister-  ^o^^^^s, 
nis.    In  't  gemeen  is  dit  zeker,  dat  hij  van  de  leere 

der 

(*)  Z)^  H.eres.  ex  Philastrio. 

(t)  -D^  regula  fidei  oï  de  Trinitate ^   waar  van   wij, 
op  zijne  plaats,  nader  fpreken  zullen. 
A  4 


^  KERKELIJKE 

II       der   Christenen   omtrent  God    den    Vader,    Zoon,. 

^f^^     en  Heiligen  Geest  ,   verfchilde  ,   en    wel  uit  zorg,. 

Hoofdft.  dat    dezelve,   gelijk    zij    gemeenlijk    verdaan    werd, 

na  C.  G.  aanleiding    mogt    geven    tot    het    geloof    van    eea 

1  fliir  "  '^K 

tot  2^1   Veelgodendom.     Wanneer  dus   de  SaheUlanen   eenen 

• eenvouvvigen  Cln-isten  ontmoetten ,  zegt  ons  epif^- 

Kius ,  vraagden  zij  hem :     „  Wat   moeten   v\ij    dan 
„  zeggen?  Hebben  wij  é énen  God?  of  drie  Goden?'* 
Door  welke  vraag  zij  menigen   Christen    tot    hunne 
partij  overhaalden.    Doch,   op  welke   wijze    sabel- 
Lius  eigenlijk  de  Iccre  van  Vader,  Zoon,  en  Heiligen 
Geest,  verklaarde,   zonder  meer   dan   éénen   Godlij- 
ken  perfoon  te  erkennen,   en  hoe  hij   zich  den   per- 
foon  van  jesus  voorftelde,  is  niet  zoo  gemaklijk  te 
bepaalen.      Wij  misfcn    de   Brieven   van   dionysius 
ran-  Alexandrie  ^  die  ons  hier  hcht  hadden  kunnen 
geven ,  en  van  wien ,  betrcIFende  de  leere  van  sabel- 
Lius ,  EüSEBius  (*)  ons    alleen  deze   woorden   be^ 
waard  heeft,  uit  zijnen  Brief  aan  xystus  of  slxtus  , 
Bisfchop  van  Rome  ^  welke  echter  niets  beftemmen, 
alleen  noemt  hij  deze  leere:     „  Godloos  en  lasterend 

tegen  den  Almagtigen   God,  en  Vader  van  onzen 

„  Hecre  jesus  Christus;   vol  ongeloof  jegens   zij- 

,  ncn  Eeniggeboren  Zoon,   den  Eerstgeboren  onder 

„  alle  Schepzelen,  en  het  Woord,    dat  vlcesch  ge- 

v/orden    is  ;   en   eindelijk  vol   onverftand  omtrent 

den  Heiligen  Geest."  epifanius  ,  die  meer  in 
bijzonderheden  treedt,  fchrijft  aan  sabellius  toe, 
dat  hij  in  God  Hechts  éénen  perfoon  erkend  hebbe, 

d'jch 

(  *  )  Ilisl.  Eccks,  Libr.  VU.  C.  ö. 


GESCHIEDENIS.  9 

doch  die   zich    door  drie  Benamingen    van  Vader,       II 

Zoon,  en  Heiligen  Geest,  naai- onderfcheiden  AVö'c//-    BPJ:^ 

ten  of  Werkingen ,  heeft  beleend  gemaakt.     Hetwelk  Hoofdft. 

SABELLTUS ,  door  veifchciden  geliikcnisfen ,  zal  opgc-  '"  C.  G. 

Taar  2^5. 
helderd  hebben.      Gelijk   in  den  mensch  Ligchaam,-^^   ^^j^ 

Ziel,  en   Geest,   zijn,  dus   zal  in  de  Godheid  de 

Vader,  als  't  ware,  het  Ligchaam,  de  Zoon  als  de 
Ziel,  en  de  Heilige  Geest  als  de  menschlijke  Geest 
zijn,  enz.  Van  den  Zoon  beweerde  hij,  zegt  epi- 
FANius,  dat  hij,  als  eene  ftraal,  is  uitgezonden, 
en  na  des  menfchen  verlosfing  op  aarde  volbrachit 
te  hebben,  weder  ten  hemel  opgenomen  is,  gelijk 
eene  lichtfh-aal,  uit  de  Zon  uitgevloeid,  tot  dezelve 
wederkeert.  De  Heilige  Geest  wordt  ook  in  de  we- 
reld gezonden,  komt  op  ieder,  die  zijns  waardig  is, 
herftclt  het  leven ,  fchenkt  nieuwen  moed  en  hart , 
en  verwarmt,  om  zoo  te  fpreken,  den  mensch  door 

zekere  kracht  en  gewilligheid  van   Geest  Men 

fchijnt  dus  niet  te  kunnen  ondcrftcllen ,  met  ciiry- 
sosTO.MUs,  dat  hij  Vader,  Zoon  ,  en  Heiligen  Geest, 
voor  (  4'<Aias  ovofAxlx , )  Ip/oo^e  naamen  gehouden  heb- 
be ,  maar  liever  voor  drie  krachten  of  werkingen 
der  Godheid,  of  gelijk  andere  Ouden  het  uitdruk- 
ken, dat  hij  de  Drieëenheid  befchouwde,  als  eene 
uitgebreide  of  zich  uitbreidende  Eenheid ,  naamlijk , 
door  hare  werldngen  (*).  jesus  christus  fchijnt 
hij  als  een  bloot  mensch  befchouwd  te  hebben,  in 
wien  flechts  eene  Godlijke  Kracht  voor  eenen  tijd 
"zal  gewoond  hebben. 

Men 

(*)  Venema  Hist.  Eccles.  Tom.  ÏIL  pag.  710,  711. 
A5 


lo  K  E  11  K  E  L  IJ   K  E 

II  Men   gaf  aan   de   aanhangers   van  sarellius    cii 


BOEK 

VIII 


NoeTus ,  even  gelijk  aan  die  van    praxras  ,   en  an- 
Hoofdft.  deren,  die  fleclits  éénen  perfoon  in  de    Godheid  er- 
na C.  G.  kenden,  den  naam  van  Patropaspuincn ^  ook  dien  van 
Jaar  235.  , 
i)t   251.  i'O'ï'^'Jöfss',    en    Unionitce,   omdat   zij    Unio  en  niet 

Unit  as   erkenden.     Zoo   vruchtbaar  maakte  de  ijver 

Vcrlchei-  ^^^^  ^^^  rechtzinnigheid  de  Christenen  in  het  uitvin- 
den bena-  -^ 

niin!>en  den  en  fmeeden  van  benamingen ,  om  de  Ketters  te 
sandeSa- keiin^ej-kej,  alhoewel  sarellius  niet  regelrecht  leer- 
belhanen  ,      ^^   ,  ,   ,       ,    ,  ,  ,-    ,       ,      ^ 

gegeven.  ^^•>   ^"^^   "'^   yader  geleden  hebbe,   or   dat  de  Zoon 

de  Vader ,  en  de  Vader  de  Zoon    zij ,  doch ,  het  was 
genoeg,  dat  men  zulke  ongerijmdheden  ,  door  gevolg- 
trekking,  uit  zijne  leere  meende  te   kunnen  afleiden. 
Voort-  Saeellius   leere   en    gevoelens    maakte  ,    in    het 

g^ ng  en  .^^  ^^^.^j  ^^^^  opgang :  verfcheidcn  Bisfclioppen  van 
ticnr.an-    Egypte  en  Afrika  omhelsden  dezelve.     Omtrent  het 

Imnavrn  q^xxCxq.  der  vierde  eeuw,  waren  nog  velen  te  Rome ^ 
SABELLI-    .      ^,  „  ...  .      ,,  \  1 

J-s.  m  Mefupotamie ,  en  m  Fontus ,  deze  gevoelens  toe- 

gedaan; ja  in  de  vijfde  eeuw  vond  men  nog  nodig, 
dezelve  opzetlijk  in  gefchrift  te  wederleggen.  ])och 
men  vindt  geene  melding  van  geleerde  mannen  onder 
dezen  aanhang,  die  zich  door  hunne  fchriften  heb- 
ben vermaard  gemaakt,  alhoewel,  in  volgende  tijden, 
de  befchuldiging  van  SahcUlanerij  tegen  verlcheiden 
geleerde  mannen  is  ingebraclit,  die  het  onderfcheid 
der  perfoonen  in  het  Godlijk  Vv'ezen  gezegd  werden 
te  ontkennen. 
Br.uYi,-  Beryllus,  Bisfchop  van  Bostra^  in  Arahië^  een 
LUS  door  geleerd  man ,  Schrijver  van  verfcheidcn  fchriften  (*), 

had, 
(*)  EusEB.  Hiit.  Eccks.  VI.  30. 


GESCHIEDENIS.  ii 

had,  door  zijne  begrippen  omtrent   den  perfoon  van      II 

jEsus   CHRISTUS  ,    de  Gemeenten  in    die   gewesten    ^J-^ 

ontrust.     Hij   meende,   dat  jesus   Christus,  vóór  Hoofdfl. 

zijne  vcrkeering  onder   de   menfcben ,  geen   voorbe-  na  C.  G. 

jftaan,  als  perfoon,  hebbe  gehad,  als  ook  dat   men  ^^^^  ^'^J[ 

hem  gccne   eigene    Godlijke   natuur   moete   toefchrij- 

ven,  hebbende    alleen  de  Godheid  des  Vaders,    rrg.  origenes 

.  '    "     van  zijn 

duurende  zijn  verblijf  op  aarde ,  in  hem  gewoond  (*).  gevoelen 

De  twist,  hier  door  ontdaan,  gaf  aanleiding  tot  het  f^'"".?  g'^- 
houden  van  verfclieidene  Kerkvergaderingen  en  Bij- 
ëenkomften  der  Leeriiaren ,  tot  ééne  van  dewelke , 
te  Bostra ^  in  het  jaar  244,  gehouden,  de  vermaar- 
de ORiGENES  genodigd  werd ,  wien  het ,  met  een 
zeldzaam  voorbeeld,  in  de  Kerkelijke  Gefchiedenis , 
gelukte,  door  vi'iendelijke  gefprckkcn  en  onderhan- 
delingen, BERYLLUS  te  overtuigeu  en  te  bewegen, 
om  zijne  begrippen  op  te  geven ,  die  zelfs  orige- 
NES  daar  voor ,  als  voor  ecne  uitnemende  weldaad , 
fchriftelijk  bedankte,  (f) 

Van  eenc  andere  natuur  waren  de  twisten ,  welke ,  Twist 

ten  dezen  tijde,  de  Westerfche  Kerkgemeenten,  bij- ^^'^'^'''^"^ 

'    wcder- 
zonder  die  van  Carthago ,  beroerden ,  betreffende  de  annne- 

vraag,  hoe  men  zich   omtrent  die   genen   behoorde '"'^"'■^ci' 

te  gedragen ,   welke ,   geduurende   de   vervolging   der  ^^^^"^^  ^' 

Chris- 

(*)  Das  geeft  ons  eusebius  Hist.  Ecclcs.  VI.  33, 
's  mans  gevoelen ,  in  het  gemeen  ,  op. 

(f)  Eusebius  /.  c.  HiëRONVM.  ek  viris  illustr.  C.  5o. 
ORIGENES  zelve  doelt  op  deze  gevoelens  van  beryllus, 
in  Frasm.  Conment,  in  Tit.  Opp.  Tom.  IV.  p.  22. 


12  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Christenen  onder  decius,  aan  afval  van  den  Cods- 
*°^  j  dienst ,  op  de  ééne  of  andere  wijze ,  hadden  fchuldig 
Hoofdft.  gemaakt.  In  voorgaande  vervolgingen ,  had  wel  het  ge- 
na  C.  G.  val  plaats  gehad ,  dat  enkele  pcrfoonen ,  voor  het  ge- 
tot  251!^^'^^^^^  de  bedreigingen  bezweken,  het  Christendom 
•  hadden  verlaten ;  berouw  hebbende ,  werden  zij  niet , 

dan  na  eene  openlijke  en  moeilijke  boete  en  verootmoe- 
diging, weder  in  de  gemeenfchap  der  Kerk  aange- 
nomen; fommigen  echter  wisten  zich  van  de  voor- 
fpraak  der  Martelaren ,  dat  is ,  van  zulke  Christe- 
nen, die,  in  gevangenisien,  reeds  ter  dood  veroor- 
deeld, of  ieder  oogenbhk  hun  doodvonnis  verwach- 
tende waren,  welke  allengs  meer  en  meer  hoogach- 
ting en  eerbied  bij  de  Christenen  verkregen,  te  be- 
dienen ,  wanneer  zij  ,  op  eene  gemaklijker  wijze, 
met  de  Kerk  verzoend  werden  (*).  Men  gebruikte 
echter,  hier  bij,  alle  omzichtigheid,  ten  einde  het 
misbruik  voor  te  komen.  Niet  alleen  was  tot  hier 
toe  het  getal  van  zulke  afvalligen  gering,  maar  de 
INIartelaars  verleenden  ook  hunne  voorfpraak  niet, 
dan  na  een  naauvvkeurig  onderzoek,  en  aan  bekende 
perfoncn ,  met  naame  bepaald ;  ook  zorgde  men ,  dat 

gec- 

(*)  Tertullianus  ad  Mart.  C.  1.  de  Pvdicitia  C. 
22.  bezwanrt  zich,  over  deze  gemaklijke  toelating  der 
afgevnllenen ,  ten  hoogflen,  ovcrcenkomftig  zijne  fombere 
gejiartheid.  Doch  dionysius  van  Alcxandric  ^  bij  euseb. 
Hist.  Eccles-  VI.  42.  en  doorgaands  de  Christenen,  oor- 
deelden het  billijk,  dat  men  zulken  vergiffenis  fchonk» 
die  door  de  Martelaaren  voor  Broeders  erkend  werden. 


GESCHIEDENIS.  13 

geene  onvoorzichtige  (lappen  begaan   werden  ,    door      n 
Diakonen  in  tle  2;evangenisfen  te  zenden,  welke   de    ^f/;?^ 
begeerten    der   Maitelarcn ,   ten    dezen ,  niet  hunnen  i  loofdfl. 
raad ,  volgends  de  voorfchriften  der  Heilige  Schrift ,  "^  C.  G. 
beftuurden.     Doch ,  ten  dezen  tijde ,  zelfs  terwijl  de  j^'^   '^^^ 

vervolging  onder  decius  nog    duurde,   werd,   bij 

zonder  in  de  Gemeenten  van  Afrika^  en  voornaam- 
lijk te  Carthngo ,  van  deze  vooifpraak  der  Martela- 
ren, en  Belijders,  QConfesfores ^^  een  in  het  oog  lo- 
pend misbruik  gemaakt.  Het  groot  aantal  der  af- 
valligen ,  het  toenemend  aanzien  der  IMartelaren  en 
Belijders,  die  Ilandvastig  gebleven  waren,  velen  van 
welken  zich  deze  hoogachting  te  gretig  lieten  aanleu- 
nen, en  die  'm  begrip  fcheenen  te  ftaan,  dat  hunne 
ftandvastigheid  verdiende  zelfs  bij  God  had ,  ter  ver- 
geving van  zonden,  ook  van  anderen,  die  hunne 
voorfpraak  begeerden,  waar  bij  nog  kwam  het  mis- 
noegen ,  hetwelk  eenige  Ouderlingen  en  Kerkendie- 
naars  te  Carthngo  tegen  cyprianus  koesterden,  dit 
een  en  ander  werkte  famen ,  dat  een  groot  aantal  af- 
valligen, (cYPRiAN'us  fpreekt  van  dttizemJen ^)  zon- 
der eenig  voorafgaand  onderzoek ,  zonder  uitdruk- 
king dikwijls  van  hunne  perfoonen  of  namen,  brie- 
ven van  voorfchrijving ,  (  libeJli  pacis ,  )  van  de 
Martelaren  en  Belijders  wisten  te  bekomen ,  om  we- 
der in  de  gemeenfchap  der  Kerk  opgenomen  te  wor- 
den. Ja,  'er  is  vermoeden,  dat  fommigen  dezelve 
voor  geld  hadden  weten  te  verkrijgen.  De  Opzieners 
der  Gemeente  te  Carthago  ^  zijnde  cyprianus  zelven 
nog  in  zijne  fchuilplaats  afwezig,  in  het  jaar  250, 
liaastten  zich,  zonder  hem  te  raadplegen,   of  eenig 

on- 


14  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       onderzoek  te  doen ,  de  afvalligen  te  herllellen.    Men 


BOEK 

Vlfl 


vorderde  hun  geene  boetdoening,   zelfs   geene  open- 

Hoofdft.  bare  belijdenis   van  hunne  zonden  af,  geen   leeriiar 

na  C.  G.  legde  hun  de  handen  op ,   maar  zij   werden    tot  het 

Tnnr  o  •*  ^      *^ 

tot  251.' Ï^^^^^S  Avondmaal  toegelaten,  even  of 'er  geen  afval 

had  plaats  gehad. 

Cypria-       Cyprianus,  hier  van  bericht  zijnde,  befchouwde 
nia-'nTtoc  ^'^^  verval  der  Kerkelijke  tucht  met  leedwezen ,  doch 
behoed-    zweeg  echter  een'  tijd  lang ,  opdat  het  niet  zou  fchij- 
znam-      ^^^^^  ^-^^  ^p  |-,jj  ^jj^onder  dtn  inbreuk,  welke,  door 
deze   handelwijze ,  op   zijn    gezag   als  Bisfchop ,  ge- 
maakt werd,  ter  harte  nam.     Dra  nogthans  oordeel- 
de hij  zich  verplicht,   om  zich  tegen   deze   ongere- 
geldheid te  verzetten  ,   waar    toe    hij  ook   meende  , 
door  Godlijlve  gezichten  bij   nacht,   en    door   zekere 
kinderen ,  die  in  geestverrukking  vielen ,   en  daar  in 
zagen,   hoorden,  en  fpraken,   wat   God   aan    zijiic 
Gemeente  wilde  doen   weten ,   van   's  hemels   wegc , 
opgewekt   te   zijn    C  *  )•     ^^^U    fchreef    dan   aan   de 
Martelaren  en  Belijders,  aan  de  Ouderlingen  en  Ker- 
kendienaars    te   Carthago^   en  aan   de  Gemeente  al- 
daar   (t),    vermanende    de   eerften    tot   omzichtig- 
heid,   beilrafiènde   de   Opzieners  der   Kerk,    tevens 
met  de  bedreiging,  dat,   indien  fommigen   onbezon- 
nen en  trotsch  genoeg  miOgten  zijn,  om  bij  hun  ge- 
drag 

(*)  Epht.  10.  allh  \6.  Dit  moet  ons  in  cypul^nus 
niet  verwonderen.  Wij  zullen ,  van  dezen  Kerklecraar  in 
het  vervolg  fprekende,  meer  dergelijke  voorbeelden  ont- 
moeten, en  daar  bij  nader  oordeclen  kunnen. 

(f)  Bpht,  II.  aliii  15.  Epiit.  12.  alih  17. 


G  E  S  C  IJ  r  E  D  E  N  I  S.  15 

tirag  te  volharden,  dezelve  voor  eenen  tijd  buiten  de       II 
gemeenfchap  der  Kerk  moesten  gefloten  worden:  De    ?,'!': ^ 
Gemeente  eindelijk  waaifchuwende  voor  alle  ontijdige  Hoofdlh 
en  onberaden   flappen ,   met   belofte ,   dat  eens   alles  "^  ^'  ^. 
onderzocht  worden,  en  de  Gemeente  dan  zelve  me- j\-,j  ^^i* 
de  oordeelen  zoude.  ' 

Inmiddels  hadden  de  Opzieners  van  de  Gemeente  Brief  vnn 
te  Rome ,   welke   thans  oecnen   Bisfchop   had ,   heb-  '^'^    f*^'^* 
bende  na  de  dood  van  fabl\nus  nog   geene   verkie-  Gemecn- 
zing  kunnen  gelchieden ,  aan  de  Opzieners    te    Car-  ^^  ^^  1*  ^' 
thago   gefchreven    ( * )  ,   en   bij  die  gelegenheid   de  ^^  Ii^^-q, 
vlucht   van    cyprianus    meer    ontfchuldigende   dan  valiencii, 
goedkeurende,,  met  betrekking   tot  de   afvalligen   ge- 
raden ,  die  tot  bekeering  te    vermanen ,  en   hen ,   als 
zij  ziek  werden  en  berouw  betuigden,  weder  onder 
de  gelovigen  aan  te  nemen.     Deze  Brief,   het  toene- 
men van  ziekten,  bij  het   aannaderen   van    den   zo- 
mer, en  het  hevig  aandringen  van  fommige  afgeval- 
lenen  op  verzoening ,  deed  cyprianus  nog  meer  toe- 
geven ,  in  zoo  verre ,  dat  afgevallenen ,  die  eene  voor- 
fchrijving  van  de  Martelaren  hadden,  wanneer  zij  in 
cene  ziekte  vielen ,  voor  eenen  OudcrVrng ,  of  in  ge- 
val van  doodsgevaar,  ook  voor  eenen  Diakon ^  hun- 
ne zonden ,  zijns  oordeels ,  belijden ,  de  oplegging  der 
handen  ontvangen,   en  dus  gerust  de   wereld   verla- 
ten konden  (f).     Doch,   die   zich    onder    hen  be- 
klaagden over  de  Pcrenge  Kerketuclit,  mogten  tot  de 
lierik'lling  van  den  vrede   der  Kerk  wachten,  opdat 

als- 

(*)  Cyprian.  Epht.  8.  aliii  3. 

(1}  Epiit,  iC,  19,  20.  ajih  13,  14,  15, 


ï6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II        ïilsdan ,   in   eene   algemeene    bijeenkomst    van  Leet* 

??j^'j      aaren  en    Kerkendienaren  ^   ah  ook    van   andere   k" 

Hoofdft.  den  der   Gemeente  ,    ( flantium  plebs ,  )   wien   men 

na  C.  G.  QQJj      naarmate  hunner  Godzalic^heid ,   achtinff  fchiü- 
Jaar  235.    .         .  o         9  b 

tot  2SI.  ^^^   ^^5  hmme    zaak  ,    en   de   algemeene    belangen 
""  der  Kerk,  beoordeeld  en  beflist  kon  worden. 

Hevig-  T)QZQ.    gematigdheid   van    cyprl\nus   zou,   waar- 

den Belii  f'^^iy^ly^^ i  van  goed  gevolg  geweest  zijn,  indien  niet 
der  Luci-  de  drift  van  eenen  anders  welmeenenden  Belijder  , 
AKus.  jijg  2ich ,  in  de  vei-volging ,  ijverig  en  flandvastig  in 
zijn  geloof  bewezen  had,  lucianus  genaamd,  den- 
zelven  eene  menigte  voorichrijvingsbrieven  had  doen 
iiitdeelen  ,  in  den  naam  van  eenen  Martelaar ,  pau- 
lus,  die  hem  gezegd  had:  „  lucianus!  ik  z(tg 
„  u ,  in  de  tegenwoordigheid  van  chrlstus  ,  dat 
„  gij,  indien  iemand,  na  mijne  opëifching,  (na 
„  mijne  dood , )  van  u  den  vrede  begeert ,  dien  in 
„  mijnen  naam  fchenkt , "  en  op  den  naam  van 
eenen  aurelius  ,  een'  jongman ,  die  de  pijnbank  had 
doorgeRaan ,  en  niet  kon  fchrijven.  Hij  fchreef ,  met 
de  overige  Belijders  ,  aan  cyprianus  zelven,  den 
volgenden  korten,  maar  ftouten  en  dreigenden  Brief: 

„  Alle  de  Belijders   aan  Paus  (*)  cyprl\nus  ! 

„  Weet ,  dat  wij  den  vrede  gefchonken  hebben  ,  aan 
5,  allen ,  die  u  goede   rekenfchap   zullen   doen ,  van 

„  het 

(*)  Deze  Titel,  Papa  of  Paus,  vvns  nog  niet  met 
nitfluiting  eigen  aan  de  Bisfchoppen  van  Kome  ,  maar 
werd,  gelijk  die  van  Pater  of  Fadcr^  aan  de  Bisfchop- 
pen gegeven. 


GESCHIEDENIS.  17 

„  \ïet   gene  zij ,   rw  hunne  zonde ,   hebben   gedaan.       II 
„  \V\j  hebben  gewild,  dat  deze  Brief,  door  middel    ^^^^ 
„  van  Uy  aan  de  andere   Bisfchoppen   zou  worden  Hoofdfl. 
„  overhandigd:  wij  wenfchen  ,  dat  gij  den  wede  hebt  "'^  ^'  ^• 
„  met  de   Heilige  Martelaren.    In  tegenwoordigheid  tót   25U 
„  van  eenen  Voorlezer  en  Duivelbezweerer  der  Gees-  -^ 

„  telijkheid,  met  de  hand  van  luciaxus,"  (*) 

De  wensch ,  dat  hij  vrede  hehbe  met  de  Marte- 
laren^ geeft  niet  duister  te  kennen:  W^ij  zullen  u 
van  onzen  vrede  (  gemeenfchnp  )  ter  oven ,  zo  gij 
4en  vrede ,  door  ons  gegeven ,  niet  bekrachtigt-, 

■Hier  door  bemoedigd ,  eischten  velen  -der  afgeval-  De  Op- 
lenen  de   gemeenfchap    der  Kerk  ,    welke   zii    ook  ,  ^'"^"^^^ 
^  ^  ■'  'enBehj- 

door  hunnen  aanval ,  bij  vele  Bisfchoppen  m  de  fte-  ders  te 

den  van    Afrika  doordrongen   (f),  doch    cypria- ^^"^^ 
Nus  bleef  bij  zijn  gevoelen ,  en  gebood  den   Ouder-  u,et  cy- 
lingen  te  Carthago ,  dat  de  afgevallenen  geduld  zou-  prianus 
den  hebben,  tot   dat   hun   gedrag  behoorlijk  onder- ^^^'■^^"' 
zocht   zou  wezen   (§).     Hij    werd   in    zrjne    denk- 
beelden geflijfd,   door  de  verklaring    der   Opzieners 
van  de  Kerk  te  Rome  ^  in  Brieven  aan  die  van  Cai* 
thago ,  en  naa  Sicilië ,   en    aan    cyprl\nus  zelven , 
Avaar  bij  zich  ook    de   Belijders  te   Rome   in   eenen 
Brief  aan  hem  voegden ,  in  welken  zij  zijn  voornemen 
•goedkeurden,  om,  .:<  bedaarder  tijden ,  in   eene  alge- 
meene  bijeenkomst  der  Leeraaren  en  Gemeente,  over 
^ze  zaak  te  handelen ,  met  bijvoeging ,  dat  de  ^^fge- 

(*)  CvpRiAN.  Epist.  23.  aliis  17. 
(t)  Cyprian.  Ep.  27.  aliis  23. 
C5)  Ep.  26.  alüi  iS. 
l\L  Deel.  S 


i8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  vallenen  wel  aan  de  deur  der  Kerk  aankloppen ,  maar 
??":'[  die  niet  met  geweld  openbreken  mogten.  cypPvIAnus 
Hoofdil.  liel^  ook  niet  na,  deze  beide  Brieven  (*)  alom  te 
na  C.  G.  verbreiden  en  gemeen  te  maken.  Ook  Ichreer"  hij , 
tot  «^i!  ^^"  dezen  tijde,  aan  de  afgevallcnen  zelven  (f), 
"'  waar  van  eenigen  hem  gemeld  hadden  ,  dat  zij  reeds , 

zonder  hem ,  door  den  Martelaar  paulus  ,  in  de  ge- 
meenfchap  der  Kerk  herlleld  waren,  terwijl  anderen 
hem  gefchreven  hadden ,  dat  zij ,  alhoewel  vooifch rij- 
ving van  Martelaren  hebbende ,  echter  als  boetelin- 
gen ,  zijne  komst  wilden  afwachten.  De  laatften 
prees  hij  wegens  dit  hun  voornemen ,  maar  de  eer- 
ften  beftrafte  hij  nadruldijk,  hun  onder  het  oog  bren- 
gende, dat,  volgends  de  uitfpraak  v'^an  Christus: 
gij  zijt  PETRUS  enz. ,  de  Kerk  op  de  B'nfchoppen 
gegrond  was  ( § ) ,  zoodat  alle  hare  handelingen 
door  deze  Opzieners  behooren  befluurd  te  worden, 
tevens  liet  hij  de  Kerkelijke  gemcenfchap  opheffen 
met  allen ,  die  dezeh^e  met  zulke  afgevallen  Christe- 
nen onderhielden. 
Kerkver-      Eindelijk  kwam  'er  een  geruster  tijd  voor  de  Chrjs- 

gndenng  fejigji,   zoodat  cyprianus  in  het  jaar  251  tot  zijne 
teCartha-  '  ' 

go  2;e-     Gemeente    naa    Carthago    terug    Icon    keeren.     Uier 

houden    y^Qx^^  hij ,  hoe  zelfs  fommige  Belijders  zich  ongefchikt 
iaV"<i.  SC^^'ocgen,  zich  aan  twisten,  dronkcnfchap ,   en  on- 
kuischheid ,  overgevende ,  welke  hij ,  in  eenen  bijzon- 
deren Brief,  bellrafte ,  en  tot  hunnen  pligt  terug  traeh- 

tc 
(*■)  Ep.  30,  31.  aliis  31.  en  25. 
(t)  r.p.  33,  34.  alm  27,  28. 


GESCHIEDENIS.  19 

te  te  brengen    (*).     Vcrvolgends    beriep  hij   de  be-       II 
loofde  vergadering  te  Carthago ^   in  dat  zelfde   jaar,     ^^jj. 
bijeen  ,   op    welke    befloten   werd  ,    alle   die   genen ,  Hoofdlh 
welke  men  Schriftelijke  Afcievallenen  noemde,  die  de  "^  ^*  ~^' 
Kerkelijke  boete  begonnen  hadden,  teritond  weder  m  tot   251. 
de  Gemeente  aan  te  nemen ,  maar  zulken ,  die  daadlijk       ' 
ffan  de   Afgoden   geüjferd  hadden ,   aan   eene  langer 
boete   te  onderwerpen ,  en    naar  de  omftandighedeu 
van  himnen  afval  en  gedrag ,  te  behandelen.  \^an  deze 
befluiten  der  vergadering  gaf  cyprianus,  met  eeueu 
Brief,  kennis  aan  de  Gemeente  van  R<)nie  en  andere. 
Zij  werden  genoegzaam  overal  goedgekeurd   en  aan- 
genomen ,  en  bijzonder  te  Rome  bevestigd ,   in  cene 
Kerkvergadering  van  zestig  Bisfchoppen ,  vele  Ouder- 
lingen, Kerken  dienaars ,  en  andere  Christenen,   door 
den  Bisfchop   cornelius  ,  in   dat  zelfde  jaar  251, 
gehouden,  (f) 

Volgends  deze  befluiten,  werden  alle  afgevallcnen ,  Uit'/oe- 
die  tot  geene  boute  verthan  wilden ,   uit  de  gemeen-  P"?  .  *^'" 
fchap    der  Kerk  gefloten    ( S }  ?    niaar   daar  tegert ,  omtrent 
voornaamlijk  toen  eene  nieuwe  vervolging  de  Chris-  c*^  Afg^- 
tenen  bedreigde ,  alle  afgevallenen ,   die  boete  gedaan 
hadden ,  zonder  onderfcheid ,  weder  aangenomen  (**}. 
In  het  bijzonder,  werden   Bisfchoppen  en    anderen, 

die 

(*)  Ep.  13.  aliis  7. 

(t)   Cï'PRIANüS    Epist.    55.    alÜS    55.     EUSEBiUS     Hisf, 

Eccles.  VI.  43.  HiëRONYMUS  Catal.  Script,  Ecchs,  C.  66, 
(§)  Cyprianus  EpisL  55.  af/is  52. 
(**)  Epist.  57.  aliis  54. 

B  2 


ao  KERKELIJKE 

II       die  den  post  van  Leeriiaren  bekleed  ,    en  zich  aait 

^^^T      '^'Ev^l  fcliuldig  gemaalct  hadden ,  van  hun  ambt ,  voor 

HoofdH:.  ■^Itijclj  Jifgezet,  alhoewel  zij  tot  de   Kerkeboete  wer- 

na  C.  G.  den  toegelaten.     Dit  was  Ijet   geval  met  twee   Bis- 

jQj  ^^J' fchoppen  in  Spanje,  basilides  en  martialis,  die, 

* door   een   fchriftelijk    getuigenis  ,    hun    Christendom 

verzaakt  hadden.  Bovendien  had.  basilides  ,  ziek 
zijnde.  God  gelasterd,  doch,  dit  belijdende,  op 
aandrift  van  zijn  geweten ,  zijn  Bisfchops-ambt  neder- 
gelegd,  betuigende  zich  te  zullen  vergenoegen,  in- 
dien hij  Hechts  als  leek  de  gemeenfchap  der  Kerk 
genieten  mogt.  martialis  had  de  gastmalen  en 
gezelfchappen  van  Heidenen  bijgewoond ,  en  zijne 
Zoonen  in  één  hunner  graven  ter  aarde  befleld,  en 
dus  deel  aan  hun  Bijgeloof  genomen.  Doch  basi- 
lides, en  ook,  naar  het  fchijnt,  imartialis,  ver- 
volgends  naa  Rome  gereisd  zijnde,  hadden  den  Bis- 
fchop  van  die  Gemeente,  stefanus,  die,  wegens 
de  afgelegenheid  hunner  Bisdommen ,  niets  van  hun 
wist,  weten  te  belezen,  om  hen  in  de  gemeenfchap 
der  Kerk  toetclatcn  ,  waar  op  zij  beweerden,  ook 
weder  rechtmatige  Bisfchoppen  te  zijn.  Hunne 
Spaan fche  Gemeenten ,  door  dit  geval  verlegen ,  zon- 
den afgevaardigden ,  met  eenen  Brief  aan  de  Bis- 
fchoppen in  Afrika,  om  troost  en  bijfliand.  Deze 
in  het  jaar  254  te  Carthago ,  onder  voorzitting  van 
CYPRiANUS,  hier  over  geraadpleegd  hebbende ,  lieten 
den  Spaanfchen  Christenen , door  CYPRiANUS,hun  ge- 
voelen bekend  maken ,  dat  basilides  en  martialis 
niet  voor  Bisfchoppen  erkend  konden  worden ,  en  dat 

iuin- 


GESCHIEDENIS.  *i 

hunne  list,  te   Rome  gepleegd  ,  hun  eerfle  misdrijf       n 
nog  vergrootte.  (*)  ^^^^^ 

Daar  was  ook ,  in  het  Jaar  252 ,  te  Carthago  nog  Hoofdft. 
eene  Kerkvergadering  gehouden   van   66  andere  Bis-  na  C.  G, 

Tqor  o  5 C 

ichoppen ,    onder   de  voorzitting    van    cyprianus  ,  J^'^  2  j! 

voornaamlijk  5  over  de  zaak  der   afgevaHenen;   aizoo ■ 

fommiffen  eenige  nieuwe  vragen  en  twijfelingen  over  Kerkver- 

^  -'        »  2;adenng 

dezelve    hadden  ,   niettegcn (bande  de  uitfpraken   der  teCnrtha- 

vergadering  van  het  voorige  Jaar.  Deze  tegenwoor-  go,  in  het 
dige  verzachtte  de  gemelde  uitfpraken  merklijk ,  en  ^  '  *^  * 
wilde ,  dat  aan  alle  boetdoende  afvalligen  de  gemeen- 
fchap  der  Kerk  zou  wedergegevcn  worden ,  ook  uit 
aanmerking  der  vervolging,  welke  thans  weder  be- 
gon uit  te  breken.  Deze  vergadering  beroept  zich 
op  eene  bijzondere  ingeving  van  den  Heiligen  Geest 
en  een  Godlijk  onderwijs  door  vele  en  openbare  ge^ 
zichten ,  in  den '  Brief,  in  welken  cyprianus  aan 
den  Roomfchen  Bisfchop  cornelius  hare  befluiten 
bekend  maakt  (f).  Doch,  men  heeft  hier  bij  in 
het  oog  te  houden ,  dat  cyprianus  ,  -  die  ^Q.zt  ver- 
gadering befluurde  ,  zich  veelmaalen  op  gezichten 
en  openbaringen  gewoon  was  te  beroepen ,  gelijk  wij 
nader  zien  zullen.  Uit  eenen  anderen  Brief  van  den 
zelfden  Kerkleeraar ,  in  naam  van  zes-  en  zestig  Bis- 
fchoppen ,  en  dus  waarfchijnlijk  van  deze  zelfde  ver- 
gadering, aan  den  Bisfchop  fidus  gefchreven  (§), 
blijkt,  dat  ook  andere  onderwerpen  in  deze  vergade- 
ring 

(*)  CypRiAN.  Epist.  6j.  aliis  62. 

(  f  )  Episf.  57.  a/üs  54. 

(5)  Epist.  (54.  a/iis  5^. 

B  3 


52  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

TI       ring  beliandeld  zijn  geworden.    Insgelijks  werd  door 

^'IJ^     haar  de  vvederaanneming  van  den  Ouderling  victor 

Hoofda.  i"  ^ï'-'  Gemeente  van  den  Risfchop  therapius,  hoe- 

i)j  C.  G.  wel  door  dezen  te  overhaast,   en   vóór  dat  de    tijd 

t^j^'j^J,*  der  hem   voorgefchreven    Kerkelijke    boete    verlopen 

. _   was,  gefchonken , bevestigd.  „Wij  geloofden",  ichrijft 

CYPRiANus,   die   voor  de   eere   der  Bisfchoppen   ten 
hoogden  bezorgd  was,   „dat  de  Kerkenvrede,  door 
„  eenen  Priester  van  God  éénmaal,  op  welke  wijze 
^  dan  ook,  gefchonken,  niet  behoorde  vernietigd  te 
„  worden." 
CypRiA-       Gedüurende   den    loop  dezer  twisten,   fchreef  CY- 
overX^    PRÏANUS  ook,  in  het  jaar  251 ,  zijn  Boek  van  de  Af- 
afgevrl-    gevallenen^  (^de  Lapfis ^~)  waar  uit  wij  zoo  veel  voor 
wwQw.       Qj^g  [lei-icht  nopens  dit  onderwerp  hebben    overgeno- 
men.    Hier   verdient   alleen  nog  de   volgende   plaats 
uit    hetzelve    geplaatst    te   worden,   waar   in  cypri- 
ANUS  zich  verklaart ,  nopens  de  verdienden  der  Mar- 
telaren ,   ten  voordeele  van   de  Afgevallenen ,    die   op 
derzelvcr  voorfpraak  zich  verlieten.     „  De  Heere  al- 
5,  leen,"  zegt   hij,    „kan  zich    ontfermen.     IJij   al- 
„  leen  kan  de  zonden,   tegen  Hem    begaan,   verge- 
„  ven  ,    die   onze   zonden   gedragen  ,  voor  ons   de 
„  fmarten    geleden,   en    dien   God  voor  onze   zon- 
5,  den    overgegeven    heeft.      Een    mcnsch   kan   niet 
„  grooter  zijn   dan   God  ,    noch   door  zijne   toegc- 
,,  vendhcid  dat -gene  kwijtfchelden  of  vergeven ,  wat 
„  doür  ecne  groote  overtreding  tegen  den  Heere  be- 
„  gaan  is :  opdat  de  zonde  des  afgevallenen  niet  ook 
,,  daar  door  vergroot  worde,  dat  hij  niet  zou   we- 
„  ten  3  het  gene  te  ^vorcn    gezegd  is :  Vervloekt    is 

„  de 


GESCHIEDENIS.  $3 

„  de  man,   die  op  ecneii   mcnsch   verti'ouwt!   II 

5,  Wij  geloven  wel,  dat  de   verdienden  der  Marte-    ^^^ 
„  laren   en    de  werken  der  Rechtvaardigen    bij   den  Hoofdft. 
Richter  veel  vermogen;    doch  eerst,   wanneer   de  "a  C.  G. 
„  oordeelsdag  zal  gekomen  zijn  ,   wanneer,  na  den  ^^^  251. 

„  ondergang  van  dezen  tijd   en  deze    wereld  ,  het 

„  volk  van  christus  voor  zijnen  Richterftoel  ftaan 
„  zal.  Om  deze  laatrte  woorden  van  cyprianus 
wel  te  begrijpen ,  moet  men  zich ,  uit  het  voorgaan- 
de verhaal,  herinneren,  hoe  veel  aanziens  men  aan 
de  Martelaren  toelchreef,  en  hoe  veel  deze  zich  lie- 
ten aanleunen ,  waar  door  de  Kerkentucht ,  maar  ook 
het  aanzien  der  Bisfchoppen ,  nadeel  kon  lijden ,  ter- 
wijl nu  CYPRIANUS  het  laatfle  voornaamlijk  voorflrond , 
durfde  hij  tevens  liet  eerllc  niet  te  na  komen.  Hij  er- 
kent dan,  dat  de  Martelaars,  die  zich  wel  voor  de 
zaak  van  den  Godsdienst  gedragen  hebben  (  *  ) ,  door 
hunne  gebeden  bij  God  veel  vermogen,  maar  ver- 
fchuift  zulks  tevens  tot  den  jongden  dag ,  en  nog  be- 
paalt hij,  in  het  gene  hier  op  in  zijn  Boek  volgt, 
deze  ftelling  veel  naau\ver ,  Jeerende  ,  dat  de  geval- 
lene door  oprechte  boetvaardigheid  en  bekeering  tot 
Gods  gunst  belioort  weder  te  kecren ,  zonder 
welke  de  uitwendige  boete  voor  de  Gemeente  niets 
baten  kan. 

Door  den  ijver  van  cyprianus  ,  en  de   gematigde  Einde 

bedniten  der  Kerkvergaderingen  van  Carthapo^  fchii-  ^^^.  *^^" 

,         .  ■,        ^n  ö   '        j   twis  tover 

nen  de  twisten  over  de    Afgevallenen  een   einde    ge-  de  afge- 
nomen te  hebben ,  waar  toe  ook    de  nieuwe   vervol-  vallenen. 

ging 
(    )  Merita  martijnim  voor  martijrei  bene  meriti, 

B4 


ff4  KERKELIJKE 

II  ging  der  Christenen  veel  toebracht  (*).  Deze  zttf^ 
^^Y]  ^^  twisten,  evenwel,  ftrekten  tot  een  voorwendzeï 
Hoofdft.  van  grootcr  en  duiu'zamer  onrusten  onder  de  Chris- 
nn  C.  G.  tenen  te  Carthago  en  te  Rome ,  de  fcheuring  naam- 
tó:  ''-K  ^li'^  *^°*^^  ^^"  aanhang  van  novatus  en  novatia- 
• Nus,  uit  deze  en   andere  oorzaken   ontdaan,  waar 

I  wisten   ^.^1^      -     ^g    dezer   plaatze  ,    eenig    verllag    moeten 
mee  NO-  •"  t  7  o  ö 

vATüs  en  doen. 

NovATiA-     KovATus   vvas  ,  volgcuds   CYPRiANus    C  t  "^  9  de 
aanlegger  en  aanftokcr  vaa    deze  bewegingen.     Ou- 

NOVATUS    ,      .  „ 

vervv'ckt  derhng  te  Carthago  zijnde,  geraakte  hij  met  zijnen  Bis- 
ecnc  fchop  cyprianus  reeds  vóór  de  vervolging  van  het 
de  Ge"^  i"^^^  -5°  ^'^  misverfland..    cyprianus  befchrijft  hem  , 


van  Car 


in 

meente     als  een'  man   van   zeer  flcchte  gciiaitheid,   en   zeer 

bedorven  zeden ,  een'  omiistfloker,  onverzadelijk  gie- 
rig en  roofzuchtig  ,  die  weezen  bcilolen  ,  wedu- 
wen bedrogeiT,  en  gelden,  die  aan  de  Kerk  behoor- 
den, aan  zich  getrokken,  zijnen  Vader  van  honger 
derven ,  en  niet  eens  had  laten  begraven ,  ja  die  aan 
zijne  huisvrouw  een  kindermoorder  was.  Ivlet  één 
woord,  deze  Bisfchop  maalt  hem  met  zoo  affchuw'- 
lijke  kleuren,  dat  elk  oordeelen  moet,  dat  hij  aan 
zijne  partijdigheid  tegen  hem  te  veel  toegegeven,  en 
aan  allerhande  geruchten  en  lasteringen  het  oor  ge- 
kend hcbbc,  te  meer,  omdat  hij  zelve  elders  erkent, 
dat  de  Ouderlingen,  die  het  met  novatus   hielden, 

in 

(*)  Men  leze  over  deze  twisten  de  Schrijvers  aan- 
gehaald door  scHRÖCK  Kirch-Gefdu  T.  IV.  S.  298.  ert 
MOSHEiM  Nod.  Ophelder.  UI.  Deel,  Bladz.  84.  volgg, 

(I)-  Episi.  52.  aliis  49, 


GESCHIEDENIS.  2^ 

in  Jfiaren  en   aanzien   uitmuntten,  en   het  gantfche       if 
beloop  der  zaken  aantoont ,   dat  novatus  zeer  veel    ^^^-^ 
invloed  moet  gehad  hebben  bij  de  Gemeente,    waar  Hoofdd» 
mede   een  zoo   geheel    fchandclijk   gedrag    niet   kan  n^  C.  C. 

-^  Tont»  oO^ 

overcengebracht   worden.     Hoe   het   zij,   novatus,  j''     '"^j 

fchoon  niet  meer  dan  Ouderling  ,    ftelde  felicissi • 

M'.is,  eenen  Christen  te  Carthago ^  aan  tot  Diakon, 
zonder  voorweten  en  toeflemming  van  den  Bisfchop 
cYPRiANus,  enkel,  gelijk  deze  fchrijft,  uit  eergie- 
righeid ,  en  zich  verëenigende  met  nog  vijf  Ouderlin- 
gen ,  die  geene  vnnenden  van  cyprianus  waren ,  als 
die  ook  ,  bij  zijne  verkiezing  tot  Bisfchop ,  hem 
hunne  ftem  niet  gegeven  hadden. 

Deze  FELicissiMus  wordt  insgelijks   door   cypri-  pELicrs- 

ANus  C  *  )  zeer  haatliik  afgemaaid ,  en  van  roofziicht ,  f^^'^'*' ' 
,-      u  n.    1  1,  T  \  j  ,     'hethoofd 

het  belieelen  van  hem  toebetrouwde   goederen ,   hoe-  der 

rerij  en  echtbreuk,  befchuldigd.  Als  cyprianus,  uit  fcheu- 
zijne  fchuilplaats  onder  de  vervolging  van  decius  , 
twee  Bisfchoppen  en  Ouderlingen  naa  Carthago  had 
gezonden  ,  om  eenige  aalmoesfen  onder  de  armen 
uit  te  deelen ,  en  te  onderzoeken ,  of  en  wie  onder 
dezelven  tot  eenige  Kerkelijke  bedieningen  konden  ge- 
bruikt worden ,  wilde  felicissimus  ,  die  misfchien 
meende ,  dat  de  uitdeeling  van  aalmoesfen  hem ,  als 
Diakon ^  toekwam,  en  tevens,  gelijk  vele  anderen, 
de  vlucht  van  cyprianus  afkeurde,  hun  zulks  niet 
toelaten,  jzelfs  die  genen  met  den  ban  dreigende, 
welke  den  Bisfchop  in  dezen  gehoorzamen  zouden. 
Doch  deze   liet,  zonder  dreigen,  terflond   ter  zaak 

ko- 
(*)  Epht.  41,  6p.  aliis  38,  55, 

B5 


56  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

tl       komende ,    hem  door   zijne    afgezameii   in   den  ban 

yjijjj     d(jen,   welke   afgezanten  ,   niet   min   driftig   dan   hy 

Hoofdlh  zelve,  verfcheiden  andere  Christenen,  die  felicissi- 

?"  ^;  ^S  ^^^'^  begunlligden ,  uit  de  gemeenfchap  der  Kerk  uit- 

tot  25 1 !  floten    ( * )    —   Door   deze   hevigheid  vermeerderde 

fleclits  de  twist;   de  bovengemelde   vijf  Ouderlingen 

verklaarden  zich  openlijk  voor  felicissimus  ,  wiens 
partij  zich  ook  door  hare  infchiklijklieid  jegens  de 
afgcvallenen ,  die  zij  zonder  eenige,  of  ten  minften 
enkel  met  eene  korte  en  ligtc  boete,  in  de  Kerkge- 
meenfchap aannam ,  verflerkte.  cyprianus,  die,ge- 
duurende  zijne  afwezigheid,  zijne  Gemeente,  door 
nadruklijke  fchriftelijke  voortellingen  ,  tegen  zijne 
partij  ,  welke  hij  Ketters  en  ver/Ioorers  van  alle 
Priesterlijk  gezag  en  magt  noemde,  gewaarfchuwd 
had,  in  het  jaar  251  te  Carthago  teruggekeerd, 
bracht ,  oji  de  Kerkvergadering ,  van  welke  wij  ge- 
fproken  hebben,  te  vvege,  dat  felicissimus  en  de 
vijf  Ouderlingen,  na  gehoord  te  zijn,  eenparig  uit 
de  Gemeente  gefloten  werden,  wegens  hunne  toege- 
vendheid jegens  de  afgevallenen ,  en  de  geringach- 
ting  der  Kerkelijke  tucht,  meer  dan  om  eenige  an- 
dere overtredingen,  die  niet  zoo  regelrecht  di'^w  Bis- 
fchop  betrolTen. 

Nu  was  de  fcheuring  volkomen.  De  gebannen 
partij  vormde  zich  tot  eene  afzonderlijke  Gemeente, 
en  verkoos  éénen  der  vijf  Ouderlingen,  forïuna- 
Tus,  tot  Bisfchop,  welke  door  vijf  andere  Bisfchop- 
pcn  van  Numidlè  werd  ingewijd ,  ook  zond  zij  fe- 

LI- 

(*)  CypRiAN.  Epist.  41,  42.  aliii  38,  39. 


GESCHIEDENIS.  27 

LicissiMUS  met  eenige   anderen  na  Rome^   om  den       ir 
Bisfchop  coRNELius  aldaar  gunftig  voor  in   te   ne-    ?^^^ 
men ,  hetwelk  haar  ook  gelukt  zou  zijn ,  indien  niet  Hoofdft. 
het  aanzien  van  cyprianus  den   reeds    wankelenden  "^  C.  G. 

Tont»    o  '^  ^ 

Bisfchop  daar  van  had  terug  gehouden.  Thans  keurde  {^^  ^ci 
hij  de  befluiten  der  vergadering  van  Carthago  goed ,  . 

en  veroordeelde  felicissimus  ,  met  deszelfs  aanhang , 
welke  zich  maar  korten  tijd,  misfchien  tot  aan  den 
dood  van  cyprianus  ,  heeft  ftaande  gehouden ,  zon- 
der dat  wij  eenige  verdere  berichten  daar  omtrent 
vinden.  Jammer  is  het,  dat  wij,  in  alles,  wat  deze 
zaak  betreft,  ons  alleen  met  het  verhaal  van  cypri- 
anus behelpen  moeten ,  die  niet  weinig  drift  en  een- 
zijdigheitl  in  zijn  geheele  gedrag  openbaart. 

Gelijk    de    aanhang   van    felicissiiaius  tot   al  te  Scheu- 
zachte  maatregelen  jegens  de  afgevallenen  overhelde,  ^'"S^^" 

t^  ,J  Vl  11  NOVATIA- 

zoo   Irreng   wilde   aan    den    anderen  kant   nova  tja-  ,xus  te 
Nus  te  Rome  met   hun   gehandeld  hebben ,   hetwelk  Rome. 
aldaar  eene  fcheuring   veroorzaakte ,   die   langer  van 
duur  en  gewigtiger  was,   dan  die   van  den   eerstge- 
melden. 

NovATiANUS  ,   wien    fommige    Oude   Schrijvers  ,  Zijne  ge- 
EUSEBIUS ,     SOCRATES  ,     eUZ.,     OOk    NOVATUS    uoc-  ^''^Iiiede- 

men  ,  en  met  den  bovengemelden  novatus  ,  die, 
zich  van  felicissimus  afgezonderd  hebbende,  te  Ro- 
v;e  kwam,  en  zich  met  novatianus  voegde,  ver- 
waiTen,  alhoewel  zij  onderfchciden  perfonen  zijn, 
gelijk  uit  de  Brieven  van  cyprianus  en  cornelius 
duidelijk  blijjct,  novatianus  was  in  het  Heidendom 
geboren  eu  opgevoed ,  en  had ,  als  Wijsgeer  en  Scln-ij- 

ver, 


a8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       ver,  geen'   geringen   roem   van   geleerdheid  en   wel- 

vrn      fprckendheid  verworven.    Hij  ging  eindelijk  van  het 

Hoofdd.  Heidendom  tot  het  Christendom  over;   van   welken 

na  C.  G.  overgang  corneliüs  ,  Bisfchop  van  Rome^  'm  eenen 

Tanr235. 

tot  251.  Brief  aan  fabius,  Bisfchop  van  AntiöchVè  (*),  de- 

^  ze  bijzonderheden  vermeldt:     „  De  aanleiding,  om 

5,  gelovig  te  worden,  gaf  hem    de   Duivel,   die   in 

5,  hem  gevaren  was,  en  een'  tijd  lang  in  hem   ge- 

5,  woond  had.     Toen   de  Duivelbezweerers  hem  te 

„  hulp  kwamen,  viel   hij  in  eene    zwaare  ziekte  ; 

5,  en  dewijl  men   niet  anders   dan   de   dood   te    ge- 

5,  moet  zag,  werd  hij,   door  bcfprenging,   op   zijn 

5,  ziekbed  (f)  gedoopt;    indien  men  anders  zeggen 

„  mag,  dat  hij  gedoopt  is.     Ook  heeft  hij,  na  zijn 

„  herftcUing,  niet  aan  zich  laten  voltrekken,  wat  naar 

5,  de   Kerkelijke  regelen   aan   hem   had   moeten   ge- 

5,  fchieden.    Hij  is  niet  plegtig   door  eenen  Bisfchop 

„  be- 

(*)  Bij  EUSEB.  Hiit.  Eccles.  VI.  43. 

(f)  Men  doopte  ,  in  gevallen  van  eene  doodlijke 
ziekte,  den  lijder  op  het  bed,  hetwelk  men  den  Bed- 
doop  ^  (^Baptismus  Clinicomm ,^  noemde,  welke  echter 
van  velen  voor  eenen  onvolkomen  Doop  gehouden  werd, 
die  fpottend  aan  zulke  gedoopten  den  naam  van  Clinici 
gaven,  voornaamlijk,  omdat  bij  denzelven  geene  indom- 
peling kon  plaats  hebben.  Zachter  echter  dacht  cypri- 
/\Nus  hier  omtrent,  QEpist.  6^.  aliis  7Ö. )  oordeelende 
dat  indompeling  of  befprenging  geen  wezenlijk  onder- 
fcheid  bij  den  Doop  maakte;  in  welk  gevoelen  ook  an- 
deren met  hem  inllemden. 


GESCHIEDENIS.  29 

„  tevestigd;   hoe  zou  hij   dan   den   Heiligen   Geest      ir 
„  ontvangen  hebben?"    Men  bedenke,   dat  dit  het    ^°^:^ 
bericht  is  van  eenen   hevigen   tegenftrever ,   die  alles  Hoofdft. 
van  de  donkere  zijde   belchouwt.    Eene  zwaarmoe-  "^  C.  G. 
digheid,  vermeerderd  door  eene   zieklijke   ligchaams- -^^^  ^ci. 

gefteldheid ,  zal   als  eene  blijk  van   bezetenheid  zijn  

aangemerkt ,  gelijk  oudtijds  meer  plaats  had.  nova- 
TIANUS,  het  Christendom  omhelsd  hebbende,  werd 
al  fpoedig  door  den  toenmaligen  Bisfchop  tot  Ou- 
derling ( * )  der  Gemeente  te  Rome  aangefteid ,  niet- 
tegenftaande  de  tegenkanting  van  andere  Oudften  ,  eii 
fommige  leden  der  Gemeente,  waar  uit  het  gunftig 
gevoelen  van  dezen  Bisfchop  omtrent  's  mans  deugd 
■en  bekwaamheden  blijken  mag.  Ook  heeft  hij  zich 
door  verfcheiden  gefchriften  onder  de  Christenen  lof 
verworven  (f),  van  welke  fommigen  geheel  verlo- 
ren zijn  gegaan,  bij  voorbeeld,  over  het  Pafcha^ 
den  Priester^  en  het  Gehed.  Anderen  echter  zijn 
bewaard  gebleven,  en  door  ed.  welchman  te  Lon- 
den 1784  8vo.  en  j.  jackson  1728  ,  insgelijks  in 
Octavo,  uitgegcv^en.  Doch  van  dezen  zijn  fommi- 
gen onzeker,  bij  voorbeeld,  over  de  ^oodfche  fpij- 
zen ,  fommigen  zekerlijk  niet  van  novatianus  ,  ge- 
lijk de  verhandeling  over  de  Befnijdenis,  Doch  , 
waarfchijnlijk  is  van  hem  het  Werk  over  den  Geloofs- 
regel  ^  of  van  de  Driéeenheid  ^  welk   met  veel  wel- 

fpre- 
(*)  Pmbijter ,  Oudde ,  of  Ouderling. Van  dit  woord 
k  naderhand  hec  woord    Priesrer   gemaakt,   en    de  Oud- 
itenof  Ouderlingen  als  Priesters  aangemerkt. 

(  t )   HiëRONYAlUS    Cdt.   SS,  f.QQks.   C,  /O, 


30  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

!I       fprekendheid  ,    iii   eene    geleidelijke  orde,  zuiveren, 

Vlll      tluidclijkeii  ,    en    vrij    levciidigen    ftijl  is   opgeftcld. 

Hoofdll.  JACKSON  heeft  daar  in  het    leerftelzel   der    Arianen 

na  C.  G.  nieenen  te  vinden ,  doch ,  alhoewel  fommige  uitdruk- 

Jaar  235. 

tot  25 1 .  kingen  vrij  onbepaald  zijn ,  over  het   geheel   echter , 

wordt  dat  leerftelzel  daar  in  niet   geleerd.     Hij   was 

ook  de  fleller  van  den  Brief  der  Roomfche  Geeste- 
lijkheid ,  betreffende  de  afgevallenen ,  welken  zij  in 
het  jaar  250,  na  de  dood  van  haren  Bisfchop,  aan 
CYPRiANus  zond,  en  welken  wij  boven  (*}  heb- 
ben gewaagd,  gelijk  cyprianus  dit  getuigt  (f). 

Niettegendaande  dit  alles  gaat  cornelius  voort 
hem  te  befchuldigen ,  onder  anderen ,  wegens  zijn  ge- 
drag ten  tijde  der  vervolging,  wanneer  hij  gewei- 
gerd zou  hebben,  zijne  kamer,  waar  hij  zich  opge- 
(loten  had,  te  verlaten,  om  noodlijdende  broederen 
te  helpen. 
Zijnevei'-  Cornelius  was  insgelijks  Ouderling  te  Rome  ^  en 
fchillen  verfcliilde  met  novatianus  ,  die  van  eene  fomberc 
NELius.  geaartheid  was,  omtrent  de  behandeling  der  afge- 
vallenen, welke  novatianus  niet  weder  tot  de  ge- 
meenfchap  der  Kerk  wilde  toelaten,  fchoon  hij  over 
huime  vergeving  bij  God  niet  wilde  oordeelen.  De 
twist  tusfchen  deze  beide  Ouderlingen ,  die  elk  zijnen 
aanhang  in  de  Gemeente  had,  openbaarde  zich,  na 
de  dood  van  den  Bisfchop  fabtanus  ,  in  het  jaar 
250.  Beiden  kwamen  toen  in  aanmerking,  om  zijn 
opvolger  te  wezen,  en  hoe  zeer  novatianus,   gc- 

hjk 
(*)  Blach,  15. 
(1}  Epht,  55.  aliii  52. 


GESCHIEDENIS.  31 

lijk   cORNELius ,   uit   het   bericht   van    eenigen   van       II 
-WOVATIANUS   vrienden ,  verhaalt ,  met   cenen  plegti-    ^y^ 
gen    eed,  verklaard  had,   dat    hij    het  Bisdom  niet  Hoofdft. 
beffeerdc,   was    hij   nogthans,   met  fommige  Ouder- "^  ^*  ^* 
lingen  en  Belijders,  onvergenoegd ,  toen  cornelius ,  to^  251. 

met  meerderheid  van  ftemmen ,  verkozen  werd ,  om- 

dat  hij  hun  toefcheen ,  al  te  zachte  maatregelen  om- 
trent de  afgevallenen  te  volgen. 

ïlicr   op   volgde  eene   volkomene  fcheiu^ng,  tus-  Defclieü- 
fchen   deze  beide   partiicn  ,   welke    door  novatus ,  j"^  ^'^ 
die  om  dezen  tijd  te  Rotire  was    aangekomen ,   niet  ihau. 
weinig  werd  aangeflookt.     Door  zijn  toedoen ,  werd 
NO VATIANUS ,  doof  Zijnen  aanhang ,  genoodzaakt ,  zich 
tot  Bi'^fchop  te  laten  verkiezen  ,   wordende  van  drie 
Bisfchoppen  van  kleine  Italiaanfche  Steden  ingewijd, 
waar  op  hij  terftond  afgevaardigden  naa  Afrika^  en 
Brijven  aan  vele  Gemeenten,    zond,   onder    welken 
fommigen,  als  ook  velen  xwQalli'é  en  Aft'è^  hem  erken- 
<ien ,  hebbende  hij,  gelijk  men  hem  nagaf,  zijne  annhan- 
geren  te  Rome ,  bij  het  gebruiken  van  het  Avondmaal , 
doen  zweercn ,  dat  zij  hem  nooit  verlaten  zouden. 

Zelfs  de  Gemeenten   van   Afrika  flonden   eenigen  Cvpria- 

tijd  in   twijfel,   voor   wien   zij   zich  verklaren   zow-^^'^y^'^' 

ëeni."'t 
den,  tot  zij,  eindelijk,   cornelius  erkenden,  wien  zich'met 

CVPRIANUS ,  bijzonder  uit  ijver  voor  de  Bisfchoppe-  corne- 
lijke  waardigheid ,  hier  bij  goede  dienften  deed ,  door  ^^^^' 
zijne  toegeeflijkheid  jegens  afvalligen ,  bijzonder  jegens 
zekeren  TR OP HiMus,  te  verdedigen.  Hier  door  aange- 
moedigd, beriep  cornelius  eene  Kerkvergadering, 
welke  NOVATiANL^s  ,  met  zijnen  aanhang ,  in  den  ban 
deed.  cyprianus,.  éénmaal  panij  gekozen  hebben- 
de, 


sa  KERKELIJKE 

II       de  ,    befchoiiwde    novatianus   niet    gunfligcr    dan 

Vlll     coRNELius  zelve  deed.    Hij  noemt  hem  (*)  „eenen 

Hoofdft.  5,  afvalligen  van  de  Kerk,   eenen  vijand   van  barm- 

na  C.  G.      haitigheid  ,    eenen   vervalfcher   der  waarheid,    en 

tot  251.  •5  5  verderver  der  liefde;    dien  wel  de    Duivel   en  de 

•— „  Antichrist ,  als  eenen  vijand  der  Kerk ,    niet   ont- 

„  rust,  omdat   hij   zulke   van   hem    reeds  overwon- 
„  nen  lieden  veracht,  en   daar   tegen  waare    Chris- 
„  tenen  aanvalt,  maar  die  ook,   alhoewel  hij,   bui- 
,,  ten  de  Kerk,  om  Gods  wil,   gedood  werd,  ech- 
5,  ter  geen  Martelaar  zou  kunnen    WQzm,   maar  al- 
„  leen  de  ftraf  zijner  trouwloosheid  zou  dragen." 
DioNYsi-      Andere    Christen  -  Leeraars    waren    nogthans    niet 
us  van      200  bitter  tegen  novatianus.     Wij  hebben  bii  eu- 
drie  be-    SEBius  (f)  eenen    Brief  van    dionysius  ,   Bisfchop 
handelt     van  Alexandri'è ^   aan    novatianus,    in   welken   hij 
^°J'^"'^' hem  Broeder    noemt,  maar    hem    tevens   vriendelijk 
zachter,    vermaant ,   tot  de   gemeenfchap   der   Kerk   weder   te 
keeren,  al  ware  het   ook,   dat  hij   tot   de   fcheuring 
door  zijne  vrienden  mogt  genoodzaakt  zijn.     Nader- 
hand echter   fchrijft    dionysius,  waarfchijnlijk   door 
het   aanzien   van   cyprianus   en    cornelius    bewo- 
gen,  fcherper   van   hem,   in   eenen    Brief   aan    di- 
onysius.   Ouderling  te   Rome  (S)*     99  ^Vij    ver- 
„  wei*pen ,  zegt  hij ,  novatianus  ,   met   reden ,   die 
,,,  de  Kerk  verdeeld,   eenige  Broeders   tot  Godloos- 
„  heid  en  lastering  gebracht,  en  eene  zeer  fchande- 

59  lij- 
(*)  Epist.  60.  aliis  57. 
(t)  Hist.  Eccles,  VI.  45. 
C§)  EusEB.  Hist.  Ecdcs,  VII.  S. 


GESCHIEDENIS.  33 

,  lijke   leere  van  God  ingevoerd  heeft;   die   onzen      II 

,  s;oedertierenen  Heere  tesus  christus  als  onbarm-    '^°';'5 

Vfll 
,  hartig  lastert;  die  bovendien  het   heilig  Waterbad  [lootUih 

,  nutteloos  maakt,  het  v^óór  hetzelve  voorafgaande  "a  C.  G. 

,  geloof  en  belijdenis  te  niet  doet,  en  den  Heiligen  J^^'" ^•^^* 

,  Geest  geheellijk  uit  den  Christen  verdrijft ,  alhoe ■ 

,  wel  'er  hoop  is ,  dat  hij  bij  denzelven  nog  is ,  of 

,  terug  keeren  zal."  De  Romeinfche  Kerkvergadering 

befcliuldigt  hem  ook  van  een  gevoelen,   ftrijdig  met 

de  Menschlijkheid  en   Broederliefde. 

Daar   wij ,   bij   het   verhaal   van   deze   fcheuring  ,  Beoorde- 

geene  andere  berichten  hebben,  dan  zulken,  die  van 'i"Sv:m 

deze 
de  hand  der  tegenpartijen  van   novatianus  komen ,  fcheu- 

bij  welke  deels  bijzondere  redenen  van  belang ,  deels  ring, 
grootc  zucht,  om  de  eere  en  het  gezag  der  Bis- 
fchoppen  te  handhaaven,  doorflraalen ,  gebiedt  ons 
de  onzijdige  waarheidsliefde,  ons  oordeel  over  deze 
fcheuring,  met  billijkheid,  te  regelen.  Wij  merken 
aan ,  dat  zelfs  de  geweldigfte  tegenpartijders  van 
KOVATIANUS  hem  geene.  zedenloosheid  te  last  leg- 
gen ,  en  tevens  erkennen ,  dat  hij ,  ten  opzichte  van 
de  geloofsleere ,  met  de  Christelijke  Kerk  eenftem- 
mig  gevoeld  hebbe.  De  Kerkelijke  Gefchiedfchrijver 
socRATES  ,  hier  en  daar,  bij  gelegenheid,  melding 
makende  van  de  N^orntianen ,  geeft  ons  van  dezen  aan- 
hang gunfliger  denkbeelden  ,  en  maakt  zelfs-,  ten 
dezen  opzichte,  de  aanmerking,  dat  het  ftilzwijgen 
van  EUSEBR'S,  en  anderen,  hier  omtrent  zal  toe 
te  fchrijven  zijn,  aan  het  gene  meermalen  bij  Ge- 
fchiedfchrijvers  plaats  heeft,  „  dat  zij  veel  plegen 
„  voor  bij  te  gaan,  of  omdat  zij  fommigen  onge- 
IIÏ.  Deel.  C  „  ne- 


34.  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       „  negen  zijn ,  of  om  aan  anderen  te  behaagen."  (♦) 

^^1^;^     Hij  verhaalt  ook  (f),  dat  novatianus,  in  de  ver- 

Hoofdft.  volging  van   den   Keizer  valerianus,  den    Maitel- 

na  C.  G.  (^QQ(j  voor  het   Christendom   geleden  heeft.    Het  is 

tot   nrf.'vvaar,   men  heeft  dezen   Gefchiedfchrijver,   zoo   wel 

'   •   als    sozoMENUs ,  die  hem    volgt ,   om   deze   reden , 

verdacht  gehouden ,  van  tot  den  aanhang  der  Nova- 

ttanen  te  behooren,   doch  hier  voor    geene   andere 

fchijnbaarheid  kunnen  bijbrengen. 

Het  blijkt  verders,  uit  cyprianus  zelven  (S), 
dat  novatianus,  ten  aanzien  van  de  flrengheid, 
omtrent  de  genen ,  die  zich  aan  zulke  groote  zon- 
den mogten  ichuldig  gemaakt  hebben,  die  de  Heil. 
Schrift  zonden  tot  de  dood ^  (^doodzonden ^^  noemt, 
waar  toe  de  Christenen  vervülgends  rekenden,  afval 
van  het  Christendom  ,  overfpel  of  echtbreuk  ,  en 
moord,  geene  nieuwigheid  geleerd  heeft,  alzoo  vele 
Bisfchoppen  ibortgelijke  misdaaden  van  de  boete , 
of  van  de  Kerkelijke  vi'ijfpraak ,  uitlloten ,  tenvijl  an- 
deren tot  meer  zachtheid  neigden ,  hoewel  men  , 
doorgaands,  niet  meer  dan  éénmaal  vergeving  voor 
zoodanige  zonden,  na  den  Doop  begaan,  verleende. 
Maar,  wanneer,  bij  de  vervolging  onder  decius  , 
zoo  velen  zich  aan  afval  fchuldig  maakten,  en  dan 
weder,  op  eene  onftuimigc  Vv'ijze,  als  met  geweld, 
zonder  zich  aan  cenige  boetdocning  te  onderwer- 
pen, hunne  wederiianneming   eischten,  begreep   no- 

v<\- 
(*)  Ilht.  Eccles.  Lïbr.  I.  Cap,  lo. 
(t)  Libr.  IV.  Cap.  28. 
(§)  Epist.  55.  alN^  52, 


GESCHIEDENIS.  35 

VATLVxus ,  dat  men  niet  alleen  hen  niet  weder  moest       II 
aannemen,  maar  dat   hij   zelfs   geene   Kerkelijke  ge-    ^J^'j'j 
meenfchap    met   hun    kon    blijven   oefenen,    die    de  noofdlT. 
zoodanigen  weder  tot  hunne   gcmeenfchap  toelieten;  na  C.  G. 
betoonende  zich  dus  een'  handhaver  van  eene  Itrenge  J^^.  „.\^ 

Kerkentucht,  en    vreezende   voor   een  geheel  verval - 

van  dezelve  onder  de  Christenen.  Ook  hebben  de 
tegenpartijders  van  novatianus  zijne  eigenhjke  ge- 
voelens met  hunne  gevolgtrekkingen  bezwaard ,  en  de- 
zelve zoo  voorgefteld ,  als  of  hij  de  afgevallenen 
zelfs  van  de  zaligheid  uitfloot,  daar  hij  enkel  leer- 
de, dat  de  Kerk  hen,  tot  de  gemeenfchap  der  heili- 
ge Verborgenheden ,  niet  vermogt  toe  te  laten ,  fchoon 
hen  tevens  tot  boetvaardigheid  vermanende ,  „  alzoo 
,,  zij  de  hoop  op  vergeving,  niet  van  den  Priester, 
„  maar  van  God,  moesten  verwachten,  die  alleen 
„  recht  en  magt  heeft ,  om  de  zonden  te  vergeven  ,'* 
gelijk  zich  acesius  ,  een  Novatiüan ,  uitdmkt  bij 
socRATES  (*).  Bij  zijne  tegenlbevers  was,  buiten 
de  gemeenfchap  der  Kerk ,  en  van  de  zaUgheid  uit- 
gefloten te  zijn ,  hetzelfde ,  en  op  deze  gevolgtrek- 
king bcfchuldigden  zij  novatianus  ,  van  een  on- 
bannhartig  en  onmenschlijk  gevoelen.  Het  is  ook 
bezwarend ,  wanneer  fommige  Ouden  aan  novatl\- 
Nus  opdringen,  dat  hij  alle  zonden,  na  den  Doop 
begaan,  zonder  onderfcheid,  voor  onvergeeflijk  zou 
verklaard  hebben ;  daar  het  zelfs  twijfelachtig  is ,  of  hij 
dit  niet  alleen  tot  den  afval  van  het  Christendom  be- 
paald hebbe;  allioewel    socrates  (f)   zijne   (treng- 

'  held 
(*)  Hht.  Ecch:.  I.  10.      (t)  Hut.  Eccki.  IV.  28. 
C  a' 


36  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  heid  uitflrekt  tot  allen,  die  tot  den  dood  gezondigd 
y°^j  hebben.  Zelfs  zijne  navolgers  hielden  niet  alle  zon- 
floofdfl:.  den  voor  onvergeeflijk^  alfchoon  velen  dit  van  hun 
na  C.  G.  geloofden,  gelijk  atticus,  Bisfchop  van  Confianti- 
tot  ~o.^i.*^opol^^'>  in  de  volgende  eeuw,  tegen  asklepiades, 
*  eenen  Bisfchop  der  Novatianen  ,  zeidc ,  dat  hij  no- 

VATIANUS  kon  goedkeuren,  maar  zijne  aanhangers 
moest  afkeuren.  „  Hem,"  zegt  hij  (*),  „  prijze 
„  ik,  omdat  hij  geene  gemeenfchap  heeft  willen  hou- 
„  den ,  met  de  genen ,  die  aan  de  Afgoden  geofferd 
„  hadden."  Waar  op  asklepiades  hem  antwoord- 
de: „  Behalven  het  offeren  aan  de  Afgoden,  zijn 
„  'er ,  volgends  de  Heilige  Schriften ,  nog  vele  ande- 
„  re  zonden  tot  de  dood;  om  welke  gijliedcn  wel 
„  de  Geestelijken,  maar  wij  ook  de  Leeken  uitflui- 
„  ten,  aan  God  alleen  overlatende,  hun  vergiffenis 
„  te  fchcnken."  Uit  welk  gezegde  het  waare  ge- 
voelen der  Novatianen  kan  verdaan  worden,  het- 
welk, door  zijne  ftrengheid  in  de  Kerkelijke  tucht, 
vrij  veel  gelijkheid  had ,  met  dat  der  Blontanisten ,  ter- 
wijl de  Christenen ,  in  het  gemeen ,  den  middenweg 
poogden  te  houden  ,  tusfchen  deze  fti'engheid  van 
NovATiANus  ,  en  de  te  groote  toegevendheid  van 
■FELicissiJMus.  Volgends  cyprianus  (f)  zal  no- 
VATiANüS  die  genen  ,  welke  van  de  rechtzinnige 
Kerk  tot  zijn  gevoelen  overgingen,  herdoopt  heb- 
tien.  Wij  vvilicu  dit  getuigenis  niet  wraken,  doch 
•vinden  hier  in   niets    vreemds  ,    dewijl  hij  daar   in 

over- 
(*)  Bij  socRATEs  Hist.  Ecclcs.  VII.  25. 
(t)  Epiit.  7Z'      ■ 


GESCHIEDENIS.  37 

overeenkwam   met  vele  rechtzinnigen ,  die  insgelijks       H 
herdoopten  de  genen,  die  tot  hen  overgingen.  ^^^ 

In    dit  vcrfchil  van  gevoelens   over   de   oefening  Hoofdft. 
der  Kerkelijke  tucht,  zou  de  eenheid  der  Kerk  zon- "^  C.  G. 

Tonr    o  ^  ^ 

der  fcheuring   hebben   kunnen   bewaard   blijven ,  in-  ^^^  ^5  r.' 

dien  niet  de  zwaarmoedige   geaartheid   van  novati 

ANUS,  aan  den  dénen,  en  de  hevigheid,   en  jaloers-  ,^"^^"^ 
'  ^        ^         j  derNova- 

heid  voor  het  Bisfchoplijk  gezag ,  van  cyprianus  tianeu, 
en  cORNELius,  van  den  anderen  kant,  de  gemoe- 
deren had  verhit.  Ondeitusfchen  vond  novatianus 
niet  alleen  te  Rome^  maar  ook  in  andere  Landfchap- 
pen ,  bijzonder  in  Frygie  en  Paflagoni'é ,  alwaar  ook 
de  Montanisten  te  vooren  grooten  opgang  gemaakt  had- 
den, alzoo  de  zeden  dezer  volken  tot  (Irengheid 
neigden ,  zeer  vele  aanhangers  (*).  Insgelijks  breidde 
zich  deze  aanhang  uit  hi  Egypte  en  Armenië,  gelijk 
blijkt  uit  de  Brieven  van  dionysiüs  van  AlexandrVé  , 
aan  de  Gemeenten  in  dezelve  ,  over  de  Afgevallenen 
en  de  Boete  of  Kerketucht  gefchreven  (f).  Men  veroor- 
deelde wel  hunne  gevoelens  op  de  Kerkvergadering 
te  Rome^  in  het  jaar  251,  en  op  eene  te  Cartha' 
go  ^  misfchien  ook  op  eene  te  Antiöchi'ê^  gelijk  men 
uit  EUSEBius  C5)  kan  opmaken;  men  beftreed  hen 
fchriftelijk,  gelijk  'er  nog  een  Boek  tegen  de  Nova» 
tianen ,  onder  de  Werken  van  cyprianus  ,  doch 
ten  onrechte,  gerekend,  voorhanden  is.  cyprianus 
Ichreef,  bijzonder,  tegen  hen  en  alle  fcheurmakers , 

zya 

(•)  SocRATEs  Hist.  Eccles.  IV.  28. 

Ct)  EusEB.  Hist.  Eccles,  VI.  45.  (§>  ^-  ^- 

C3 


35  .     K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

II  zijn  Boek  de  Unitate  Ecckjta^  (^van  de  éénheid  der 
BOEic  j[{erk , )  of  van  de  edele  eenvouwighcid  der  Leer- 
PIoQfdil.  (jaren ,  ( de  SimpUcitnte  Priclatorum  , )  wtiar  in  hij , 
na  C.  G.  ten  ijverigften ,  bevveeit ,  dat ,  gelijk  jesus  de  Kerk 
tot  2^1  ^P  PETRUS  gebouwd  heeft ,  'er  ook  maar  één  Bis- 
«  dom  is,  waar  aan  elk  Bisfchop  deel  heeft,  van  het- 

welk zicli  af  te  zonderen  grooter  zonde  zal  zijn, 
dan  zelfs  een  afval  van  het  Christendom  ;  wan- 
„  neer  het  Bisdom  van  Rome  en  dat  van  Alex- 
„  andri'è ,  de  palen  van  het  Priesterfchap  te  buiten 
„  gaande,  in  eene  heerfchappij  veranderd  was,  ont- 
„  nam  de  Bisfchop  van  Rome  aan  de  Novatianen 
„  hunne  Kerken ,  die  genen ,  die  met  hun  in  net 
5,  geloof  overëenftemden,  niet  toelatende,  vrij  hun- 
„  ne  bijëenkomflen  te  houden  ,  maar  hen,  terwijl 
5,  zij  hen  om  hunne  rechtzinnigheid  prezen ,  van 
,,  alle  hunne  goederen  beroovende : "  (  *  )  Doch, 
niettegenitaande  alle  ^'izt  pogingen ,  bleven  de  No- 
vatianen ,  te  Rome  ,  in  Gallié  ,  Spanje ,  Afrika , 
Egypte,  Afi'è ,  en  inzonderheid  naderhand  te  Con- 
jiantinopolen,  talrijke  Gemeenten  behouden  ,  in  wel- 
ke veifcheiden  geleerde  en  deugdzame  Leeraars 
van  tijd  tot  tijd  gevonden  werden.  Sommigen  van 
him  hebben,  in  de  twisten  met  de  Arianen ,  ook 
de  Kerkvergadering  van  Nicea  bijgewoond,  en  zich 
tegen  de  Ar  innen  verklaard  (f).    Sommigen  zulku 

zelfs 
(*)  Het   zijn   de   woorden   van    socrates   Ilist.   Ec- 
des.    VII.     II. 

(f)  Socrates  lliiï.  Eccles.  I.  lo.  VII.  25, 


GESCHIEDENIS.  39 

zelfs  door  won  denverken  bekend  geweest  zijn  (*}.      II 

Op  deze  wijze  heeft  deze  gezindte,  verfcheiden  eeu-    ?^^^ 

wen,  beftaan,  noemende   zich  Kxd-x^oi^  (  C^^y^i^'-/,  Hoofdft. 

zuiver ert ,  )   omdat   zij   zich    door   gemeenfchap  met  "^  C.  G. 

T?ïir  " ''s 
grove  zondaren  niet  bevlekten,  alhoewel  zij  ook  nu  ^q^  IZ^' 

en    dan   door  verdeeldheden   in    nieuwe  fcheurhigen  ■ 

viel ,  waar  van  een  voorbeeld  voorkomt  bij   socra- 

TES  Cf),  in  het  verfchil,   onder   hen  over  den  tijd 

van  het  vieren  van  het  Paaschfeest  ontftaan  (§). 

Als  een  gevolg  van    den   tv\ast   met   novatianus  Uitflel 

kan  men  belchouwen  de  gewoonte ,   waar   door  ve-  ïf "  '^^^ 

Doop. 
len  zoo  lang  mogelijk  iiitftelden,  zich  te  laten  Doo- 

pen ,  zoo  wel  ten  aanzien  van  kinderen ,  als  van 
vohvasfenen  ,  omdat  men  geloofde,  dat,  door  den 
Doop ,  alle  zonden ,  die  bedreven  waren ,  werden 
uitgewischt,  maar  zich  tevens  bekommerd  maakte, 
of  de  zonden ,  na  den  Doop  begaan ,  wel  zoo  ligt 
zelfs  bij  God  vergeving  vonden,  waar  toe  de  woor- 
den van  PAULUS  Hebr.  VI.  4.,  gebruikt  werden. 
TERTULLiANus  had  dit  intftellen  van  den  Doop 
reeds  fterk  aangeraden   (**),   en  de  fbeiige   zeden- 

lee- 
(*)  Hier   van  heeft   socrates   een   voorbeeld  ,  Hist. 
Ècc/es.  VIL  17.  (f)  Hist.  Ect/es.  IV,  28. 

(§)  Over  het  nlgcmeen  oordeelen  de  Leeraars  der 
Roorafche  Kerk  niet  zoo  gurxrtig  over  de  Novatianen 
ïils  de  Protejïauten  ,  omdat  zij  de  p.fzondering  van  de 
Kerk  niet  wel  in  hun  verfchoönen  kunnen.  Men  zie 
de  Schrijvers  aangehaald  door  schröck  Kirch-Hist.  T. 
IV.  S.  315.  en  voeg  'er  bij  venema,  Hi%t.  Eccks.  Tom. 
JII.  pag.  743.  fqq.  (♦*)  Bovea  II.  Deel,  Bladz.  358. 
C4 


40  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       lecre  der  Novatianen  diende  bij  velen  zeer,  om  ^tzz 

vTlI      gedachten  te  verflerken. 

Hoofdft.      Volgends    de    beide    katere   Kerkelijke    Gefchied- 

"^  ^*  ^- fchriivers  socrates  C*)  en  sozomenus  Ct),  Saf 
Jaar  235.  '  ,  ^    ^  v  1  ^  7    o 

tot  25 1 .  de  (Irengheid  der  Novatianen ,  ten  dezen  tijde ,  aan- 
•  •'  '  '  leiding,  tot  het  inflellen  van  een  nieuw  ambt  in  de 
lin  "•  vaii  ^^^'^^ '  bijzonder  in  meer  talrijke  Gemeenten  ,  dat ,  naam- 
eenen      lijk,  van  ceriQü  Ouder /ing,  (^Presbijter  oï  Priester  ^^ 

Ouder-     ^^^    Boetelingen.     Te    weten  ,    volgends    de  Oude 

hng  voor  °  '  '^ 

de  Boete- Kerkentucht  der  Christenen,   waren   de   Boetelingen 

Jingcn.  gehouden ,  openlijk ,  voor  de  Gemeente ,  hunne  zon- 
den te  bekennen ,  waar  na  zij  verfcheidene  foorten 
van  Boetdoeningen ,  voor  korter  of  langer  tijd ,  naar 
gelang  van  hunne  zonden,  moesten  ondergaan,  eer 
zij  in  den  vrede  of  gemcenfchap  der  Kerk  herllcld 
werden.  Doch,  als,  wegens  het  getal  der  Afgeval- 
lenen  ,  zoo  veel  twist  en  ftrijd ,  over  derzelver  be- 
handeling, ontftond,  gelijk  wij  gezien  hebben,  be- 
floot  men ,  in  grooter  Gemeenten  ,  om  verwarring 
voor  te  komen,  éénen  der  Ouderlingen  daar  toe  te 
beftemmen,  aan  wien  de  Boetelingen  den  aart  hun- 
ner zonden  afzonderlijk  belijden ,  en  van  hem  raad 
en  onderricht ,  niet  willekeurig ,  maar  volgends  de 
Kerkelijke  Wetten  ,  zouden  ontvangen ,  nopens  de 
Boetdoeningen,  die  zij,  vervolgends,  openlijk  in  de 
Kerk  ondergaan  moesten.  Men  zou  zeer  mistasten, 
indien  men  deze  belijdenis  der  zonden  voor  dezen 
Ouderling   der  Boetelingen   verwarren   wilde ,    met 

de 

,  (*)  Hist.  Eccles.  V.  ip. 
(f)  Hist.  Eccles.  Vil.  \6, 


GESCHIEDENIS.  41. 

de  Biecht  der  Kerkleden  vóór    het    Heilig   Avond-      Il 

maal,   of  met   de   geheime   Oorbiecht^   en  daar    op     ?^^"' 

medegedeeld  wordende  Abfolutie  of  vrijlpreldng.   De  Hoofdft. 

belijdenis ,  die  hier  voor   dezen    Ouderling  gefchied-  "^  ^-  ^' 

•*  '  °   °  Jaar  235. 

de  ,    werd  niet   telkens   vóór    liet    vieren    van   het  tot   25 1 . 

Avondmaal  herhaald ,  maar  betrof  alleen  zulke  zwaa-  — — — 
re  zonden,  die  openbare  ergernis  gegeven  hadden. 
Het  flond  wel  den  Christenen  vrij  ,  ook  andere 
overtredingen  aan  den  Leeraar  te  belijden,  ja  fom- 
migen  openbaarden  hem  wel  eens  zondige  gedach- 
ten en  voornemens,  waar  bij  zij  zijnen  raad  en  bij- 
ftand  verzochten  (*),  doch  dit  was  niet  geboden. 
Voorts  gefchiedde  deze  belijdenis  niet  aan  eiken 
Priester,  maar  alleen  aan  dezen  Ouderling  of  Pries- 
ter der  Boetelingen.  Ook  moesten  de  Boetdoenin- 
gen  openlijk  gefchieden ,  en  niet  deze  Leeraar ,  maar 
de  Kerk,  fchonk  op  dezelve  de  vergeving  ,  of  de 
herflelling  in  hare  gemeenfchap.  Eindelijk,  wegens 
ingeflopen  misbruiken,  is  deze  gewoonte,  onder  den 
Keizer  theodosius  ,  eerst  door  nectarius  ,  Bisfchop 
van  Konflantimpolen^  en  vervolgcnds  ook  van  an- 
deren weder  afgelchaft,  na  welken  tijd,  de  Kerke- 
lijke Zedentiicht  merküjk  is  verflapt,  zijnde  aan  elk 
de  vrijheid  overgelaten,  om  zich  zelven  vóór  het 
Avondmaal  te  beproeven.    Dus   sozojvienus  (f). 

(*)  Cyprian.  de  Lap/Is  pag,  134.  (t)  /.  f. 


C  5  NE« 


^  K  E  R   K  E  L  IJ  K  E 


NEGENDE    HOOFDSTUK. 

Berichten   van   Origenes ,  Dionysiiis   van  Alexan' 

dri'é  ^  en  andere  voorname  Kerkïeeraaren  en 

Schrijvers  ^  van  dezen  tijd. 


ÏI         1  £ 


en  dezen  tijde  hadden  de  Christenen,  onder  hiin- 
Ï50EK     ne  Leeraaren ,  vcrfcheiden ,   door   hunne   geleerdheid 

IX  9  :>  ö 

Hoofdft.  ^"  Tchriften  vermaarde ,  mannen ,  van  welke  wij  eenig 

na  C.  G.  nader  bericht  moeten  geven.     De  voornaamlle  onder 

janr235.  (jg2en  is,   naar  aller   oordeel,   origenes,  die  door 

tor    251.  '  ,     '  ' 

zijnen  ijver  en  bekwaamheid  in  het  onderwijzen,   en 

Vermaar-  ^^qq^.    2ijne   fchriften  ,   zich   bij    de   Christen  -  Kerk , 
leeraars    ^^"  zijnen  tijd  niet  alleen,   maar  van    alle   volgende 
ten  dezen  eenwen ,  verdienftelijk  heeft  gemaakt,  hoewel  hij,  te 
^  '^*       gelijk  ,    door   fommigen  zijner   gevoelens,    aanleiding 
heeft   gegeven    tot    he\dge   gefchillen ,   die ,'  grooten- 
deels  eerst    na    zijne  dood  ,   ontdaan ,   en   met   zoo 
vele  hevigheid  gevoerd  zijn ,  dat  men  zelfs ,  in  laater 
tijden ,  over  zijne  zaligheid  getwist  heeft  ( * ).     Een' 
onpartijdig  vei^flag  van  zijne  vemchtingen ,   lotgeval- 
len ,  fchriften ,  en  gevoelens ,  zal  den  Lezer  in  ftaat 
ftellen ,  om  hem   naar  waarheid  te   beöordcclen ,   en 
recht  te  doen  vvedervaaren. 
Orige-         Origenes  is,  in  het  jaar  185,   in  eene  Stad  van 

Nts-Ziine  ^o-y/,^^     geboren,   uit  Christelijke   Ouders.    In    het 

I^üt-''e- 

Viillcn.      '^^^^  ^^^^  (1)9  hebben  wij   reeds   gezien,   dat  zijn 

Va- 

(  * )  Zie  BAYLE  Dict.  F.  Qrigéne.     (  f  )  Bladz,  2P4. 


GESCHIEDENIS.  43 

Vader  leonides,  onder  severus,  den  Marteldood       ir 
geleden  ,  en    welken   ijver   de  jonge  oiügenes,   bij    ^^^ 
die  gelegenheid,  getoond  hcbbe.    Door  zijnen  Vader  Hoofdft. 
vlijtig    in   het  Christendom  onderwezen ,  en    vei-vol-  "'''  C.  G. 
gends  het  onderwijs  van    clemens   van   y^lexandrië  [^^  2sil 
genoten  hebbende ,  was  hij ,  reeds  in  den  jeugdigen  ■ 
ouderdom  van  16  of  18  jaaren,  in  ilaat,   als   Leer- 
meester in  de  Spraakkunde ,  het  onderhoud  voor  zij- 
ne Moeder  en  zijne  zes   kleine   Broeders  te   verdie- 
nen, alzoo  het  goed  van   zijn'  Vader  verbeurd  ver- 
klaard  was ,  ook   gaf  hij    tevens    onderwijs   in    de 
eerfte  beginfelen  van   het  Christendom,   zijnde   door 
den  Bisfchop  van  Alexandri'è ^  deimetrius,  tot  Ca-' 
techeet  of  Leermeester  aangefbeld ,  met  zoo .  goed  ge- 
volg,   dat   hij   verfcheiden    Heidenen   tot  het  Chris- 
tendom overhaalde,  onder  welke  meer  dan  éc'u  Mar- 
telaar voor  het  Christendom   geworden   is;   Dit,   en 
zijn  ijver,  in  de  gevangen    Christenen    te  bezoeken, 
en  de  veroordeelden   ter    ftrafplaats    te   geleiden,  en 
tot  hunnen  dood  te  verzeilen,  haalde  hem  den  haat 
der   Heidenen   op    den   hals  ,    welke   hem    zoodanig 
\'ervolgde,   dat  de  Stad  Akxandrïè  hem   te    naauw 
werd. 

Terwijl  hij  anderen  onderwees ,  hoorde  hij  voor 
zich  zelven  de  lesfen  van  den  vermaarden  Wijsgeer 
AMMOXius  SACCAS,  den  Stichter  der  nieuwe  Wijs- 
geeite  ( * ) ;  wanneer  het  getal  zijner  leerlingen  in 
het  Christendom  daaglijks  vermeerderde,  liet  hij  zijn 

On- 

(*)  Zie  het  II  Deel,  Bladz.  315. 


44  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       Onderwijs  in   de    Spraakkunde  vaaren,   en    bepaalde 
BOKK     2ich  alleenlijk  tot  dat  in  de  leere  des  Christendoms , 
Hoofdft.  verkopende,  ten  einde  geenen  onderftand   van   ande- 
na  C.  G.  ren  te  behoeven ,  zijne   kostbare  Handfchriften   van 
^^j'"^^^' Oude  Schrijveren,   en    latende   zich   van   den   koper 
• daaglijks  vier  oboH ,  (  vier   of   zes   ftuivers , )  beta- 
len.    Tevens  leidde    hij    een   allerflrengst  leven,   bij 
dag  leerende,   en  dikwijls  vastende,  en  het  grootfle 
deel  van  den    nacht  befteedende   aan   het   onderzoek 
der  fchriften,  en  het  overige  op  den  grond  flapende. 
Zijne  kleding  was  zeer  gering,   ook   ging   hij  meest 
barvoets ,  niet  zonder  nadeel  van  zijne  gezondheid. (*) 
Of  hij  Men    zou  echter    dezen   ijverigen  jongeling    van 

aicli  zei-  geestdriiverii  niet  kunnen  vriipliiten  ,  indien ,   het  geen 

venont-   ^  ^   ^  'K  '      l 

mand       men  van  hem  verhaalt,  waarheid  zy.    Ilijzal,  naam- 

hebbe?    jjjk^  de  woorden  van  jesus  ,   (matth.  XIX.  12.) 

van  ^efhedenen  ,  die  zichzelven  verminkt  hebben^ 
em  het  Koningrijk  des  Hemels^  in  eenen  eigenlij- 
ken en  letterlijken  zin  verdaan,  en  zich  zelven  of 
met  ftaal,  of  door  zeker  geneesmiddel  ,  ontmand 
hebben,  om  alle  verzoeking  tot  onkuischheid ,  maar 
ook  alle  lasteringen ,  te  ontgaan ,  dewijl  hij ,  bij  zijn 
Onderwijs ,  ook  veel  omgang  met  vrouwen  had  (f), 
gelijk  hij  dan  ook  het  vooifchrift  van  jesus,  om 
van  twee  rokken,  die  men  heeft,  den  éénen  aan 
den  armen  te  geven,  naar  de  letter  zal  hebben  op- 
gevat. Doch ,  niettegenflaande  de  vrienden  en  vijan- 
den 

(*)  EusEBiiTs  Hist.  Eccks.  VI.  2,  3. 

(t)  EusEuius  Hist.  Eeclci,  VI.  8. 


GESCHIEDENIS.  45 

den  van   origenes   dit   van   hem   verhalen,   en   de       II 

Bisfchop   DEiNiETRius    van   Alexandri'è  ,    die   echter      ^^ 

gezegd  wordt ,  hem ,  in  het  eerst ,  wegens  deze  daad  Hoofdd. 

geprezen  te  hebben,  zijne  ontmanning  als   eene  re- "^         • 
^  ^  '     •'  ^  Jaar  235. 

den  aanhaalde  ,   waarom   origenes    het   Ouderling-  tot  251. 

of  Priesterfchap  niet   zon    kunnen   bekleeden ,  trekt  • 

nogthans  venema  (*;  dit  gcheele  geval   in  twijfel, 
vermoedende ,   dat   men   op   's  jongelings  kuischheid 
en  onthouding   de   woorden  van  je  sus   toegepast , 
en  deze  toepasfing ,   naderhand ,    haatlijk  verdraaid 
hebbe.    origenes    zelve    erkent    (f)  ,    „dat    hij 
,,  CHRISTUS  ,  Gods   Woord,  te   vooren   naar  het 
„  vleesch  en   naar   de    letter   gekend   hebbe  ,    maar 
„  thans  niet   meer,   en   dus   dat  hij   den   letterlijken 
„  zin  te  dezer  plaatze    afkeurt,   die  men   geestelijk 
„  moet  verklaren,  ten  einde  niemand  uit  den  letter- 
„  lijken  zin  aanleiding  neme,  om  zichzelven  te  ver- 
„  minken  ,   gelijk   fommigen   gedaan  hebben."    Het 
is  waar,  hij  zegt  daar  niet,   dat  hij  ook  onder  dezen 
behoorde ;    maar ,  was    eene    duidelijker   verklaring 
hier  nodig?   en  zou  men  niet    integendeel  ,  bij  de- 
ze gelegenheid,  van  hem,  eene  klaagreden   over   den 
laster  zijner   vijanden    hebben   mogen    verwachten , 
indien  dezen  hem  valschlijk  daar  mede  beticht  had- 
den? 
Eenigen  tijd  daar   na   deed  origenes  eene  reize  Leert 

naa   Rome  ,   om  deze  zoo   oude    Gemeente  te   be-  \^^  ^^'   , 

,  ,..^  ,  breeuvvsch. 

zoeken ;  na  een  kort   verbhjt    terug  gekeerd  ,  her- 

vat- 

(*)  Uiit,  Eccles.  Tom.  lil.  pag.  ^^B. 

(t)  Comnmit.  ad  Matth.  XIX. 


4Ö 


KERKELIJKE 


II 

BOEK 
]X 

Hoofdd. 
mC.G. 

JJiar  235. 
tot   251. 


Groote 
ver- 
man rd- 
heidvan 

ORIGE- 
N&S. 


vatte  hij  ,  op  dringend  verzoek  van  den  Bisfchop 
DEMETRius  ,  zijn  Onderwijs  der  Catechumenen ;  doch, 
daar  dit  liem  van  den  ochtend  tot  den  avond  be- 
zig hield  ,  nam  hij  ,  ten  einde  eenigen  tijd,  tot 
het  beoefenen  der  Heilige  Schrift ,  uit  te  winnen  , 
iiËRACLAS  ,  dénen  zijner  kundiglle  leerlingen ,  tot 
zijnen  medehelper  aan,  aan  vvien  hij  het  onderwijs 
der  kinderen  en  eerstbeginncnden  toebetrouwde ,  zel- 
ve de  meer  gevorderden  onderwijzende.  Den  tijd, 
dien  origenes  hier  door  uitwon,  befteedde  hij,  om 
de  Hebrecuwfche  Taal,  fchoon  hij  nu  reeds  dejtig 
jaaren  oud  was ,  aan  te  leeren ,  welker  kennis ,  die 
tot  hier  toe  aan  de  meeste  Kerkleeriiars  ,  zedeit  de 
Apostelen,  ontbroken  had,  hem  in  ftaat  (lelde,  om 
met  meer  vrucht  de  Schriften  van  het  Oude  Tes- 
tament te  beoefenen  (*). 

Daar  origenes  zijne  leerlingen  niet  alleen  in  de 
lecrflukken  van  het  Christendom,  maar  ook  in  de 
Wijsgeerte  en  andere  Wetcnfchappen  ,  lesien  gaf,  ver- 
fpreidde  zich  de  roem  zijner  geleerdheid  niet  alleen 
onder  de  Christenen ,  maar  ook  bij  de  Pleidenen , 
zoodat  niet  alleen  rechtzinnigcn ,  maar  ook  Ketters, 
en  zelfs  Heidenfche  Geleerden ,  hem  kwamen  hoo- 
ren  ,  velen  van  welken  hij  tot  het  aannemen  van  het 
Christendom  overhaalde;  onder  anderen  zekeren  aim- 
BROsius,  die  een  aanhanger  van  valentinus  ge- 
weest was  ,  een  vermogend  man  ,  die  naderhand 
Diakon  werd,  en  aan  origenes  de  kosten  tot  het 
bearbeiden  en  uitgeven  van  vele  fchriften  bezorg- 
de. 

(*)  EusF.B.  /ƒ/>•/.  Eixks.  VI.  14,  15,  16. 


GESCHIEDENIS.  47 

de  (*).    \''an  eenen  Arabifchcn  Vorst  kwamen  Blieven       II 
aan  den  Bisfchop  deisietrius  ,  met  verzoek,  om  hem    ^'^!^ 
ORiGENES  te  zenden ,  ten  einde  deze  hem  zijne  leere  Hoofdft. 
zoude  mededeelen ,  waar  op  origenes  eene  reize  naa  na  C.  G. 

Tgnr  o  "^  ^ 

^r^Z'/è' ,  met  eenen  goeden  uitflag ,  ondernam.  Op  de- ^oj  l^j] 

zelfde    wijze ,  werd   hij ,   gelijk   wij ,  in  het   tweede 

Dee/  (f),  gezien  hebben ,  door  de  Keizerinne  imammea 

ontboden ,  met  welke  hij  verfcheiden  gefprekken  had  , 

over  de  geleerdheid  en  Godsdienst,  in  het  jaar  218. 

Eenigen  tijd   te  vooren,    in   het  jaaj-   215,    had  Onge- 

ORIGENES ,  dewijl  'er  te  u^lexandrië  een   zwaar   op-  "'^egen 
_  .  ,  ,  ^    ^      .  .    van  den 

roer   ontftaan   was,  zich   van  daar  naa  dzjaree  m  Bisfclioo 

'Pahzftina  begeven,  alwaar  hij,  op  verzoek  van  den  de^jetri- 
Bisfchop  dier  plaats ,  en  dien  van  ^erufahm ,  open-  P  ''^'^^^ 
lijk  voor  de  Gemeente,  de  Heilige  Schrift  verklaar- 
de, hoewel  hij  enkel  een  Leek  was  ("§),  hetwelk 
door  den  Bisfchop  dejmetrius  hem  kwalijk  geno- 
men werd,  die  hem  naa  Alexandri'è  ^  tot  het  v/aar- 
iiemen  van  zijnen  post,  terug   ontbood  (**). 

Van  dien  tijd  af,  fchijnt  zich  kwaad  bloed  gezet 
te  hebben  ,  tusfchen  den  Bisfchop  demetrius  en 
origenes  ,  welke  laatfte ,  op  aanfporing  en  met  be- 
hulp van  AMBROsius  ,  die  hem  ,  op  zijne  kosten ,  af- 
fchrijvers  bezorgde ,  verfcheiden  geleerde  Boeken  ,  en 
verklaringen  der  Heilige  Schrift ,  opftelde  en  uitgaf,  e:i 

in 

(*)  EusEB.  Ilht.  Eccïes.  VI.  18.  epifan.  Hi?r.  6\. 
G.  3.  HiëRON.  (ie  viris  llirntr.  C»  56. 

(t)  Bladz,  391. 

(§)  Vergelijk  ons  tweede  Deel,  Bladz,  285, 

(**)  EusEBiüS  Hist.  Eccleu  VI.   19. 


48  K  £  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       in  het  jaar  228  eene  rcize  na  Achaje  deed,  op  ver- 

BOEK     2oek  der  Gemeenten  aldaar,   om    eenige   Ketterijen, 

Hoofdfi:.  <^i£  ^^'^^^  ontrustten ,  te  beflrijden  en  te  wederleggen ; 

na  C.  G.  bij    welke    gelegenheid    hij    te    Atheenen    vlijtig    de 

•j^r^ ^?T '  Schooien   der  Wijs2;ceren    bezocht.    Op    deze  reize 
tot   251.  •'  "^  ^ 

—  door  PaïcCjfilna  komende,    werd  hij  door  de  boven- 

gemelde Bisfchoppen  van  Cmfare'é  en  'Jerufakm  tot 
Ouderling,  of  Priester,  aangefteld  en  ingewijd;  dit 
voerde  het  misnoegen  van  demetrius  ten  top,  die, 
hoe  zeer  hij  origenes  eenen  aanprijzings- brief  had 
maicgegeven,  echter  niet  kon  dulden,  dat  orige- 
nes ,  die  tot  zijne  Gemeente  behoorde ,  door  andere 
Bisfchoppen ,  en  wel  door  die ,  over  wier  gedrag  hij 
reeds  te  vooren  reden  van  ongenoegen  meende  te  heb- 
ben,  tot  Ouderling  bevorderd  was.  origenes,  x&Alex- 
andri'è  wedergekeerd ,  en  zijnen  post  van  Onderwijzer 
hervat  hebbende ,  ondeiTond  dra  de  gevolgen  van  dit 
misnoegen  (*) ;  demetrius  bewerkte ,  op  eene  verga- 
dering van  Bisfchoppen  en  eenige  Ouderlingen,  in  het 
jaar  231 ,  een  befluit:  ,,Dat  origenes  uit  AlexandrVè 
„  moest  gedreven ,  en  hem  geenszins  toegelaten  wor- 
„  den,  daar  te  woonen  of  te  leeraarcn  (f)."  Doch 

hier 

( * )  Hij  zelve  gevvnngt ,  Tom.  VI.  in  Joann.  pag.  94. 
welk  Werk  hij  ten  dezen  tijde  fchreef,  van  een  onweder^ 
dat  tegen  hem  opkwam,  niettegenftaande  het  welke,  hij 
deze  verklaring  over  joSnnes  zoo  ver  had  kunnen 
brengen. 

(f)  pHOTius  Cod.  CXVIII.  ex  pamfili  apolog.  pra 
ORIG.  MOSHEiM  Nod.  Ophelder.  III.  Deel,  vermoedt, 
dat  dit  bericht  gebreklijk  is,  dewijl  hij  niet  begrijpt, 

hoe 


GESCHIEDENIS.  49 

hier  mede  niet  te  vtede,  rustte  de  Bisfchop  niet,  voor-       II 

dut  hij  hem,  in  eenc  tweede  vergadering,   uit  Egypti-    ^^^^ 

fche   Bhfchoppen  beftaande ,  en  waar  bij   van   geene  Hootdfl. 

Ouderlingen  gewaagd  wordt ,  ook  van  zijn  Ouderling-  "^  C.  G. 

fchap   had    laten  afzetten,  hier  toe,  gelijk  men  ver- ^^j  ^^j' 

haalt ,  ook  de  verminking  van  origenes  ,  die  hij  eerst  ■ 

geprezen  had,  tot  eene  beweegreden  aanvoerende. 

01" ,  bij   deze   veröordeeling  van   origenes  ,    en  Of  ori- 

zijne  afzetting  als  Ouderling  of  Priester ,   ook   fom-  ^'^■'^^^ 
■>  ^  0  5  aandeAf- 

mige  gevoelens  van  hem  hi  aanmerking  zijn  gdco-  goden  ge- 
men  ,  en  hij  tevens  uit  de  gemeenfchap  der  Kerk  öiferd 
gefloten  zij  (  *  ) ,  is  niet  zeker,  epifanius  (  f )  geeft 
nog  eene  andere  reden  van  zijne  veröordeeling  op.  Door 
de  Heidenen  gevangen,  zal  hem  de  keuze  gegeven 
zijn ,  van  of  aan  de  Afgoden  te  offeren ,  of  zich 
fchandelljk  door  ontucht  te  laten  mishandelen,  ori- 
•GENES  verkoos  het  eerde,  hoewel  men 'er  bijvoegt, 
dat,  terwijl  hij  befluiteloos  ftond,  de  Heidenen  zel- 
ve hem  A&i  wierook  uit  de  handen  op  het  Outerviiur 
gefchud  zullen  hebben.  Wegens  dezen  afv^al,  was 
ORIGENES,  uit  de  Gemeente  gefloten,  en  zag  zich, 
door    d^    Christenen    gehoond    en    veracht  ,    ge- 

nood- 
?ioe  de  Clirïsreneu  iemnnd  in  ballingfchap  zouden  heb- 
ben kunnen  verdrijven.  Hij  gist,  dat  origenes,  moede- 
loos over  de  bthiir. delingen  van  den  Bisfchop  demetrius  , 
aijnen  post  als  Leermeester  te  vooren  verlaten,  en  dat 
dit  verlaten  voor  dezen  het  fchijnbaar  voorwendzel  ge- 
weest zij ,    om  oiUGEixEs  te  veröordeelen. 

(*)  Dit  bericht  HièRON.  Libr,  II.  in   Risftnum.  C,  5. 

rt)  Hares,  64.  C.  2. 

m.  Deel.  D 


50  KERKELIJKE 

Il       noodzacikt,    Alexandri'é  te  verlaten  :    Docli   epifa- 

^^J^     Nius  is  de  eerde,  die  dezen  afval  aan  ortgenes  te 

Hoofdft.  last  legt,  waar  van  geen  Schrijver,  vriend  of  vijand 

nn  C.  G.  y2Ln   dezen  grooten  man  ,  vóór    hem    gewaagt ;   en 

Tnar2  3'5.  ,,  ....    , 

tot   2-1   EPiFANius  was   een  gellagen  -  vijand  van   origenes, 

—  ■■  —  die  tevens  zeer  ligtgelovig  was,  en  vcrfcheidcn  an- 
dere misflagen ,  ten  aanzien  van  origenes  ,  begaan 
heeft.  Zou  origenes  ,  nu  veertig  jaaren  oud ,  zoo- 
danige zwakheid  betoond  hebben ,  die  in  zijne  jeugd 
met  zoo  veel  ijver  voor  den  Godsdienst  pal  Hond? 
Ook  zou  dit  moeten  gebeurd  zijn ,  onder  de  regee- 
ring van  ALEXANDER  SEVERUS ,  wicns  Moeder  mam- 
MEA ,  gelijk  wij  gezien  hebben ,  origenes  zoo  hoog 
in  achting  hield,  en  die  de  Christenen  niet  vervolgd 
heeft.  Men  zou ,  in  zoodanig  geval ,  origenes  in  de 
Gemeenten  van  Palxflina  niet  zoo  vereerd  hebben ,  ge- 
Hik  men  deed ,  noch  hem  toegelaten  hebben ,  openlijk  te 
leeren.  origenes  zelve,  die  anders  zoo  nederig  van 
zich  zelven  fpi-eekt  ,  maakt  niet  alleen  nergens  van  de- 
7.t  gewaande  zwakheid  gewag,  maar  klaagt  (*),  dat 
zijn  vijand  demetrius  hem  onrecht  hebbe  aangedaan. 

OniGE-         Origenes  ,    door   de   hem    aangedane  moeilijkhe- 

r:Es  be-     ^en  verdrietig ,  liet  het  Beftuur  en  het  Onderwijs  op 

geeft  zich 

nr.a  Cje-    ^'^  School   over  aan  zijnen   leerhng   heraclas  ,   en 

farea.       begaf  zich,   in   het  jaar  231,    van  Alexandri'è  naa 

Cafarea  in  PaUfiiiia  ^    alwaar  hij  van  den  Bisfchop 

theoktistus,    die,   benevens    de  Bisfchoppen  van 

PaldEJiina^  Arahi'é^   Feniciè ^   en  Achaje^   de  beflui- 

ten   der   vergadering   te    Alexandri'è   afkeurde,    met 

al- 

(*)  /.  fiipra  LComvient.  in  joaNN.  T.  Vl.p.  loi ,  103. 


GESCHIEDENIS.  Jï 

alle  achting  ontvangen  werd ;  deze  Bisfchop  droeg  hem       II 

zelfs   het  ambt  op  ,    om   alleen   de   Heilige   Schrift    ^^^ 

voor  de  Gemeente  te  verklaren,   en   vereerde   hem,  Hoofcift. 

met  andere  Bisfchoppen ,  als  hunnen  Leeraar  (♦).  Te  "'"^  ^'  ^ 

Taar  235. 
Ca farea  zette  origexes  ook  zijnen   arbeid  van   on- ^qj  251. 

derwijzen,  en  het  uitleggen  van   den   Bijbel,   onver • 

hinderd,  voort,  alleen  zag  hij,  ten  tijde  van  Kei- 
zer MAXiMiNus  (f),  in  het  jaar  235,  zich  genood- 
zaakt ,  voor  één  of  twee  jaaren  zich  te  verbergen , 
maar  na  deszelfs  dood,  keerde  hij  weder  na  Cccfa- 
rea  terug ,  van  waar ,  of  van  Atheene ,  waar  heen 
hij  eene  reize  gedaan  had,  hij  des  verzocht  zich  naa 
Arahië  begaf,  en  het  genoegen  had ,  beryllus  , 
Bisfchop  van  Bostra^  door  minlijke  onderhandelin- 
gen, van  zijne  gevoelens  af  te  brengen,  gelijk  hier 
voor  verhaald  is  (§}. 
Kort  nadat   origenes  Aiexandnè  verlaten   had ,  Orige- 

was   de   Bisfchop   demetrius  overleden  ,  hebbende  f^^ 

..  ,  ,         brengt 

tot  zijne  opvolgers ,   eerst  heraclas  ,  en  na   dezen  ecnige 

DiONYSius ,   beide    leerlingen   en    vrienden   van   ori-  Arahi- 

GENES ,  waar  door  alle  vervolgingen  tegen  hem  op-  christe- 

hielden,  en  hij,  ongeffcoord,  voort  kon  vaaren,   met  nen  van 

het  verklaren  der   Heilige  Schrift ,   ook  kwam  thans  ^"""^ 

dwaling 
zijne   verdedigmg  van   het    Christendom   tegen  cel- terug ,  ea 

sus  in  het  licht ,  behalven  dit  alles  fchreef  hij   eene  ^^'^^'*" 

Tnenigte  Brieven,   onder  anderen  aan  den  Keizer  fi- 

LIP- 

(*)  EusEB.  Hht.  Eccles.  Libr.  VI.  Cnp.  26,  27. 
(t)  Van  wiens  vervolging  gefproken  is  II  DeelBladz.  401. 
(§)  Bladz.  10.  en  II. 

D  2 


52  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       Lippus ,  en  deszelfs  Gemaalin  severa.    Zestig  j'aa- 

^^^     ren  oud  zijnde,  flond  hij   toe,  dat   zijne  Homiliën 

Hoofdft.  of  Leerredenen    werden    nagefchreven ,    hetwelk  hij 

na  C.  G.  tot  liier  toe  niet  geduld  had.     Thans  bezwaarde  men 

Tciir  ^  *?  c 

tot  Iti'.  ^^^^^   *^^^  befchuldigingen    over    fommige    leerflellin- 

• gen,   die  men  uit  Boeken  haalde,  welke  hij  niet  ten 

^jjende  opei^iy^  gebruik  beftemd  had,  waarom  hij  aan  den 
ten.  Romeinfchen  Bisfchop  fabianus  ,  en  andere  Bis- 
fchoppen.  Brieven  fchrecf  met  zijne  geloofsbelijde- 
nis ( * )  ,•  terwijl  hij  zelve  met  allen  ijver  werkzaam 
bleef,  om  dwaalgevoclens ,  door  overtuiging  der  waar- 
heid ,  te  keer  te  gaan.  Dus  begaf  hij  zich ,  op  ver- 
zoek der  Bisfchoppen  van  Arahie^  niet  lang  vóór 
het  jaar  250,  andei'maal  derwaards,  ten  einde  eenige 
onlusten  te  flillen,  die  door  fommige  Arabifche  Chris- 
tenen ,  in  de  Gemeenten ,  verwekt  waren ,  daar  zij 
beweerden,  dat  de  ziel  te  gelijk  met  het  ligchaam 
fterft  en  vergaat  ,  maar  daartegen  in  den  jongflen 
dag  weder  met  het  ligchaam  zal  opfbaan  (f),  en 
het  gelukte  hem,  op  eene  Kerkvergadering,  met  dit 
oogmerk  bijeengeroepen,  deze  lieden,  door  kracht 
van  redenen ,  te  bewegen ,  om  deze  hunne  gevoelens 
af  te  leggen.  Hij  waarfchuwde  insgelijks  (§)  de 
Christenen  tegen  eenen  aanhang,  die  echter  zoo 
fchielijk  te  niet  ging,  als  zij  ontflaan  was.  Deze 
aanhang  noemde  zich  Ekefa'itcn^  waarfchijnlijk  naar 

ze- 
(*)  EussB.  Hht,  Eccles.  VI.  36. 
(J)  EüSEB.  Ilist.  Eccles.  VI.  37. 
(g)  EusEB.  Ilisi.  Eccles.  VI.  38. 


GESCHIEDENIS.  53 

zekeren  elxai,  eenen  Jood,  die  reeds  ten  tijde  van       II 
den  Keizer  TRAJANUS  zijne  gcvvoelens  verfprcid  had(*).     ^^^/^ 
Wjlke  hunne  eigenlijke  meningen  waren,   wonit  ons  Hoofdfl-, 
niet  bericht;  eusebius  tekent  alleen,  uit  eene  Leer- "^  C.  G. 

Tont»    O  ^  s 

reden  van  origenes  over  den  LXXXII  Ffa/m,   aan:  J^^  ;^f'j 

Dat  zij  een  gedeelte  der  Heilige   Schrift  verwierpen,  

en  bijzonder  paulus  fchriften  geheel.  Dat  zij  het  voor 
onverfchillig  verklaarden ,  alfchoon  men  Christus  met 
den  mond  verloochende,  indien  dit  flechts  niet  van 
harte  gefchiedde.  Eindelijk ,  dat  zij  een  Boek  toon- 
den, dat,  van  den  hemel  gevallen  zijnde,  aan  hun, 
die  daar  in  geloofden,  eene  andere  vergeving  van 
zonden  bezorgde,  dan  die  door  Christus.  Meer 
weten  wij  van  dezen  aanhang  niet. 

Toen  de  vervolging  onder  den  Keizer  decius  met  Zijn  lij- 
zoo veel   hevigheid    tegen   de   Christenen  uitberstte ,  '■''^"  ^" 
*"  dc  ver* 

ti-of    dezelve    ook    dezen    aanzienlijken    Leeraar   en  vo];'in<' 

voorflander  van  het   Christengeloof,  in   zijnen    hoo-  van  deci- 
gen  ouderdom.     Hij    werd   in   de  gevangenis  gewor-  ^•^•'  ^"^ 
pen ,    met   een'   ijzeren    keten   om   den  hals ,   en    de  dood. 
voeten  wijd  in  den  ftok  van  één  gefpcrd;  men  deed 
hem    verders   allerhande  pijnigingen    ondergaan  ,    en 
dreigde  hem   nog  zvvaarer,   om  hem   het   Christen- 
dom  te    doen   verzaken,   maar  de   oude   Man  bleef 
ftandvastig,   zijnde,    met  het  zelfde  vuur,   hetwelk 
zich  reeds    in    zijne  jeugd    geopenbaard    had,   zelfs 
den  dood   getroost.     Hij    behield    echter  het   leven, 
maar   bekwam  zijne  vrijheid,   naar  het  fchijnt,   niet 

we- 
(*)  Epifanius  H.eres.  19.  die  zelve  twijfelt,  of  deze 
RLXAi  ooit  eea  Christen  geweest  is. 
D   q 


54  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       weder,   voordat  decius,   in   het  jaar   252,   gefneu- 
DOFK     yg|^^  yyjis^    £)qqj.  200   veel   lijden   afgemat,   ov^erleed 
HootUft.  tle  arbeidzame  man,  te  Tyrus ^   in  het  jaar  254  (*) 
na  C.  G.  in  den  ouderdom  van  omtrent  70  jaaren. 

Toot*   O  Q  ^ 

tot  251.*     ^^^^  ^OYtt  fchets   van  het   leven    van   origenes 

i^ zal  den  Lezer  zekerlijk  hoogachting  jegens  den  waar- 

Kcrakter  (jjgeii  jj^^^  hebben  ingeboezemd ,  die  zich ,  van  de 
GENEs.  vroegfte  jeugd  tot  den  ouderdom  toe,  in  het  voor- 
ftaan  van  het  Christendom ,  door  de  rechte  en  waare 
middelen  ,  van  onderzoek,  onderwijs  ,  en  overtui- 
ging, gelijk  in  alle  voorvallen  ,  dus  ook  in  de  zvvaarfte 
gevangenis ,  (land vas tig  gelijk  is  gebleven.  Het  (lillen 
van  verdeeldheden ,  door  dwaalenden  met  zachtmoedig- 
heid te  overtuigen ,  en  dus  de  rust  en  vrede  te  her- 
ftellen ,  zal  hem  altijd  eerwaardig  maken  ,  en  tot 
eenen  wezenlijken  lof  verftrekken ,  welken  de  laster 
niet  heeft  kunnen  bezvvalken.  Met  betrelddng  tot 
zijne  twisten  met  den  Bisfchop  demetrius  ,  zijn 
wij  wel  niet  genoeg  van  hulpmiddelen  voorzien  ,  om , 
m  alle  bijzonderheden  ,  te  kunnen  oordeelen  ,  wie 
hier  ichuld  hebbe  gehad,  doch,  wat  ook  mosheim, 
ter  verichoning  van  dejnietrius  ,  aanvoert,  over  het 
geheel  zal  de  vredelievende  Christen  neigen,  om  de 
gematigdlieid  van  origenes  te  prijzen ,  die  liever 
zijn   ambt   en   zijne    vadcrftad    verliet ,    dan    zijnen 

voor 
(*)  EusEBius  Hist.  Eaics.  VIL  i.  fchijnt  zijne  dood 
wnt  vroeger,  in  het  eerlle  jaar  van  den  Keizer  gallus, 
te  Hellen,  doch  zijne  woorden  zijn  duister;  en  moeten, 
uit  andere  gronden,  verklaard  worden.  Men  zie  vale- 
8IUS  over  deze  plaats  van  eusebiüs. 


GESCHIEDENIS.  55 

voor  de  Kerk  in  't  gemeen  zoo  nuttigen   arbeid   te       n 
ftaaken ,   om  met  eenen  Bisfchop  te  kibbelen ,  die ,    ^^^^ 
eerzuclitig ,  in  zijne  Bisfchoppelijke  waardigheid  waan-  Hoofdft. 
de  beledigd  te  zijn ,   en  hij  zal  de  Bisfchoppen    van  iw  C.  G. 
Paldsflina   en    de  aangrenzende  Gewesten    billijken  ,  J^^"*  ^^ ^  * 
die  aan  de  uitftekendc  bekwaamheden  en  verdienden  — — — 
van  ORIGENES  hebben  recht  gedaan,  welke  deze  be- 
kwaamheden   paarde    met   eene    voorbeeldige   Gods- 
vrucht   en    nederiglieid  ,    die    zijne    vijanden    zelve 
niet   hebben   durven   loochenen,     epifanius    (  *  ) , 
een  vijand  van  origenes,  verhaalt  ons  een   bijzon- 
der geval  van  origenes  ,   hetwelk  hij    wel  tot   een 
bewijs   aanvoert,  van   den   afval,   waar  aan   orige- 
nes zich  zou  hebben  fchuldig  gemaakt,   doch   wel- 
ken wij  getoond  hebben,  enkel  een   verdichtzel  van 
den  laster  te  zijn,   maar  hetwelk,   waarlijk  gebeurd 
zijnde,  uit  eene  veel  edeler  bron,   van  ootmoed  en 
zelfsgevoel ,  zal  zijn  v'oortgevloeid.     Het  geval  is  het 
volgende:    origenes,   door  de   Gemeente  te   yeru' 
falem  verzocht  zijnde,  haar  met  eene   leerreden  en 
vermaning  te  ftichten,  floeg  den   Bijbel  open,   om 
zijnen  Tekst  voor  te  lezen.    Bij   het  openflaan  valt 
hem    deze    plaats,   uit  den  Lllen  Pfalm,  onder  de 
oogen :      „  Maar   tot  den   Godlozen    ztgt    God  : 
„  ^Vat  hebt  gij    mijne  inzettingen  te    vertellen?  en 
„  neemt  mijn  verbond  hi  uwen  mond?"    Door  de- 
ze  woorden   werd   origenes   tot   in   het    hart   ge- 
roerd, en    voor  dat   oogenblik   buiten  (laat  gefield  , 
om  te  kunnen  fpreken  ,  zoodat   hij  het  Boek   dicht 

floot  3 
(*)  Hare%,  C\.  C.  2. 

D4 


S6  K  E  R  K  E  1.  tj  K  E 

II       floot,  terwijl  hem  een  fh-oom  van  traancn  uit  de  oogen 
^^^     berstte. 
Hoofdrt.      Met  betrekking  tot  's  mans   geleerdheid   en    geest- 
na  C.  G.  vermogens ,  als  mede  zijne   arbeidzaamheid ,    zal  ons 
Tanr  s^f. 
tot  251.^^"^    ^°^^^    befchouwing    van    zijne    fchriften    best 

'  in   ftaat   ftcUen  ,    om    hem   te   kunnen   beöordeelen. 

^'j|".^  Zijne  arbeidzaamheid  was  zoo  groot,  dat  zij  hem 
den  naam  van  Adamantius  en  XaA^tgi-le^ar ,  als  of 
men  zeide,  eenen  man  van  Diamant  en  Koper,  of 
Staal ,  verwoiven  heeft  (  *  ).  epifanius  fchrijft 
hem  een  getal  van  niet  min  dan  zesduizend  Boeken 
toe  ,  hetwelk  ,  alhoewel  men ,  onder  dezen  naam  , 
naar  de  wijze  der  Ouden ,  verfcheiden  afdeelingen 
van  grooter  Werken ,  Leerredenen ,  Brieven ,  en  an- 
dere Ideine  Opftellen  verftaat ,  ccliter  zoo  veel  is , 
als  van  eenig  Schrijver  der  Oudheid  bekend  is.  Van 
deze  fchriften  is  een  groot  getal  verloren  geraakt, 
veifcheidene ,  die  zijnen  naam  dragen ,  zijn  van  an- 
dere Schrijvers ,  en  die  nog  overig  zijn ,  zijn  niet 
zonder  vreemde  bijvoegzelen  en  veranderingen  tot 
ons  gekomen.    Wij  zullen  koitelijk  van  zijne  voor- 

naam- 

(•)  Ten  zij  de  eerfte  benr.ming  misrchien  een  eigen 
nanm  vnn  origeises  is,  gelijk  eusebius  Hi'st,  Ecclcs.  VI, 
14,  fchijnt  nan  te  wijzen.  Ook  noerai:  inëRONYMUs  hem 
foratijds  eenvouwig  adamantius,  en  deze  naam  is  bij  de 
Ouden  niet  ongewoon,  heuman  Ha  ad  Hisfor.  Littei\ 
pag.  89.  Met  dezen  naam  wordt  onze  Kerkleeraar  on- 
derfcheiden  van  eenen  anderen  origenes,  eenen  Wijsgeer, 
die  een  weinig  laater  ontJer  gallienus  geleefd  heeft. 
Vergelijk  vat.es.  ad  euseb.  Ilist.  Eccks.  VI.  15?. 


GESCHIEDENIS.  57 

naanme  fchriften  fprckcn,   en  dan   uit  dezelve  zijne      ii 

bijzondere    gevoelens   opmiiken  ,    die ,    in   volgende    ^°^ 

tijden ,  tot  de  hevigfte  twisten ,   over  dezen  vermaar-  Hoofdfï. 

den  man  ,  aanleiding  gegeven  hebben.  na  C.  G. 

Wij  kunnen  zijne   fchriften  gevoeglijkst  verdeden ,  ^^^  ^^^' 

in   zulke,   welke   de   opheldering    en   verklaring   der 

Heilige  Schriften  ten  doel  hebben,  in  zulken ,   waar  .'^^l" ^'"' 

ociu  clan 
in  hij  het   Christendom  verdedigt,   of  deszelfs   leer- (^g j-j  g^ 

ftukken  verhandelt ,  en  in  fchriften  van  geniengden  in-  beReed. 
houd.  Onder  zijne  fchriften  van  de  eerile  klasfe,  ^'^^",^  ^* 
verdient  zeker  zijn  Werk,  waar  mede  hij  zich  om- 
trent de  oordeelkundige  uitlegging  des  Ouden  Tes- 
taments  verdien ftel ijk  gemaakt  heeft,  gemeenlijk  zij- 
ne Hexapla  genoemd,  de  eerfte  plaats.  Hoe  groo- 
te  zorg\iildigheid  de  Christenen  van  eerften  af  ook 
gebruiken  mogten  ,  om  ^tn  Tekst  der  Heilige 
Boeken  zuiver  te  bewaren ,  waar  toe  zij  niet  alleen 
door  den  eerbied  voor  dezelven ,  maar  ook  door  de 
floute  ondernemingen  van  veifcheiden  Ketters,  va- 
i.EXTiNUS,  MARCioN  (*),  CU  audcten ,  gedreven 
werden ,  wier  ondernemingen ,  hoe  zeer  ten  onrechte , 
aan  de  Christenen  zelven  werden  te  last  gelegd  (|), 

nog- 

(*)  Ik  weet  wel,  dat,  onder  anderen  5E.\iler,  w.vr- 
cioN,  van  opzetlijke  vervalfcbingen ,  zoekt  vrij  te  piijten, 
maar  de  befchuldijjingen  van  tertl'LLIAinus  ,  origeaes  , 
EPiFAMUs,  enz.,  tegen  hera  zijn  zoo  duidelijk,  dat  zij 
door  twijfelingen  en  redenkavelingen  niet  kunnen  opge- 
wogen worden. 

(t)  Dus   laat    celsus    {^Libr.    II.)    zijnen    Joud    de 

Christenen  befchuldigen ,  „  dat  zij  drie  of  viertMal   hun- 

D  5  „  ne 


58  K  E   R  K  E   L   IJ   K  E 

II       nogthans  was  het,  wanneer  de  affchriften  verraenig- 

^1*X^     viildigden  ,   onvermijdelijk,,    dat   niet,  van   tijd  tot 

Hoofdft.  tijd,  eenige  fchrijfFouten ,   en  onder  die  zeifs  gevvig- 

m  C.  G.  fige  ^  ii^  fommige  Handichriften  inflopen ;  origenes 

laar  2'^'^ 

lot  251'.  "'^ni  5  dit  overwegende  ,    en   door   den    bijftand   van 

'•  "  zijnen  rijken  vriend  ambrosius  onderfleund ,  eene  oor- 
deelkundig verbeterde  uitgave  van  het  Oude  Testa- 
ment, bijzonder  van  de  Alexandrijnfche  Overzetting 
der  LXX ,  op  zich ,  ten  welken  einde  hij ,  op  zijne 
reize,  verfcheiden Handfchriften  van  deze  Overzetting, 
als  ook  van  die  van  symmachus  ,  aquilas,  en  theÖ- 
DOTiöN,  kocht,  welke  hij,  met  alle  naauwkeurigheid , 
benevens  nog  twee  Griekiche  Overzettingen  van  On- 
genoemden  van  fommige  Boeken  des  O.  T.  ,  in 
zes  Kolommen  naast  eikanderen ,  liet  afichrijven ,  waar 
naar  zijn  Werk  den  naam  van  Hexapla  kreeg,  en 
voor  welke  hij  nog  in  twee  kolommen  den  Hcbreeuw- 
fchen  Tekst,  in  de  eerfte  kolom  met  Hebreeuwfche 
Letters ,  doch  zonder  punten ,  en  in  de  tweede ,  dien 
zelfden  Tekst  met  Grieklclie  Letters  plaatlle ,  waar- 
om ook  het  Werk ,  naar  deze  acht  kolommen ,  fom- 
tijds  Oktapla  genoemd  wordt.     Om   het   ^Verk  min 

kost- 

„  ne  Euangeliën  veranderd  hebben;  "  Op  welke  be- 
fchuldiging  ORiGïïNES ,  met  alle  gerustheid,  dus  antwoordt: 
„  Ik  ken  geene  andere  vervnlfchcrs ,  dan  de  Marciöni- 
„  ten  en  Valentinidnen ^  en  zoo  ik  meen,  de  aanhan- 
„  gers  van  lucianus.  Doch  deze  euveldnad  moet  niet 
„  aan  onze  Leere  worden  toegefchreven ;  maar  r.an  zul- 
„  ken,  die  zich  verftouten,  de  Euiingeliè'n  onredelijk  te 
„  behandelen." 


GESCHIEDENIS.  59 

kostbaar  voor  lommigen  te   m;iken,   liet  hij  ook  bij-       n 

zondere    aflchriiten    vervaardia;en  ,   welke    alleen  de    ^^^^ 

IX 
vier  ouder  Overzettingen  in  vier  Kolommen  hadden,  Hoofdfl:. 

waar  van   de    naam    Tetrapla  ,   die   dit    ^Verk  ook  nn  C.  G, 

T  1511*  O  "J  C 

fomtijds  draagt;  (*)  ja  naar  cene  zevende  Griekfche  J^^  ^^•J* 
uitgave,  (gx^wö-*?,)  'er  naderhand  bijgevoegd,  vindt  ■. 
men  ook  den  naam  Enneapla.  origexes  tekende, 
door  oordeelkundige  merken,  de  verfchillende  lezin- 
gen ,  bijvoegzelen ,  uitlatingen  ,  enz.  ,  dezer  Hand- 
fchriften,  hetwelk  dit  Werk  voor  de  Oordeelkunde 
allergewigtigst  maakte ,  maar  niet  min ,  voor  de  Uit- 
legkunde ,  uit  hoofde  van  den  veifchillenden  aart  der 
Griekfche  Overzettingen,  waar  door  uit  dezelve  de 
vvaare  zin  van  zeer  vele  plaatzen  des  O.  T.  kan 
verftaan  en  opgehelderd  worden.  Jammer  is  het, 
dat  dit  Werk ,  waar  aan  origenes  28  jaaren  befleed- 
de,  en  hetwelk  hij,  omtrent  het  jaar  236,  voltooide, 
zoo  wegens  de  kostbaarheid,  als  wegens  het  verval 
der  geleerdheid ,  in  volgende  eeuwen ,  niet  volkomen 
onze  tijden  bereikt  heeft.  Met  vele  moeiten  heeft 
men  echter  een  aanmerklljk  gedeelte  van  hetzelve, 
na  het  herftel  der  geleerdheid,  bijeenverzameld,  het- 
welk BERNH.  van  MONTFAUCON  ,  te  Pav'^s  171 3, 
onder  den  titel  van  Hexaplorum  Origenis  ,  quae 
fuperfunt ,  in  II  Deelen  in  Folio  heeft  uitgege- 
ven ,  en  CAREL  FREDERIK  BAHRDT  ,  beknopter, 
in  Octavo,  te  Lubek ,  1768  enz.    Het  Nieuwe  Tes- 

ta- 

(*)  EusEBius  Hist.  Eccles.  VI.    16.     IMen   vergelijke 

EiCHHORN  Inleid,  in  het  O.  T.  1  Deel,  Bladz.  2j6.  volg. 


6o  K  E   R  K  E  L  IJ  K  E 

.  II  tament  werd  door  origenes  ,  insgelijks  ,  6p  eenc 
^^^  oordeelkundige  wijze,  behandeld,  veifchciden  llund- 
Hoofdfl.  fchriften  van  hetzelve  door  hem  vergeleken ,  en  ver- 
na  C-  G.  fcheiden  naar  dezelve  verbeterde  lezingen  in  zijne 
tot  25 1.  affchriften  overgebracht ,  zelfs  waagde  hij ,  op  deze 
•■  en  gene  plaatzen ,  oordeelkundige  gisfingen ,    in  wel- 

ke hij  echter  niet  altijd  even  gelukkig  flaagde. 
Zijne  uit-       De  werkzaamheid    van    origenes    bepaalde   zich 

leggingen  j^j^j.  q^qq^j   j-qj-   ^q   oordeelkunde  des    Bijbels ,   maar 
en  verkla-  •         ' 

ringen      deed  hem   insgelijks    de   uitlcgkunde    beoefenen  ,    in 

derH.     j^^^-  ^^^^  ^oo  wel  als  het  ander,   overtrof  hij  alle  de 
Kerkelijke  Leeraars  en  Schrijvers,   die  vóór  hem  ge- 
weest waren,  zedert  de    tijden   der  Apostelen.     Uit- 
gezonderd  de    Openbaring    van   joünnes  ,    omtrent 
welke   hij   wel  een  voornemen   had,   om    ze   te  ver- 
klaren ,  doch  hetwelk  wij  niet  weten ,   of  door  hem 
ten  uitvoer  is  gebracht ,   heeft  hij  uitlegkundige  ver- 
klaringen gefchreven ,   over  alle   de  Boeken  des   Ou- 
den en   des    Nieuwen    Testaments.     Deze   Verklarin- 
gen zijn  van  drieërleië  foort;  y^anmerkingen  of  kor- 
te   geleerde    ophelderingen  ,    (  Sclwlia  ,    Excerpta  , 
<r>jv6i!^(r?<f ,)  op  den  kant  der  Handfchriften ,  van  ze- 
kere moeilijke  plaatzen ,  of  van  zekere  woorden ,    uit 
de  Spraakkunde  en  Gefchiedenisfen.     Van  deze  heb- 
ben wij  niets,  ten  minften  dat  wij,   met  zekerheid, 
onderfcheiden    kunnen  ,    overig.     Uitvoerige  Verkla- 
ringen^   (rojWoi,  VoJumina^  of  Commentarii ,')   van 
welke  het  één  en  ander  bewaard  is    gebleven,   doch 
zeer  weinig  in  het  oorfpronglijk  Grieksch  ^  meest  in 
eene  Latijnfche  Overzetting,  op  welke  men   niet  al- 
tijd 


GESCHIEDENIS.  6i 

rijd    vertrouwen    kan.      Eindelijk ,    Leerredenen    of      II 
Predikatiën ^   over    de   Heilige   Schrift,   QHomiliae^     ^^^ 
Traciatus , )  in  welke  hij  de  Heih'ge   Schrift   in  zoo  HoofdfT. 
ven*e   verklaart  ,    en   tot   Godzaligheid   toepast ,   als  "^  C.  G. 
hij  overëenkomftig  oordeelde ,  met  de  gefteldheid  en  j^j  ;^^ ^ 

bekwaamheid    zijner  toehooreren.     Deze   heeft  rufi- . 

Nus  zoo  veel  verkoit  en  elders  weder  uitgebreid  (*) , 
dat  wij,  in  de  genen,  die  wij  nog  hebben,  niet 
zeker  kunnen  wezen,  wat  eigenlijk  van  de  hand  van 

ORIGENES    is. 

Bij  deze  gelegenheid  mogen  wij  ook  gewagen  van 
zijn  Antwoord  aan  julius  africanus  ,  over  de  Ge- 
fchiedenis  van  susanna  ,  wier  echtheid  gemelde 
Schrijver  beftreden  had,  wellce  origenes  tegen  hem 
zoekt  te  verdedigen ,  doch  welke  verdediging  niet 
zeer  gelukldg  is  uitgevallen. 

Naast  den  arbeid   van  origenes   over  de  Heilige  ZijnWerk 
Schriften ,  verdient  zijne  Wederlegging ,  die  hij  tegen  '•^°^" 

CELSUS* 

CELSUS,  wellie,  gelijk  wij  gezien  hebben  (f),  het 
Christendom,  in  zijn  Boek,  Waarachtige  leer  e  ^  of 
leere  der  waarheid  genoemd  ,  onder  de  regeering 
van  ADRiaNUS,  beflreden  had,  op  aanfporing  van 
zijnen  vriend  ambrosius,  gefchreven  heeft,  in  acht 
Boeken ,  welke  onzen  tijd  bereikt  hebben ,  en  met 
recht  door  jmosheim  eene  Hoogduitfche  Overzetting, 
die  in  het  jaar  1745  in  Oiiarto  door  hem  met  aan- 

te- 

(*)  Deze  verfchoont  zich  deswegens  te  vergeefs  iii 
Perorat.  in  cxplanat.  Ovig,  piiper  Epist.  P.  ad  Kom, 
Tom,  IV.  pag.  688.  fqq.  edit,  Ruaei. 

(t)  II  Deel,  Blr.dz.  72. 


«2  KERKELIJKE 

II  tekeningen  is  uitgegeven,  waardig  gekeurd  zijn,  ge- 
^'^^  lijk  zij,  in  de  daad,  in  lianden  van  alle  Christe- 
Hoofdfl:.  nen  behoorden  te  wezen  ,  dewijl,  wat  de  hoofd- 
na  C.  G.  zaak  betreft,  origenes  den  Tegenfchrijver  van  het 
tot  2^1!  Christendom  meesterlijk  wederlegd  en  ontwapend 
m  heeft.    Het  is  waar,   origenes   heeft  in  zijne  We- 

derlegging fommige  zwakke  plaatzen,  hij  heeft  zijne 
bijzondere  gevoelens  hier  en  daar   te   pas   gebracht , 
én  van  de  Platonifche  Wijsgeerte,   meer  dan  nodig, 
of  zelfs    met   het   eenvouwig  Christendom    beftaan- 
baar  was ,  gebruik  gemaakt ,  doch ,  zoodanige  zwak- 
ke   plaatzen   zijn    Hechts    weinigen  ,    in    vergelijking 
van  het  geheel.     De  aantekeningen  van  imosheim  die- 
nen   ook    daar   toe ,   niet    alleen    om   de  behandelde 
zaken    op   te    helderen  ,    maar    om    de    antwoorden 
van  ORIGENES  te  beöordeelen ,  fomtijds  evenwel  ftreng 
genoeg,   hoewel  niet  zoo  ftreng,    als    door  semler 
gefchied  is  (*).     Desniettcgenflaande  erkennen   deze 
beide  Geleerden  de  verdienften  van  origenes   in   dit 
Werk,    hetwelk   ook   tegen    verfcheiden  van   hunne 
berispingen  zou  kunnen  verdedigd ,  ten  minften ,   nit 
zijne  omftandighedcn,  en  de  om  ft  andigheden  van  zij- 
nen tijd,  veifchoond  worden. 
ZijnBoek      Het  Werk  van   origenes  ,  ten   opfchrift  hebben- 
ovci  de    ^^^  ^g^^  a^ym  ^  de  Principiis  ^   niet  over  de   eerflt 
oïhigin-  beginfelen  ^  maar  over  de  gronden   of  grondbcginfC' 
felenvr.n  jg^  y^n  de  Christelijke    Icere ,   in  vier  Boeken,  ver- 
teliik<^e-  ^^^"^  voornaamlijk  om  die  reden  aanmerking,  omdat 
loof.        men  uit  hetzelve  de  meeste  befchuldigingcn  ontleend 

heeft, 
(*)  Magazin  für  die  Keligion  II  tmd  III  Theil. 


GESCHIEDENIS.  63 

heeft,  die  men  ten  laste  van  origenes  heeft  aange- 

'  .     ^  DOEK 

voerd.  Hij  fchreef  het,  nog  te  Alexandri'è  zijnde,  ix 
om  den  aart  van  fommige  leerftukken  van  het  Chris-  Hoofdfl, 
tcndom  wijsgeerig  te  onderzoeken ,  en  met  zichzel-  u^r  235! 
vc,  met  de  Heiliga  Schrift,  en  met  de  Wijsgeeite  tot  251, 
te  doen  ovcrëenftemmen ,  en  dus  als  tot  een  famen- 
ftel  te  maken,  zoodat  men  dit  Werk  niet  ten  on- 
recht ,  ééne  eerde  proeve  eener  Schoolfche  voor- 
ftelling  der  Cliristclijlce  leerftukken  zou  kunnen  noe- 
men. Wij  hebben  dit  Werk  alleenlijk  in  eene  La- 
tijniche  Vertaling  van  rufinus  ,  welke  vriend  en 
voorftander  van  origenes,  onder  voorvvendzel,  dat 
het  van  Ketters  en  vij.ïnden  van  cr.igenes  vervalscht 
zij ,  verlcheiden  }3laatzen  weggelaten ,  en  anderen  ver- 
vormd lieeft ,  door  inlasichingen  en  veranderingen, 
zoo  als  hij  met  's  mans  HomUi'èn  of  Leerredenen 
gehandeld  heeft.  Evenwel  hebben  wij  nog  eenige 
plaatzen  van  den  Grieldchen  Tekst  over  in  de  Phl- 
lokaJia  van  origenes  ,  van  welke  wij  zoo  aanftonds 
fpreken  zullen,  en  van  welke  wij  ter  beöordeeling  van 
den  zin  dezes  W^erks  een  goed  gebruik  kunnen  ma- 
ken. In  heteerftc  Boek  van  dit  Werk,  handelt  hij 
van  God^  van  christus,  van  den  Heiligen  Geest  ^ 
van  de  Vermindering  of  den  Val ,  van  de  Redelijke 
Wezens ,  van  het  Einde  der  Wereld^  of  de  Volein- 
ding ,  van  de  Ligchaamlijke  en  Onligchaamlijke 
Wezens ,  van  de  Engelen,  In  het  tweede  Boek ,  van 
de  wereld^  van  de  eeuwige  duuring  der  Ligchamen , 
van  het  hegin  der  wereld^  dat  Vr  maar  één  God 
is  van  '  de  JVet  en  Profeeten ,  naamlijk  de  Vader 
yan  onzen  Hsere  jesus    Christus  ,  van   het   onder^ 

feheid 


64  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  fcheid  tmfchcn  den  rechtvaardigen  en  goeden  God , 
^^y'  van  de  menschwording  des  Zoons  van  God,  vaii 
Hoofdft.  <^en  Heiligen  Geest  ^  van  de  Ziel  ^  van  de  Wereld  ^ 
na  C.  G.  van  de  Opfianding  der  Ligchamen,  van  het  vuur 
tot  251!  ^^  ^^  ftraffen  der  hel ^  van  de  beloften  des  eeuwi- 
'  gen   levens.     In    het   denle   Boek,    van    den   vrijen 

wil^  van  de  vijdndlijke  magten,  van  de  drievuldige 
wijsheid,  van  de  wenschlijke  verzoekingen ,  dat  ds 
Wereld  een  begin  gehad  heeft ,  van  het  einde  der 
Wereld.  In  het  vierde  Boek,  van  de  Godlij ke  in- 
gering  der  Heilige  Schrift ,  van  de  rechte  wijze , 
om  de  Heilige  Schrift  te  ver/laan ,  korte  herhaling 
en  voorjielling  der  voorgaande  leere. 
ZijnBock-    Nog  hebben  wij  van  ORIOE^'ES  een    gcfchrift  over 

over  het    j^g^    «rebed ,    opgedragen    aan   zijnen   vriend  ARimio- 
gebed.  ?      i »        o 

sius,   en   aan    tatiana.     In    dit   Werk   bewijst   hij 

de  noodzaaklijkheid  des  gebeds,  toont  deszelft  recli- 
te  gcftcldheid  aan,  en  verklaart  vervolgends  het  ge- 
bed, door  jESus  voorgefchreven ,  of  het  Onze  Va- 
der. Tegen  de  gronden  van  hun,  die  de  noodzaak- 
liikheid  van  het  gebed  ontkennen ,  omdat  God  toch 
alles,  wat  gebeint,  te  vooren  weet,  omdat  wij  niet 
weten ,  wat  wij  bidden  moeten ,  en  ligt  iet  Ichade- 
lijks  bidden  ,  en  dewijl  God  toch  alles  te  vooren 
verordend  heeft ,  hetwelk  hij ,  om  ons  gebed ,  niet  zal 
veranderen ,  merkt  origenes  aan ,  dat  wij  allen  eenen 
vrijen  wil  hebben ;  God  voorzag  deze  vrije  hande- 
lingen der  menfehen,  en  kon  gevolglijk  dus  beflui- 
ten:  „  Dezen  zal  ik  wegens  zijn  vlijtig  gebed  ver- 
hooren ,  maar  genen  onverhoord  laten ,  of  omdat  hij 
der  verhooring  onwaardig  is,  of  omdat  hij  om  fcha- 

de- 


GESCHIEDENIS.  65 

deliike  en  onbetaiimlijke  dingen    bidt.  „Wat  betreft,      'II 
dat   Gods   voonvetenfchap   onfeilbaar  is  ,   waar    uit    ^^-^ 
eene  noodzaaklijkhcid  der  nicnsclilijkc  daaden  fchijnt  Hoordd. 
te  volffen,  lui  merkt  aan,  dat  God  ook  dit  noodzaak-."^  ^'  ^'' 
lijk  te  vooren  weet,  dat  zeker  mcnsch  niet  zoo  nood-  j'^,^  „51. 
zaaklijk  en  vast  het  goed  of  kwaad  zal  willen ,   dat  — 
hij  aan    geenc   verandering   onderhevig   zou  wezen. 
Onder  de  vooifchriftcn ,  welke  hij  geeft,  hoe  en  wat 
men  bidden  zal ,  zijn  de  volgende  de  voornaamftcn : 
Men  ftelle  zich  levendig  voor,   dat  God  bij  ons  te- 
genwoordig is,  en  dat  wij,  in  het  gebed,  met  hem 
fpreken.    Hij   leert ,   dat  men  tot  God   den  Vader 
alleen^   en  niet  tot  Christus,    bidden  moet,    maar 
tot  God  dQ.n  Vader,  door  onzen  Heere  jesus  en  in 
zijnen  naam.    Dewijl  onze  Heiland  zelve  zegt,  nie- 
mand is  goed,   dan   alleen  God  de  Vader,  en   na- 
deraaal   hij   zelve   onze  Hoogenpriester  ,  Hiilpe,   ea 
Broeder  is ,  zoo  is  het  een  misjlag  der  eenvouwigen , 
als    zij   tot  den   Zoon,  met  of  zonder  den  Vader, 
bidden.     Eindelijk  vermaant  hij ,  dat  men    God   om 
zijne  heilige  en  bemelfche  gaven,  niet  om  het  aard- 
fche  en  geringe,   bidden  moet,   en   op  dezen    grond 
verklaart  hij ,  in  het  Onze  Vader ,  de  bede  om  daag- 
lijksch  brood.,    van   het   Brood  des  levens,  of  den 
Verlosfer.     Ten  Hotte  voegt  hij  hier  bij   eenige  aan- 
merkingen over  den  genwedstoejiand  ^  in  wellien  men 
zich,  bij  het  gebed,  behoort  te  plaatzen  ,  willende, 
onder  anderen ,   dat  men  aan   geene   ontvangen  bele- 
digingen moet  denken ,  indien  men  vvenfche ,  dat  God 
onze    zonden   niet   gedenken  zal;   eene  andere  aan- 
merking gaat  over  de  houding  des  ligckaams  onder 
m.  Derl.  e  bet 


66  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  het  bidden;  de  plaats^  en  andere  omdandigheden. 
"^^  Hij  prijst  aan  de  uitbreiding  der  handen  en  ophef- 
Hoofdft.  fi"ê'  ^er  oogen,  en  het  knielen,  wanneer  men  God 
na  c.  G,  om  vergeving  der  zonden  bidt.  De  beste  plaats  om 
tot  -^si."  '■'^  bidden  zal  zijn  de  vergaderplaats  der  gelovigen 
—  ■  'm  de  Gemeente ,  waar  de  Engelen ,   de   kracht   van 

onzen  Heiland,  en  de  Geesten  der  heiligen  en  over- 
ledenen tegenwoordig  zijn.  Onder  het  bidden  moet 
men  het  aangezicht  naa  het  Oosten  wenden,  om  te 
toonen ,  dat  de  Ziel  den  opgang  van  het  waare  licht 
verwacht.  Eindelijk,  het  gebed  zelve  behoort  uit 
vier  deelen  te  beftaan ,  na  eene  lofzegging  aan  God  , 
door  criPviSTUs ,  in  den  Heiligen  Geest ,  in  eene 
■dankzegging  voor  weldaaden  ,  eene  belijdenis  van 
zonden,  eene  bede  om  vergeving,  en  om  de  hulp- 
middelen tegen  de  heblijkhcid  van  zondigen ,  en  eene 
bede  om  groote  en  hemelfche  zegeningen  voor  ons 
en  voor  allen;  weder  met  een  beflnit  van  Gods  ver- 
heerlijking door  CHRISTUS,  in  den  Heil.  Geest. 
Opfpo-  Een  ander  Werk  van  origenes  ,  dat  nog  overig 
ïingtot  jj^  ^  draagt  ten  opichrift:  Een  opwekhingsfchrift  ^ 
telanr- '  ^^^  ^'^^^  Martelaar fchap.  Zijne  beide  vrienden  pro- 
fchap.  TOKTETUS ,  Lccriiar  der  Gemeente  te  Ccefarea^  en 
de  door  ons  reeds  meermalen  gemelde  ainibrosius, 
moesten,  geduurende  tic  vervolging  onder  den  Kei- 
zer JMAXiMiNus,  veel  -om  het  geloof  uitftaan.  De 
laatfte,  een  vermogend  man,  die  origenes  met  zijn 
geld  behulpzaam  was  geweest,  in  het  voortzetten  zij- 
ner Doek  -  oefeningen  ,  werd  van  al  zijn  goed  be- 
roofd ,  gevangen ,  en  met  hoon  en  fmaad  rondge- 
voerd.      Dit    alles   echter  verdroeg  hij  geduldig  eq 

(land- 


GESCHIEDENIS.  6^ 

todvastig,  zonder  aan   zijnen  Godsdienst  ontrouw      II 

ie  worden,  tot  hij,  de  vervolging  met   des   dvvinge-    ^^^^ 

lands   dood  oplioudendc,   ontflagen  werd,   waar  na  Hoofdft. 

hij'  nog   eenige  jaaren   in   rust  leefde,  en  nog  vóór  "^  ^*  ^* 

°  laar  235. 

ORiGENES'  overleed,    origenes   fchreef  dit   Werk,jot  251. 

bijzonder  voor  ^^it.^  zijne  vrienden,  ten  einde  hen  ■ 
tot  ilandvastigheid  op  te  Ipooren,  waar  toe  hij  alles 
bijbrengt,  wat  niet  alleen  de  pligt  van  eenen  Chris- 
ten, om  aan  de  waarheid  getrouw  te  blijven,  maar 
ook  de  eere  des  Martelaarfchaps ,  thans  reeds  bij  de 
Christenen  zoo  hoog  geklommen  ,  hem  aanbood  ; 
in  welk  laatdc  opzicht,  hij  zich  zeer  flerk,  en  bui- 
ten alle  mate,  uitdrukt.  Zoo  zegt  hij,  dat  niet  al- 
leen de  goede,  maar  ook  de  kwaade  Engelen,  hoe- 
wel dit  nog  ver  af  zij ,  zich  eens  over  ftandvastige 
bloedgetuigen  verblijden  zullen.  Elders:  „  Gelijk 
„  die  genen ,  die ,  naar  de  wet  van  moses  ,  bij  den 
,,  Altaar  ftonden  ,  door  het  bloed  van  ftieren  en 
„  bokken  ,  vergeving  der  zonden ,  door  hunnen  dienst , 
„  fcheenen  aan  te  brengen;  zoo  flaan  de  zielen  der 
„  genen ,  welke  om  de  leere  van  jesus  gedood  zijn , 
„  niet  te  vergeefs  bij  den  hemelfchen  Altaar;  maar 
„  brengen  den  bidder,  door  hunnen  dienst^  verge- 
„  ving  der  zonden  aan.  Wij  weten  tevens,  dat, 
„  gelijk  de  Hoogenpriester  pssus  Christus  zich- 
„  zelven  ten  offer  heeft  opgeofferd  ,  dus  ook  de 
„  Priesters,  onder  welken  hij  de  hoogde  is,  zich- 
„  zelven  ten  offer  opdragen  :  en  daarom  bij  deit 
„  Altaar,  als  hunne  eigene  plaats,  gezien  worden. 
„  Even  zoodanig  een  onbevlekt  Priester,  als  voor- 
E  a  „  maals 


■   M  IC  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       „  maals  de  Joodfc  he  waven ,  die  ook  een   onbevlekt 

^^^^     „  offer  offert,  is  de  flandvastige  Belijder  en  de  vol- 

Hoofdft.  55  komen  Martelaar."    Hoe  veel  voedzel  foortgelijke 

oa  C.  G.  onvoorzichtige  gezegden ,  tot  het  bovenmatig  vcrëe- 

tm  ori' ren  der    Heiligen   hebben  gegeven,   zal  het  vervolg 

dezer  Gefchicdcnis  leeren ,   waar   bij  wij   nog   deze 

voegen  mogen  :     „  Misfchien  zullen ,  gelijk  wij  door 

5,  het  dierbaar  bloed  van  jesus   gekocht  zijn 

,,  ook  fommigen  door  het  dierbaar  bloed  der  Mar* 
„  telaren  gekocht  worden,  enz." 
Verloren      Voorts  zijn  zeer  vele  fchriften  van  origenes  voor 

fchnften  ^^^  verloren  gegaan ,  van  welke  wij  of  geheel  niets , 
van  ORi-  iD  o       1  j        o 

GENEs.  of  flechts  eenige  weinige  brokftukken ,  overig  hebben. 
Van  alle  zijne  menigvuldige  Brieven,  kunnen  wij  al- 
leen ,  behalven  het  reedsgemclde  antwoord  aan  ju- 
Lius  AFiiiKANus  ,  QQU  ftuk  van  cenen  Brief  lezen , 
waar  in  hij  den  ijver  van  zijnen  vi'iend  ambrosius 
roemt,  om  zich  in  de  Heilige  Schriften  en  derzel- 
ver  zin  te  oefenen ;  eenige  regels  uit  een'  anderen , 
in  welke  origenes  zich  verdedigt  tegen  lieden ,  die 
zijne  genegenheid  voor  de  Griekfche  Geleerdheid  en 
Wijsgeerte  berispten ;  een  ftuk  van  eenen  anderen , 
daarom  merkwaardig,  omdat  hij  daar  in  klaagt,  over 
de  vervalfching  van  zijne  fchriften ,  doch  zich  te  ge- 
lijk troost,  omdat  dit  ook  aan  den  Apostel  paulus, 
blijkens  zijnen  tweeden  Brief  aan  de  Gemeente  van 
Thesfaionica ,  gebeurd  is;  en  een'  Brief,  aan  zijnen 
leerling,  den  vermaarden  gregorius  thaumatur- 
Gus,  of  den  ÏVonderdoener ,  wien  hij  vermaant,  om 
bij  zijne  Godsdicnilige  kundigheden,  ook  de  Griek- 
fche 


GESCHIEDENIS.  Ö9 

fche   Wijsgcerte   en  Wctenfchappen  te  bate   te   ne-      II 
men  —  Nog  had  origenes   twee  Boeken  gefchre-    ^^^ 
ven  over  de  Op/landing ,   en  twee   Gefprekken   over  Hoofdft. 
het  zelfde  Onderwerp,  van  welk  een  en  ander  flechts  "^.^^;,^* 
eenige  plaatzen   zijn    overgebleven   —  Doch   gewig- tóJ  Ó51*. 

tiger  is  het  verlies  van  een  Werk,  in  navolging  van — 

het  Tapijtwerk  van  zijnen  Leenneester  clemens 
\an  Alexandrïè,  onder  denzelfden  Titel  (j;^o»\a»\zi?  ^ 
Tapijtwerk ,  of  een  Werk  van  menigvuldige  geleerd- 
heid en  wetenfchap , )  in  tien  Boeken  gefchreven  , 
waar  in  hij  de  Leerllellingen  der  Christenen  en  der 
Heidenfche  Wijsgeeren  met  malkander  vergeleken 
had ,  van  hetzelve  zijn  alleenlijk  eenige  weinige  plaat- 
zen voorhanden ,  in  ééne  van  welke  origenes  ,  met 
PLATO,  leert,  dat,  „  de  leugen  fomtijds  voor  de 
„  menfchen  nuttig  is  ,  wanneer  het  voordeel  van 
„  den  toehoorer  verëischt,  dat  men  zich  van  dub- 
„  belzinnige  woorden  en  raadzels  bedient ,  opdat , 
,,  deels,  de  waarheid  hare  achtbaarheid  bij  hem  be- 
„  houde,  en  deels,  opdat  het  geen  zonder  fluiër 
„  fchadelijk  zou  kunnen  worden ,  met  denzelven 
,,  bedekt  worde.  Doch,  de  mensch,  die  zich  tot 
„  een'  leugen  genoodzaakt  ziet,  moet  zich  van  dit 
„  middel  ,  als  van  eene  Ivruiderij  en  artzenij ,  met 
„  mate  bedienen;  zoo  als  judith,  esther,  en 
„  jAKOB,  gedaan  hebben.  Doch,  liegt  men  niet  zoo, 
„  dat  'er  veel  goeds  uit  ontftaat,  zoo  zijn  wij  vij- 
„  anden  van  hem,  die  zichzelven  de  waarheid  ge- 
„  noemd  heeft."  Uit  deze  plaats  leidt  inëRONYMus  (♦) 

dit 
(*)  Libr.  I.  ach'.  Rufin. 

E3 


76  K  E    R  K  E  L  IJ  K  E 

II       dit  befliiit  af:     „  Wie  derhalven  frisch   weg   Hegt, 

^?y^     99  ^1^  zonder  eenige  fchaamte,   wat   hem   voor  deu 

Hoofdft.  99  mond   komt  ,    tegen    zijne    broederen    verdicht  , 

n^  C.  G.  „  die   betoont  zich    den  besten  Leeniar."    Een  be- 

Tnir  "^  *?  c 

tot  2-1!^.^^'''  ^vaar  mede  echter  alleen  drift  en  part'jdigheid 

— — —  ORiGENES  woorden,  hoe  ruw  en  onbeini^htzaam  zij 

ook  zijn  mogen,  heeft  kunnen  bezwaieii. 
Werken        Behalven  de   echte  fchriften   van   Oricenes,   zijn 
ren  Tn  ^"  '^^  ^"^'^  "'^§'  verfcheiden    Opdellen  van  onbekenden , 
oRiuENEs  die ,  onder  zijnen  naam ,  door  onbekenden  uitgegeven , 

toege-      Qf  jj^  laater  tijd  ,  zonder  genoegzamen  ^rond ,   aan 
fchreveu.  n  .  &         ' 

hem  toegefchreven  zijn.    Dus  heelt  jo,   iiuD.   wet- 

STEiN  zich ,  door  de  gelijkheid  van  naam ,  laten 
misleiden,  om  zeker  Gefprek  tegen  de  Marciomten 
jian  ORIGENES  toe  te  eigenen,  hetwelk  eenen  laate- 
ren  adamantius,  die,  ten  tijde  van  konstantyn 
den  Grooten  ^  geleefd  heeft,  tot  Schrijver  heeft;  ook 
heeft  j.  GRONOvius  een  ander  klein  A^'erk,  onder 
den  Titel  <piAacro(paiAim  ,  ( over  de  herflelfeh  der 
■  ïVijsgeeren  ,  )  verkeerdelijk  onder  den  naam  van 
ORIGENES ,  in  zijnen  Thefaurus  Antiqult.  Grasc.  (*) 
geplaatst.     Om  van  geene  anderen  te  fpreken. 

Bij  ^eze  opgave  van  origenes  fchriften,  of  die 
aan  hem  worden  toegekend,  moeten  wij  nog  mel- 
ding maken  van  eene  kleine  verzameling  van  merk- 
waardige oplielderingen  der  Heilige  Sdirift ,  onder 
het  opfchrift  (piAoaxhtx  ^  (^uitgelezen  fchoone  plaat' 
zen , )  door  twee  van  origenes  leerlingen  ^  basilius 
den  Grooten^  en   gregorius   van   Nazianztis  y  uit 

zij- 
(*)  TöXK.  X.pag.  .257. 


GESCHIEDENIS.  71 

zijne  Uitlegkundigc   Verklaringen  des  Bijbels  bijeen-       II 

gebraclit,   waar   door  vele   van   zijne   merkwaardige    ^^^ 

verklaringen   voor  ons   bc\A'aard  zijn   gebleven  ,    die  Hoofdlh 

anders  met  de  grooter  Werken,  waar  uit  zij  getrok- "^  C.  G. 

ken  zijn,  verloren  zouden  wezen.  ^-J^^   „''^^ 

^Vij  zijn ,  om  hier  niet  te  fpreken  van  verfcheiden 

biizondere  uitgaven  van   enkele  fchrifcen  van   dezen  '^['.tg^ven 

zijner 
geleerden  Kerkvader ,  de  eerfte  uitgave  van  het  groot-  Werken. 

iïe  gedeelte  zijner  Uitlegkundige  Werken-,  in  het 
Grieksch  ,  verfchuldigd  aan  petrus  dan.  huet  , 
met  eene  uitgebreide  en  geleerde  Inleiding ,  onder 
den  Titel ,  Origeiüana ,  en  met  aantekeningen ,  te 
Rouan  i66P>,  in  twee  Deelcn  in  Folio  ^  naderhand 
te  Parp  1679,  en  te  Frankfort  aan  den  Main 
1684.  Doch  de  volledige  uitgave  van  alle  Werken 
van  oPviGENES,  zoo  die  nog  in  't  Grieksch,  als  al- 
leen in  Latijnfchc  Overzettingen  ,  voorhanden  zijn , 
hebben  wij  te  danken  aan  charles  de  la  rue, 
en  deszelfs  Broeders  Zoon,  charles  vincent  de 
LA  rue  ,  beiden  van  de  orde  der  Benedictinen ,  in 
IV  deelen  in  Folio. 

Laat  ons  nu  eenen  overftap  doen  tot  de  gevoelens  Gevoe- 
van  origenes  ,  zoo  ver  wij  dezelve   uit   deze  zijne ''^"^  ^'^" 
fchntten  m   itaat  zijn   op  te  maken  ;    waaromtrent  .^es. 
vooraf  de   ééne    en   andere    aanmerking  ter  nodige 
opheldering  zal  kunnen  dienen.     Voor  alles  dan  be- 
hoort opgemerkt  te    worden,    dat  origenes    in   de 
algemeene  leere  der   Christenen,   die    hij    Apostollca 
et  Ecclefiaflica  Pradicatio  noemt,    Qde  ApostoUfche 
en  Kerkelijke   Prediking  ,  )  ook    Traditie  ,    (  niet 
overlevering  ^  maar /fifr^  der  Kerk  f')  hetwelk  bij  hem 
E  4  het 


7a  KERKELIJKE 

IT       het  zelfde  is  ,   even   gelijk    dit  woord   Tradltio^  bij 

"j^^^     IRENEUS  en  andere  vroeger  Kerkvaders,  dus  genomen 

Hoofdd.  wordt    (*),    niets   wilde   veranderen   (f);   hij  wil 

na  C.  G.  alleen  de   volksleere   nader  ophelderen  en   bepaalen , 

Janr  235 

tot  25 1  .*  ^"  ^P  ^'^^^  geleide  der  Wijsgeerte ,  de  verborgene  oor- 

■  ' "— '  zaken  en  redenen,  maar  ook  de  jvijze^  en  het  hoe 
der  dingen,  waar  van  de  Godlijke  Boeken  fpreken, 
naarfpeuren.  Dit  betaamt,  volgends  hem,  de  Leer- 
naren  en  geleerde  Christenen ,  opdat  de  geheele  lecre 
een  wijsgeerig  iamenhangend  voordel  zij,  en  te  be- 
ter tegen  de  Hcideniche  Wijsgeeren  kan  verdedigd 
worden.  Uit  deze  aanmerking  volgt  ccne  tweede: 
Dewijl  ORIGENES ,  in  navolging  van  zijnen  leermeester 
CLEMENS,en  anderen ,  tnsfchen  het  gene  voor  den  een- 
vouwigcn  Christen ,  en  het  gene  voor  den  fchcrpzinni- 
gen  geleerden  voegde ,  onderfcheid  maakte ,  behoeft 
men  zich  niet  te  verwonderen ,  dat  hij,  fomtijds,  zich- 
zelven  fchijnt  tegen  te  fpreken  ,  te  weten  ,  op  de 
ééne  plaats  fchrijvendc  naar  de  vatbaarheid  der  een- 
vouwigcn,  en  op  de  andere,  naar  de  fchei-pzinnig- 
heid  der  Wijsgeerte.  Somtijds  echter  was  dit  ver- 
fchil  met  zichzelven  bij  origenes  een  gevolg  van 
zijn  menigvuldig  fchrijven,  en  van  zijne  waarheid- 
liefde,  waar  door  hij  telkens  fchreef,  het  geen  hij 
thans  voor  waarheid  hield.    Eene   derde  aanmerking 

is, 

(*)  Vergelijk  het  II.  Deel,  Bladz.   248. 

( t )  lUa  fola  crcdenda  est  veriias ,  qtue  in  vtillo  ab 
Ecclefïajïica  discordai  traditione.  „  Men  moet  die  waar- 
„  heid  alleen  geloven,  die  nergens  in  van  de  leere  der 
„  Kerk  verfchiU."    Vaorr.  voor  zijn  Boek  de  Principiis, 


GESCHIEDENIS.  75 

is ,    dat  ORIGENES  ,  nederig  van  zichzelven  gevoc-      II 

lende ,  meestal  zijne  meest  gewaagde  gevoelens ,  twij-    ^^^^ 

felend  en  met  ichroom ,  of  ook  wel  enkel  als  beden-  Hoofdft. 

langen  en  vi'agen  v^oorllelt,  latende   het   oordeel   aan  "^  C*  G* 

..       T  .  ,  ,  ,     ,  jaar  235. 

zijne  Lezers  over,   en  zich  aan  beter  gedachten   on- ^^^  „51. 

derwerpende.    Eindelijk ,  merken  wij  aan ,   dat  zijne  — ■ • 

tegenpartijders  met  deze  beide  laatfte  omilandighcdcn 
hun  voordeel  gedaan,  en  hem  dwaalgevoclens  te  last 
gelegd  hebben,  omtrent  welke  hij  zich  dikwijls  el- 
ders beter  verklaard  heeft,  en  zijne  vrije  gedachten 
te  fcherp  liebben  beoordeeld,  hem  niet  zelden  ver- 
keerde vertalingen  zijner  gezegden  voor  zijne  gevoe- 
lens opdringende ,  als  ook ,  dat  velen  hunner  eerst  na 
zijne  dood  hem  hebben  befchuldigd ,  wanneer  hij  zich 
niet  meer  verdedigen  kon.  Door  deze  en  fooitge- 
lijke  aanmerkingen  in  het  oog  te  houden  ,  zullen 
wij,  hoewel  men  hem  niet  geheel  zal  kunnen  verde- 
digen, dezen  grooten  man  recht  kunnen  doen  we- 
deivaren ,  bij  vvien  wij  zoo  veel  goeds  vinden  ,  doch , 
die  zelfs  bij  zijn  leven  reeds  zoo  vele  vijanden 
had  ,  en  toen  al  klaagde,  dat  men  zijne  fchriften  ver- 
valschte. 
Daar  ORIGENES  wel  niet  alle,  maar   nogthans    de  Deleere 

voornaamflre   leerllukken   der    Christenen  ,    in   welke  der  Kerk 

volffends 
hij  betuigde  in  te  ftemmen ,  ons  heeft  opgegeven  (*),  qrige- 

vvillen    wij   dezelve   hier  eerst    plaatzen  ,    te    meer  ,  ï<es. 

omdat  ons  dus,  uit  zijn  getuigenis,  blijken  zal,  dat, 

in  de  hoofdzaak,   de   leere   der   Christenen  tot   hier 

toe  geene   wezenlijke   verandering   ondergaan   hebbe. 

Het 

(*}  In  de  boven  aangehaalde  Foorreden. 

E5 


74  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

H  Het  geen  dan,  onder  de  Christenen,  naar  de  kerf 
^^^^  der  Apostelen  ,  openlijk  en  bepaald ,  werd  voorgedra- 
Hoofdfl.  gen-)  beftond,  onder  anderen,  in  de  volgende  pun 
na  C.  G.  te 
Jaar  235. 
tot  251.  " 


na  C.  G.  ten :  „  Eerftelijk ,  dat  'er  één  eenig  God  is ,  die 
alles  gefchapen  en  gemaakt ,  en  uit  niet  alles 
voortgebracht  heeft.  —  II.  Dat  deze,  in  de  laat- 
fte  dagen,  gelijk  hij  te  vooren  door  zijne  Pro- 
feeten beloofd  had,  onzen  Heere  jesus  Christus 
heeft  gezonden ,  öm  eerst  Israël ,  maar  daarna 
ook  de  Heidenen  ,  te  roepen.  lU.  Dat  dezelfde 
JESUS  CHRISTUS  ,  die  gekomen  is  ,  vóór  alle 
Schepfelen  uit  den  Vader  geboren  is.  I\^.  Nadat 
hij ,  in  de  Schepping  van  alles  ,  den  Vader  gediend 
had,  (want  door  hem  is  alles  gemaakt,)  heeft 
hij  zich ,  in  de  laatfte  tijden ,  vernederd ,  en  is 
een  mensch  geworden.  Hij  is  vleesch ^geworden, 
daar  hij  God  was,  en  is  God  gebleven,  hetwelk 
hij  te  vooren  was.  Hij  nam  een  ligchaam  aan , 
gelijk  het  onze ,  en  daar  in  alleen  ondcrfcheiden , 
dat  hij  uit  eene  Maagd  ,  en  van  dm  Heiligen 
Geest,  geboren  is.  V.  Deze  christus  is  waar- 
liik ,  en  niet  alleen  in  fchijn ,  geboren ,  heeft  dus 
geleden,  en  is  den  gemeenen  -dood  waarlijk  ge- 
ftorven.  Want  hij  is  waarlijk  opgellaan ,  en  na 
zijne  opftanding  met  de  leerlingen  verkeerd  heb- 
bende, opgenomen.  VI.  Eindelijk  leerden  zij  ook 
den  Heiligen  Geest,  verëenigd,  {fociatum  ,^  in 
cere  en  waardigheid ,  met  den  Vader  en  d(i\\  Zoon. 
VIL  Dat  de  Ziel  haar  eigen  wezen  en  leven  heeft , 
en  als  zij  ééns  uit  de  wereld  verhuist,  naar  hare 
werken  beloond  zal  worden,  en  of  tot  het  eif- 

„  deel 


GESCHIEDENIS.  75 

;,,  deel  des  eeuwigen  levens  en  der  zaligheid  komen ,       II 
„  als  hare  daaden  haar  zulks  zullen  toebrengen,   of    ^^^^ 
„  tot  het  eeuwig -vuur  en   ftraffen  verdoemd,   vvan- Hoofdll. 
„"l^er  zij  zich  dit,  door  hare  zonden,  waardig  ge-  "^  C.  G. 
„  maakt  zal  hebben.  Vllf.  Vaders  leerde  men,   dat  Jq^   „^j] 
„  'er  een  tijd  komen   zal ,  van   de    opflianding  der  ■ 

„  dooden,  wanneer  r^/'t  ligchaam,   hetwelk  in   ver- 
„  derflijkheid    gezaaid    wordt  ,    in    onverderflijklieid  * 

„  verrijzen,  en  het  gene  in  onëerc  gezaaid  is,  in 
„  heerlijkheid  ontluiken  zal.  IX.  In  de  leere  der 
„  Kerk  is  ook  vastgefteld ,  dat  alle  zielen  redelijk 
„  zijn,  en  eéne  vrije  keuze  en  wil  hebben.  Dat  zij 
„  in  (Irijd  zijn  tegen  den  Duivel  en  zijne  Engelen, 
„  en  andere  vijandlijke  krachten,  welke  haar  in  de 
„  zonden  willen  verwan-en,  die  wij,  indien  wij  an- 
„  ders  recht  en  vooi"zichtig  leven,  veelmeer  zoeken 
„  af  te  leggen.  X.  Van  den  Duivel  en  zijne  Enge-  ' 
„  len  en  de  vijandlijke  krachten  leeit  men  wel  in 
„  de  Kerk,  dat  zij  bellaan,  maar  wat  zij  zijn,  en 
,,  hoe  zij  zijn,  is  niet  genoeg  bepaald.  Doch  het 
„  gevoelen  der  meesten  komt  daar  op  uit,  dat  de 
„  Duivel  een  Engel  geweest  en  afvallig  geworden 
„  is,  en  dat  hij  zeer  vele  Engelen  overreed  heeft, 
„  om  met  hem  te  zondigen,  welke  ook  daarom  zij- 
„  ne  Engelen  genoemd  worden.  XI.  In  de  openbare 
,,  leere  is  verders  aangenomen,  dat  deze  wereld  ge- 
;,  fchapen  is,  en  van  zekeren  tijd  af  heeft  begon- 
„  nen  te  beftaan ,  gelijk  zij  ook  weder ,  naar  hare 
„  verderflijkheid ,  zal  ontbonden  worden.  XII.  De 
„  Heilige  Schrift  is   door  den  Heiligen    Geest    ge- 

„  fchre' 


76  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       „  fchreven  of  ingegeven,  en    heeft   niet   alleen   den 
'^'Ji'^      „  zin ,  die  voor  elk  eenen  open  ligt ,  maar  nog  bo- 
Hoofdft.  59  vendien  eenen  anderen ,  die  voor  de  meesten  ver- 
na  C.  G.  ^^  borgen    is.     Want    de    uiterlijke    voorftellen    der 
tot   251!  "  Schrift  zijn  beelden  van  zekere  heilige  Verborgen- 

" 5,  heden,    (^Sacramenta^')   en   van   Godlijke   zaken. 

„  Hier  in  ftemt  de  geheele  Kerk  overeen,  dat  de 
„  gantfche  wet  geestelijk  is  ,  maar  dat  niet  alles, 
,,  wat  de  wet  geestelijk  aanduidt,  aan  allen  bekend 
,,  is,  dan  alleen  aan  die  genen,  aan  welke  de  ge- 
„  nade  des  Heiligen  Geestes,  door  het  woord  der 
„  wijsheid  en  der  kennisfe ,  gefchonken  wordt.  Ein- 
„  delijk  Xni. ,  ftaat  in  de  leere  onzer  Kerke,  dat 
„  'er  zekere  goede  Engelen  van  God  en  krachten 
„  zijn,  welke  hem  ten  dienst  ftaan,  om  het  heil 
„  der  menfchen  te  bevorderen;  doch,  wanneer  zij 
,,  gefchapen,  en  van  welke  natuur  zij  zijn,  is  we- 
„  deröm  nog  niet  openlijk  genoeg  beflist." 
Gevoe-  Deze  leere  der  Kerke  legt  origenes  zelve  tot 
!en  vnn     ^qx\q.\\   ffrondflag ,    maar   veroorlooft   zich ,   om    door 

ORIGKNES  ö  o  7 

omtrent    verdere  ontwikkeling  derzclve,   door  vergelijking,  en 
de  lijst  ^     door  gevolgtrekkingen,    dezelve  tot  eene  wetenfchap 
Boeken'  ^^  vormen,  en  daar  aan   eene   Wijsgeerige   gedaante 
te  geven,  waar  bij  hij   echter  dikwijls    de    betuiging 
herhaalt ,  dat  hij  alleen  eene  proeve  neemt ,  en  eenen 
flap  waagt ,  evenwel  fpreekt  hij   ftouter ,  wanneer  hij 
meent,  zekerheid  te  hebben.     Voorts   volgde    hij  de 
Wijsgeerte  van  ammonius,  welke  hem  daar  toe  ver- 
leidde, dat  hij  de  Heidenfche  famenftcllen  der  Wijs- 
geerte met  de  leere  der  Heilige   Schrift   wilde    over- 
een- 


GESCHIEDENIS.  77 

ïcnbrengcn  ,    hetwelk   noodzaalUijk ,    tot  verderf  en       II 
verwrikldng  der  laatfte ,  moest  uitlopen.    Doch ,  laat    ^^^ 
ons  zijne   gevoelens    in   de    bijzonderheden   befchou-  Hoofdd. 
wen.  na  C.  G. 

De  lijst  der  Ilebreeuwfchc  Boeken  des  Ouden  Tes- i|qj  ~-^' 
tamcnts  is  bij  origenes  dezelfde,  als  bij  de  Joo- — — — 
den  (*),  alleen  haalt  hij  ook  de  Boeken  der  3Iak' 
kabeën^  en  het  Boek  van  hexoch,  onder  den  naam 
van  de  Schrift  aan,  en  gebruikt  ze,  om  zijne  ftel- 
lingen  te  bewijzen.  Dat  hij  ook  de  echtheid  der 
Gefchiedenis  van  susanna  erkende,  hebben  wij  bo- 
ven reeds  gezien,  uit  zijne  verdediging  dcrzelve  te- 
gen juLius  AFiiiKANUS.  Van  den  Brief  aan  de 
Hebreen  meldt  hij,  dat  dezelve  niet  van  alle  Chris- 
tenen voor  eenen  Brief  van  den  Apostel  paulus  ge- 
houden werd,  waar  aan  hij  ook  zelve  twijfelt,  we- 
gens den  fierlijken  (lijl ,  evenwel  haalt  hij  dezen  Brief 
elders  in  zijne  fchriften  meenigmalen  aan ,  als  een 
Werk  van  den  Apostel  paulus  ,  of  omdat  hij  na- 
derhand hier  van  meer  zekerheids  verkregen  had ,  of 
omdat,  gelijk  hij  aanmerkt,  de  leere  en  denkwijze 
van  dezen  Apostel  daar  in  ten  minflen  vervat  was. 
Hij  t^vijfeIt  insgelijks  omtrent  dtn  tweeden  Brief  van 

PE- 
(*)  In  de  lijst  van  origenes  bij  EvsEU.Hist.  Eccles.Libr. 
VI.  C.  25. ,  ontbreekt  wel  de  verzameling  der  XII  kleine 
Profeeten ,  doch  alleen ,  door  eenen  misflag  der  affchrij- 
veren,  dewijl  anders  het  getal  van  22  Boeken  der  Jood- 
fche  Kerk ,  dat  origenes  opgeeft ,  niet  uitkomt  ,  ook 
vindt  men  ze  in  de  Werken  van  hilarius  op  dezelfde 
lijst  uitdruklijk  genoemd.  Zie  vales,  ad  euseb.  /.  c. 


78 


KERKELIJKE 


II 

BOEK 
IX 

Hoofdfl. 
na  C.  G. 
Jaar  235. 
tot   251. 


Zijn  ge- 
voelen 
omtrent 
den '/in 
der  M. 
Schrift. 


PETRUS,  den  tweeden  en  derden  van  joünnes,  als 
ook  over  de  Brieven  van  jakobus  en  judas,  zon- 
der dezelven  echter  aan  deze  Apostelen  volftrekt  te 
ontzeggen,  gelijk  hij  dan  ook  van  de  meesten  der- 
zelven  in  zijne  fchriiten  gebruik  maakt.  Verders 
haalt  hij  verfcheiden  onechte  Boeken  aan,  als  het 
EuangeUe  der  Hebreen  ,  het  Euangelie  v^an  pe- 
trus ,  de  GefcJiiedenis  van  paulus  enz. ,  zonder 
echter  ergens  te  kennen  te  geven,  dat  hij  ze  voor 
echt  erkent.  Maar  in  zijne  verldaring  over  den  Brief 
nan  de  Romeinen  verklaart  hij,  dat  hij  den  Herder 
van  iiERMAS ,  niet  Hechts  voor  een  nuttig  ,  maar 
voor  een  van  God  ingegeven  Boek  aanziet,  doch  te 
gelijk  erkennende,  dat  niet  alle  Christenen  van  dit 
gevoelen  waren.  Uit  dit  alles  zien  wij,  hoe  de  viij- 
heid  van  onderzoek  en  denken ,  ten  opzichte  van  dit 
onderwerp ,  welke  ons  tevens  ten  waarborg  verftrekt , 
dat  de  Christenen  daar  omtrent  niet  los  of  willekeu- 
rig geliandeld  hebben,  tot  hier  toe  voor  niemand 
aanftootlijk  of  ongeoorloofd  gekeurd  zij. 

In  de  Uitlegkunde  der  Heilige  Schrift,  omtrent 
welke  ORiGENES  zichzelven  zoo  verdienftelijk  heeft 
gemaakt ,  door  zijnen  oordeelkundigen  arbeid ,  heeft 
deze  zelfde  groote  man ,  door  zijne  gevoelens  om- 
trent den  zin  der  Heilige  Schriften ,  een  onbegrijpe- 
lijk groot  nadeel  gedicht.  \^olgends  de  leere  van 
PLATO  onderftellcnde ,  dat  de  menfchen  uit  drie  dee- 
len  beflaan ,  het  Ligchaam ,  de  Ziel ,  en  den  Geest , 
oordeelde  hij,  dat  men  ook  aan  de  Heilige  Schrift 
cenen  drievouwigcn  zin  moet  geven,  den  woordelij' 
ken ,  anders  ook  letterlijken ,  of  gefchiedkundigen ; 

deii 


G  E  S  C  H  I  E  D  E  N  I  S.  79 

den  zedeJijken;  en  den  geestelijken  of  geheimzinni-      II 
gen,    {Myftifchen.^    Dezen   driediibbelen  zin  vindt    ^9^ 
men  wel  niet  overiil ,  maar  evenwel  fomtijds  ,  bij  mal-  HoofdfT. 
kander  in  dezelfde  plaatzen ,  doch  nergens  den  woor-  "^  C-  G. 
delijken  zin    alleen.     De  woordelijke  zin ,   het  Lig-  tö^    „5^ 
chaam  der  Heilige  Schrift ,  is  wel  op  zichzelven  voor     - 
de  eenvouwigen  nuttig,  maar  een  wijs  en   volmaakt 
Christen  moet  tot  de   Ziel  en   den   Geest   doordrin- 
gen.    Het  onderfdieid  niet  in    het  oog   houdende, 
tusfchen   den    letterlijken    zin    van    oneigenlijke    be- 
woordingen of  beelden,  en  den  letterlijken   zin,   die 
daar  in  ligt  opgefloten ,   deed  hij  de    onvoorzichtige 
uitfpraak ,  dat  vele  Bijbelplaatzen  volflxekt  geenen  let- 
terlijken zin  hebben,   dat  in  de   gefchiedenis   en  ze- 
denicere  veel  vooi-komt,  hetwelk  naar  de  letter  Gode 
onbetaamlijk ,   den    Heilige   mannen   onwaardig ,  on- 
waar, ongerijmd  ,  en    nutteloos   is.     Het   volgende 
llrekke  ten  voorbeeld  van  zijne  mwe  uitfpraken,   in 
dit  opzicht:     „  Wanneer  wij,"  zegt  hij  (*),  fpre- 
kende  van   de  wet   aangaande   het   onderfcheid  tus- 
fchen de  reine  en  onreine  dieren ,-  „  hier  bij  de  let-' 
5,  ter  ftaan  blijven,  en  het  gene  in  de  wet  gefchre- 
5,  ven  is,  naar  het  Joodfche  of  naar   het   gewoon 
„  gevoelen,  opvatten,  dan  fcliaam  ik  mij,  te  mne- 
„  ten  zeggen,  en  erkennen,   dat  God  zulke   wetten 
„  gegeven  heeft.     Want,  de  wetten  van  menfchen, 
„  bij  voorbeeld,  der  Romeinen,  of  Atlicnienfen ,  of 
„  Lacedemoniërs  5  zullen  veel   diepzinniger  en   ver- 

„  ftan- 
(*)  Homil.    VII.   i'i    Levit.    p.    226.  Tom.    II.  Ed. 
Binedictin, 


8o  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       „  flainligcr  fcliijiicn.    Muar,   wanneer  Gods  wet  in 


BOEK 

IX 


,,  den  zin  genomen  wordt,  dien  de  Kerk  leert,  dan 

Hoofdfl:.  ,5  overtreft  zij  alle  menschlijke  wetten,   en  dan   zal 

na  C.  G.      Ynen  gelooven ,  dat  zij  waarlijk  cene  wet  van  God 

Janr235.       •  . 

tot  251.  5'  is."    Ook  bedient  hij   zich,   tot  een    bewijs   van 

-  dit   zijn   gevoelen,  van    de   woorden   des   Apostels, 

düf  de  letter  doodt ,  maar  de  geest  levend  maakt. 
De  meerverhcven  zin  der  Schrift  is  dan,  volgends 
ORiGENES,  deels  zedelijk^  volgends  welken  de  Bij- 
belfchc  verhaalcn  leeringen  in  zich  bevatten  voor 
de  bekecring  en  het  leven  der  Christenen  ,  deels 
geestelijk ,  zoodat  de  Joodfche  Gefchiedenis  en  Wet- 
ten zien  op  hemelfclie  dingen ,  waar  van  zij  icha- 
duvven  zijn ,  en  de  gebenrenisfen  dezer  wereld  op 
den  toeftand  en  veranderingen  der  geestelijke  we- 
reld ,  zoo  de  hcmclfchc ,  als  de  aardfche ,  dat  is , 
de  Kerk.  „  Daar  is  toch ,"  zegt  hij  ( * ) ,  „  be- 
,,  halven  deze  zichtbare  en  onzichtbare  wereld ,  eene 
,,  andere  onzichtbare,  enkel  door  het  verftand  be- 
„  grijpelijke ,  wier  aanfchouwen  en  fchoonheid  die 
„  genen  genieten  znllen ,  die  rein  van  harten  zijn , 
„  en  die  daar  door  tot  het  aanfchouwen  van  God 
,,  zelven  voorbereid  worden,  zoo  verre  God  naar 
5,  zijn  wezen  aanfcliouwd  kan  worden.  "  In  die 
geestelijke  wereld  vindt  hij  de  oorfpronglijke  denk- 
beelden van  ahes  ,  wat  in  d^zQ  zichtbare  wereld 
voorvalt;  waar  in  weder  het  gevoelen  van  plato  , 
bij  hem  aangenomen,  doorblinkt,  nopens  de  denk- 
beelden,  of  het   denkbeeldige  'm  God,    naar  welke 

al- 
(*)  Comm.  in  Joann.  p.  305.  T.  IV.  ed.  Bened. 


GESCHIEDENIS.  8i 

alles  gefchapen   is.     Verders   verdeelt  origenes   de-       Il 
zen  geestelijken   zin   in   den   allegorifchen   of   hen-    ^^ 
fpreiikigen^  welke  op  de  Kerk  van  christus  ziet,  Hoofdft. 
en  den   Anagogifchen  ,   die   tot    de  bovenhemelfche  ^i^  C.  G. 
wereld    opleidt.     Ook   maakt  hij  elders  een  onder- 1^^  *^,' 

icheid   tusichen  den   Allegorifchen  ,    Tropologifchm ,  — ■• 

en  Anagogifchen  zin  der  Heilige  Schrift,  yvaar  van 
hij  den  eerllen  in  liet  Oude  Testament,  den  ande- 
ren in  het  Nieuwe  Testament,  en  den  laatften  in 
de  toekomende  wereld,  zoekt.  Vooits  is  origenes 
zeer  onzeker  omtrent  de  regelen,  naar  welke  de  be- 
tekenis van  dezen  di'ieledigen  zin.  moet  vastgefteld 
worden;  voor  zichzelven  gaat  hij  ook,  doorgaands^ 
met  omzichtigheid  en  fchroomvalligheid ,  te  werk, 
en  bij  Hot ,  merkt  hij  de  bekwaamheid  ,  om  den 
geestelijken  zin  der  Heilige  Schrift  op  te  fpooren, 
aan,  als  eene  bijzondere  Godlijke  gave  en  verlich- 
ting, om  welke  hij,  bij  foortgelijke  onderzoekingen, 
meermalen  God  bidt  ,  en  die  hij  zichzelven  niet, 
met  vertrouwen  ,  du'rft  toefchrijven.  Met  dit  alles 
ftelt  zoodanige  wijze  van  uitleggen  eene  wijde  deur 
open  voor  allerhande  dvveepiichtige ,  dubbelzinnige, 
verkeerde ,  en  zelfs  aanflootlijke  gevoelens  ,  vvaar  door 
de  ecnvouwigheid  der  waarheid  en  van  den  redelij- 
ken Godsdienst  verloren  gaat,  dewijl  men,  dus  te 
werk  gaande ,  van  alles  alles  jnaken  kan ,  gelijk  dan 
ook  de  voorbeelden  van  zoodanig  misbruik  in  vol* 
gende  tijden  niet  zeldzaam  zijn. 

Het  zal  velen  vreemd  voorkomen,  hoe  het  moog- 
lijk  ware,  dat  origenes,   die  zoo  veel  aan  de   let-. 

in.  Deel.  F  ter 


gi  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ir      ter  der  Heilige  Schrift  oordeelkundig  gewerkt  heeft, 

^"^f     en  zoo,  boven  andere  Kerldceraars,  van  die  eerile 

Hoofdft.  tijden  ,  was  toegemst ,    met  hulpmiddelen ,   tot  de 

Ha  C,  G,  redelijke  uitlegging  der  Heilige  Schriften ,  en  die  ook , 

tot    ''o'  wezenlijk,  zoo  vele  goede  verklaringen  van  den  let- 

■ t-erlijkcn   zin   derzclve  heeft  gegeven  ,   tot  eene  zoo 

vvilfekeurige ,  gekunitelde ,  en  onzekere  wijze  van  uit- 
legging gekomen'  is  ,  en  daar  in  zoo  veel  gedaan 
heeft,  dat  men  hem,  met  recht,  den  naam  van  P^ 
ter  AUegoriarum  ,  (  Vader  of  uitvinder  der  Leen- 
fpreuken,)  gegeven  heeft.  De  Heidenfche  Wijsgeer 
p'oRÉVRius  (*)  geloofde,  dat  origenés  deze  wijze 
van  uitlegging  van  de  Griekfche  Heidenfche  Schrij- 
veren  ontleend  had,  die  zich  daar  van  tot  het  ver- 
klaren' van  de  geheimen  van  hunnen  Godsdienst  be- 
dienden- Doch,  ORiGENES  was ,  langs  eenen  nade- 
re'n weg,  tot  dit  gevoelen  gekomen.  De  Allcgori- 
/c^g  leerwijze  heerschte  reeds  te  Alexandri'è^  zedert 
de^  tijden  van  den  Jood  filo  ;  cleimens  vaii  Alex- 
^/?<f/mi|  de  leermeester  én  voorzaat  van  origenés, 
in  zijn  ambt,  was  hem  daar  in  ook  reeds  voorge- 
gaan; iïiaar  voornaamlijk,  werd  origenés •  daar  toe 
Be^^ógen  ,  doordien  hij  geloofde,  dat  veifcheiden 
plaatzen  der  Heilige  -  Schrift  tegen  de  tegenwerpingen 
en  fpotternijün  'van  hare  vijanden  niet  anders  konden 
gehandhaafd  worden;  ook  meende  hij,  langs  dezen 
weg,  de  Jooden  te^ligter  te  kunnen  overtuigen,  en 
de  dwalingen  der  G«(?ï//V/^^«  gemaklijker  te  wederleg^ 
.--  .^^  ■  .  gen. 

-  (*)  Bij  EUSEE;  Hiit.  Eccles.  VI.  19. 


GESCHIEDENIS.  ^3 

'gen.    Eindelijk,  vond  hij  deze  wijze  van  uitlegging      II 
zeer  gefchikt,   om  de  gronden   der  Christelijke  leere    "°^^ 
geleidelijker   en    wijsgeeriger  voor  te  dragen,   en  het  Hoofdd-. 
geen   het  vooniaamRe  was,   om  zijn   wijsgeerig  fa- "^  ^      • 
menftel  en  gevoelens  met  den  Bijbel  overeen  te  bren- j-ot  051, 
gen ,    en  uit  denzelven  llèrkte  en  kracht  bij  te  zet-  — — 
ten  (*). 

Daar  origexes  ,  met  de  uitgebreidfle  geleerdheid.  Zijne  ge- 
die  in  zijnen  leeftijd  möoglijk  was,  echter  meer^° 
fterkte  van  geheugen,  verbeeldnigskracht ,  en  vernuft, 
dan  van  oordeel  en  fcheq^zinnigherd ,  in  zijne  fchrif- 
ten,  vertoont;  daar  hij  de  Wijsgeerte  van  ammonius 
te  veel  vertrouwde ,  en  al  te  mild  tot  verklaring  van 
den  Christelijken  Godsdienst  gebruikte;  daar  hii  zoo 
veel  gefchreven  heeft,  en  zich,  in  zijne  wederleg- 
gingen  ,  bij  voorbeeld ,  van  celsus  ,  geern  naar  zij- 
ne partijen  richtte ,  om  hen  te  zekerer  te  kunnen 
overwinnen,  en  foms  de  hoogere  vvijsgeerige  voor- 
ftelling  dor  leere ■,  elders  weder  de  gemcene  volks- 
voordragt  volgde ;  eindelijk  ,  dewijl  zijne  fchriften 
vele  -veranderingen  ondergaan  hebben  ,  en  meest 
enkel'  in  overzettingen  tot  ons  gekomen  zijn  ,  be- 
höijft  het  ons  niet  te  verwonderen  ,  dat  wij  bij 
hem  vele  vreemde  ja  ongerijmde  gevoelens,  die  met 
de  leere  van  het  Christendom  niet  of  naauwlijks  zijn 
overeen  te  brengen ',  aanti'effén  ,  van  welke  zijne 
vijanden   gebruik   gemaakt  hebben  ,   om   hem  hevig 

te 

(*)  Men  vergelijke,  met  het  gene  wij  vnn  deze  uit- 
legkunde  van  origenes  gezegd  hebben ,  moshei.ai  ,  Nodi- 
ge Ophelderingen ^  III.  Bed,  Bladi..  241.  volgg. 

F  z 


S4  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       te  befchiildigen.     Wij   willen  eenige  bijzonderheden 

^^^^     daaromtrent  opgeven. 

Hootdft.       HiëRONYMus   (*)   en   anderen  befchiildigen  ori- 

na  C.  G.  GENES,  dat  hij  geleerd  hebbe,   dat   God  Itgchaam- 

tot   251*  ^^J^  ■^y*  'Qideitiisfchen  zegt  hij  zelve  (f),  met  eveit 

■: ZOO   vele   woorden  :     „  Derhalven   alles  ,   wat   lig- 

"  •  „  chaamlijk  is,  in  eiken  zin,  van  God  ontkend  en 
„  wederlegd  hebbende,  zeggen  wij,  naar  waarheid, 
5,  dat  God  onbegrijpelijk  en  onbevattehik  is."  Men 
kan  hem  dus,  ten  dezen  opzichte,  alfchoon  hij  ook, 
op  fomniige  plaatzen,  zich  niet  duidelijk,  ja  mis- 
'  fchien  bedenklijk,  omtrent  dit  onderwerp  heeft  uit- 
gedrukt, heel  wel  vrijfpreken;  te  meer,  omdat  hij  zel- 
ve ons  verzekert ,  dat ,  zelfs  bij  de  rechtzinnigen ,  ten 
zijnen  tijde ,  het  onderzoek  nog  vrijflond ,  in  hoe  veire 
liet  woord,  ligchaamlijk.^  van  God  gcbruilct  kan 
worden  (§). 
Vande  Wat  ORiGENES  eigenlijk  gevoeld  heeft,  omtrent 
Dricëen-  Qod  den  Vader,  Zoon,  en  Heiligen  Geest,  of  ge- 
lijk men  ze  noemt  ,  de  leere  der  Drieèenheid  ^  is 
moeilijk  te  bepaalen ,  en  het  behoeft  ons  niet  te  ver- 
wonderen, dat  men,  in  de  IV  en  Vde  eeuw,  getwist 
heeft,  of  hij,  in  dit  leerftuk,  rechtzinnig  te  achten 
zij ,  dan  of  hij  nader  bij  de  Ariaanfche  ftellingen 
gekomen  zij.  In  zijn  Boek ,  over  de  Grondbeginfe' 
ïen  (**),  is  hij  over  dit  onderwerp  wel  breedvoe- 
rig,  doch  tevens  ontdekt  men  daar  duidelijke  fpoo- 

ren, 

(*)  Ephf.  59.  ad  Civit.        (f)  i)^  Princip,  Cap.  i„ 
(5)  Inleid,  op  zijn  Werk,  de  Princip,  Sect,   i5. 
(**)  Cap,  i. 


GESCHIEDENIS.  85 

ren,  dat  rüfinus,  voor  zijne  rechtzinnigheid  zor-      II 
gende,  in  zijne  vertaling,  verfcheiden  gezegden  heeft    ^^^ 
ingelascht,  en  anderen  veranderd,    grigenes  onder-  Hoofdft. 
fcheidt  in  Christus  zijne  Godlijke  en  zijne  mensch-  "^  C-  G. 
lijke  natuur.    Naar  de  eerfle  is  hij  de  eeniggeboren  ^ót  251! 

Zoon  des  Vaders,   de  wijsheid  en  Icracht  van  God, — 

doch  eene  wijsheid ,  wie  men  een  eigen  heflaan  moet 
toelvcnnen.  God  is  nooit  zonder  de  geboorte  dezer 
wijsheid  geweest,  en  zij  is  geboren  zonder  eenig 
begin.  Zij  heet  ook  Logos,  of  het  Woord,  die  aan 
alle  Schepzelen  de  geheime  en  verborgen  dingen 
openbaart.  Men  moet  zich  bij  deze  geboorte  niets 
menschlijks  of  ligchaamlijks  voordellen.  Geen  mensch- 
lijk  verftand  kan  bevatten,  hoe  de  ongeboren  God 
de  Vader  zij  des  ecniggeboren  Zoons.  Deze  geboor- 
te is  zoo  eeuwig,  als  de  glans  uit  het  licht.  Hij 
is  geen  aangenomen  ,  maar  een  natuurlijke  Zoon. 
Deze  is  Gods  beeld ,  welke  bewoording  ook  de  een- 
heid van  natuur  en  zelfftandigheid  in  zich  bevat. 
Dit  en  nog  meer  vinden  wij  in  de  aangehaalde  plaats 
van  zijn  Werk ,  over  de  Grondbeginfelen  ,  doch , 
hoe  weinig  men  de  vertaling  van  ruflvus  vertrou- 
wen kan,  ziet  men  niet  alleen  uit  niëRONYMus  en 
AUGUSTiNus  ,  die  aan  grigenes  geheel  andere  woor- 
den in  den  mond  leggen ,  maar  ook  uit  het  volgen- 
de overblijfzel  van  den  Griekfchen  Tekst,  van  die 
plaats,  die  dus  luidt:  ,,  De  Logos,  ckristus,  is 
„  het  beeld  van  Gods  goedheid ,  maar  niet  de  goed- 
„  heid  zelve:  Men  kan  hem  wel  de  goede  Zoon 
,,  noemen,  maar  niet,  eeuwig  en  volftrekt,  goed: 
„  £n ,  gelijk  hij  het  beeld  van  den  onzienlijken  God 
F  3  «  is. 


86  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

Il  ,,  is  ,  en  in  zoo  verre  God  ,  maar  niet  die,  van  wien 
^^^^^  „  CHRISTUS  zelve  zegt:  opdat  zij  u  kennen^  den 
Iloofdil:.  «  een'igen  waarachtigen  God,  zoo  is  hij  het  beeld 
na  C.  G.  ^^  der  goedheid,  maar  niet,  gelijk  de  Vader,  in  den 
tot  2- 1 . 9'  volftrekten  zin ,  goed."  In  zijn  Werk  tegen  cel- 
■■  sus  fprcekt  hij  dikwijls  geheel  onbehoedzaam.    „  De 

„  Profeeten ,"  zegt  hij  (  *  ) ,  „  hebben  betuigd ,  dat 
„  CHRISTUS  de  groote  kracht  Gods ,  en  naast  den 
„  God  en  Vader  over  allen.  God  is."  Hij  noemt 
hem  den  anderen  God  (f),  en  keurt  het  af,  wan- 
neer fommige  gelovigen  den  Zaligmaker  den  hoog- 
ften  God  noemen.  Het  fchijnt,  uit  vergelijking  van 
deze  en  andere  plaatzen ,  dat  origenes  ,  gelijk  wij 
dit  reeds  van  meer  Kerkvaders,  die  deze  Verborgen- 
heden  wijsgeerig  hebben  willen  verklaren  ,  gezien 
hebben ,  dat  origenes  wel  den  Zoon ,  gelijk  ook 
den  Heiligen  Geest,  voor  God,  en  der  Godlijke  na- 
tuur deelachtig ,  erkent ,  maar  dat ,  gelijk  de  ftraiilen , 
uit  de  Zon  uitgaande,  minder  zijn,  dan  de  Zon, 
dus  ook  de  Zoon  minder  is  dan  de  Vader. 

Van   den  Heiligen   Geest   in  het  bijzonder,   leert 
liij,  doch  weder  volgends  de  Overzetting    van  ru- 
FiNUS  (§),  dat  men   van  zijn  beftaan  niets   weet, 
buiten  en  zonder  de   Heilige   Schrift.    Zijn  beftaan 
(^fubfiautia ,^  is  van  zoo  groot  aanzien  en  waardig- 
heid ,  dat  hij ,  in  de  bediening  des  Doops ,  met  den 
Vader  en    den   Zoon  gevoegd   wordt,   en   wie   den 
Heiligen  Geest  lastert ,  heeft  gcene  vergeving  te  wach- 
ten, 
(*)  Lihr.  II.  Cotïtra  celsuai.        (f)  Libr.  V. 
{%')  De  i'rincip  Cap,  3. 


GESCHIEDENIS.  87 

ten,  noch  in  deze,  noch  in  de  toekomende  wereld.       II 

Elders  echter  (  *  )  doet  hij  moeite ,  om  te  bewijzen ,    ^^^ 

.  dat  de  Heilige  Geest  minder   is ,    dan  de    Zoon ,  ja  Moofdff. 

de  vraaff  is,  zegt  hij,   of  de   Heilige  Geest,  wan- "^  C.  G. 

neer  hij  het  van  den  Zoon  van  God  leert,  alles  be- jq^  ^51! 

griipt  en  vat ,   wat  dtzQ ,   van  het  begin  af  bellaan-  ' 

de ,  met  oogen ,    die  hij  fteeds  op   den  Vader  gefla- 

geh  houdt,  kent?   Gelijk  dit  dan  ook  de  algemeene 

befchuldiging  der  Ouden  is,  dat  hij  den  Heil.  Geest 

beneden  den  Vader  en   Zoon   gefteld   heeft,   zonder 

dat  zijne   vrienden   hem   daaromtrent  geheel  hebben 

kimnen  ontfchuldigen. 

„  Dat  de  Wereld  niet  van  eeuwigheid  af  beflaan ,  Omtrent 

maar  in  den  tijd  een  begin  genomen  hebbe,  en  ook     .'^f"?, 

■'  1  r  wigheid 

weder  vergaan   zal ,  leeit  de   Schrift  zoo    duidelijk ,  der  We- 

dat  ook  de  Ketters  daar  van  niet  afgaan."  Zoo  '•■^^'•''• 
fpreekt  origenes  (f),  doch  hij  weet  dit  met  de 
Platon'tfche  Grondftelling ,  der  nieuwe  Platonisten ^ 
dat  alles  van  eeuwigheid  af  uit  God,  den  oorfprong 
van  alles ,  voortvloeit ,  dus  te  rijmen ,  dat ,  volgends 
hem ,  ontelbare  Werelden ,  reeds  vóór  de  onze ,  be- 
flaan, en  een  einde  genomen  hebben,  gelijk  ontel- 
bare Werelden ,  na  deze ,  het  beflaan  krijgen ,  en 
malkanderen  onafgebroken  opvolgen  zullen. 

Hij  geloofde  een  voorbeftaan  van  alle  zielen,  lang  Omtrent 
vóór  het  Scheppen   dezer    Wereld ,   uit   de  Godlijke  .'^'■'^  ^'°°^' 
natuur  vooitgekomen.    Dus  beflond  ook  de  ziel  van  ^erZk- 

CHRis-  len. 

(  *  )  Coiifment,  in  Joaun. 

(t)  De  Priticip.  Libr.   III.   Cap.  5.   Vergelijk  Libr. 
II.  Cap.  I.  en  3, 

F4 


88  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

IT       CHRISTUS,  ais  de  allerheiligfte ,  deze  bleef  het  Woord 
^'^^     en  de  Wijsheid  Gods  zoo  onaffcheidelijk  aanhangen  , 
Hoofdfl.  dat  zij   daar  mede   één  Geest  geworden    is.     Deze 
na  G.  G.  geestelijke  zelfftandigheid  was  de  Middelaar ,  die  no- 
tot  2<,i.    '•?  "^^^J  opdat  God  in  de   nienschliike  natuur  ver- 
— — ^   ëenigd  werd.     De  onveranderlijke   heiligheid  van  de- 
ze ziel  van  Christus  vergelijkt    origenes   bij   een 
gloejend  ijzer,  wiens  vuur,  hetwelk  hij  het  Godlijke 
noemt,  dat  daar  in  zelfflandig    woonde,   nooit   ver- 
minderd is  (*). 
Over  den      De  ziel  is,  volgends  origenes,  ecne  gevoelige  en 
vrijenvvil.  beweegbare   zelffiandigheid.  Alles ,    wat   leeft ,   heeft 
eene.ziel,  zelfs  aan  God  wordt,  in  de  Heil.  Schrift, 
eene  ziel    tocgefchreven ,   daar  door   zal   men ,   mis- 
fchien,   zijnen  eeniggeboren    Zoon   kunnen   verflaan. 
Alle  zielen  hebben  eenen  \Tijën  wil,   waar   door    zij 
goed  en   kwaad  uitoefenen.    Naarmate   zij,  in  hun 
voorbeftaan  vóór  deze  Wereld,  dien  wel  of  kwalijk 
gebruikt  hebben ,   zijn   zij ,  van   God ,   rechtvaardig  > 
op  deze  Wereld  in  gelukkige  of  ongelukkige  omflan- 
digheden  geplaatst,  zoodat   men  kan    zeggen,    dat, 
gelijk  'er  eens  een  algemeen    oordeel  van   vergelding 
zal  plaats  hebben,  het  zelfde  reeds  te  vooren  insge- 
lijks heeft  plaats  gehad  (  f  )•     In  den  tegen woordigen 
roeftan  d  op  deze  Wereld  behouden  de  menfchen  fteeds 
dezen  vrijen  wil ,  zij  worden  wel  door  vijandlijke  mag- 
ten ten  kwaade  verleid ,  maar  kunnen  echter  doen ,  wat 
zij  willen.    Doch  dan,  wanneer  zij  zich  ten   goede 

vven- 

(*)  De  Privcip,  Lihr.  II.  Cap.  6. 
i\)  De  Frincip.  Lihr,  II.  Qap,  8 ,  9. 


GESCHIEDENIS.  89 

wenden,  helpt  God  hen  verder.  Wendt  de  mensch       II 

zich  tot  het  kvvaade,  zoo  komt   hij  onder   de   magt    ^^^ 

der  booze  geesten,   wanneer  liij  aan  dcrzclver  verlei-  Hoofdft, 

ding  gehoor  geeft.    Dat   de   mensch   het  goede  wil  "'^  ^'  ^* 

Tïi^i'  235. 
en  verkiest,  komt  van  en  uit  hem  zelven,  maar  niet  ^^jj  251. 

van  God ,  dan  in  zoo  verre  deze  aan  den  mensch  ■■  ■'  ■ ' 
het  vermogen  van  willen  in  het  gemeen  gefchonken 
heeft  (*).  Hij  erkent  wel  den  zedelijk  verdorven 
toeftand  van  het  menschdom,  hetwelk  aan  de  ijdel- 
heid onderworpen  is ,  doch  leidt  dezelve  niet  af  van 
ADAMS  eerfte  zonde ,  maar  merkt  ze  veel  meer  aan , 
als  eene  ftrafFe  voor  de  zonde ,  door  de  zielen ,  ge- 
duurende  haar  vorig  beilaan ,  bedreven. 

Gelijk  hij  voor  waarfchijnlijk  houdt,  uit  beginielen  Befliiur 

der  Heidenfche,  inzonderheid  der  Platonifche,  Wijs- ^^';'',^^' 

„       reld  door 
geerte ,  dat  zon ,   maan ,   ftarren ,   en    alle  hemelfche  de  Enge- 

en  aardfche  ligchamen ,  door  zielen  of  geesten  be-  J^"* 
zield  en  geregeerd  worden  (f)?  zoo  meende  hij, 
dat  aan  deze,  gelijk  aan  de  Engelen,  het  befluur 
en  de  regeering  over  deze  Wereld  en  de  menfchen 
zij  aanbevolen  C  ^  }.  Hij  fchrijfr  insgelijks  aan  de 
menfchen  ecnen  goeden  en  eenen  kvvaaden  gelei-engel 
toe,  waar  van  de  eerfte  ons  goede,  de  ander  kvvaade 
gedachten  ingeeft,  echter  (laat  het  in  onze  magt, 
den  eerften  geen  gehoor  te  geven  ^  en  den  laatften  te 
wederftaan   (**). 

On- 

(*)  Z)c'  PriJicfp.  Libr.  III.  Cap.  T,  2. 
(f)  D^  Pn'nclp.  Libr.  I.  Cap.  7. 
(  §  )  Contra  celsum  ,  Libr.  V.  pr. 
(**)  De  Princip'.  Libr.  III.  Cap.  2. 

F5 


po-  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n  Ondertusfchen ,    is   het   verderf  der   Wereld ,   der 

BOER     mcnfchen ,   en  zelfs  van  deze.  regeerers  der  Wereld , 

Hoofdft.  ^^^  ^^'"^^   ^^'^P  geklonimen,  dat  'er  eene   hooger  liulp 

na  C.  G.  van  derzelver  Schepper    nodig   was.     Daarom   is   de 

Tssr  *^  ^  c 

tot    "^i   ^eniggeboren    Zoon  ,    het    Woord   en   de   Wijsheid 

Gods  5    daar   hij    in   die   heerlijkheid   bij   den   Vader 

Vnn  de     ^^jjg     welke  hij  had,   eer  de   Wereld    was,   gehoor- 

verlos-  '  ,  11, 

fing  door  zaam  geworden    tot    de   dood ,   ten  einde   die  genen 

jEsi's.  gehoorzaamheid  te  leercn  ,  welke  niet  anders  dan 
door  gehoorzaamheid  de  zaligheid  konden  veria'ij- 
gen  —  Dewijl  hij  nu  gekomen  is,  om  niet  alleen 
de  rechte  wijze  van  regeeren  en  leercn ,  maar  ook 
van  gehoorzamen ,  te  hcrdellen  ,  vervulde  hij  eerst 
in  zichzelven,  het  geen  hij  wilde,  dat  in  anderen 
A^ervuld  zou  worden ,  daarom  is  hij  niet  alleen  aan 
zijnen  Vader  gehoorzaam  geworden  tot  het  kruis 
toe ,  maar  ook  (laat  'er  van  hem ,  dat  hij ,  ten  laat- 
ften,  met  alles,  wat  hij  herfleld  heeft,  onderwoi-pen 
zal  worden  (*).  Voorts  is  het,  over  het  geheel,  zeer 
duister ,  hoe  origenes  de  verdienden  van  jesus  ,  en 
de  verlosfmg ,  door  hem  het  menschdom  aange- 
bracht ,  verdaan  wilde  hebben  ( f ).  Ook  bepaalt 
hij  zich  doorgaands,  bijzonder  in  zijne  wederlegging 
van  CELSUS ,  tot  de  algemeene  uitdrukkingen  van 
verlichting  ^  verbetering  ^  en  zaligmaking  der  men- 
fchen.  In  het  gemeen  erkent  hij  eene  groote  kracht, 
in   de    dood  van  eenen  dcugdzamen  (S)?    h^e  veel 

te 

(*)7)^  Princip.  Libr.  III.  Cap.  <. 

(  f  )  Vergel.  mosurim  ,  Nod.  Ophcld.  III.  Der!  B!,7dz.  23 1 . 

(  §  )  Zie  boven  aangncnde  de  dood  der  Martelnrcn  B!.  ó/,  68. 


GESCHIEDENIS.  91 

te  meer  dan  in  de  dood   van  jesus  ,  die   de   dood      II 
geleden  heeft  voor  het   menschlijk  geflacht,  op   de    ^^^ 
wijze  der  zulken ,  die  zich  voor  hun  vaderland  heb-  Hoofdft. 

ben  opgeöderd,  gelijk  hij  zich  uitdrukt  (*),  dat  is,  "^  C.  G. 

j        1-  1    -j  j  lil  T^^r  235. 

voor  de  zahgheid  der  wereld !  t^^  25 1. 

Ook  fchrijft  hij ,  aan  de  goede  Engelen ,  zielen  en 

geesten,  viienden  der  deugdzamen,  eene  voorbidding        v^, 

voor  dezen  toe.     celsus  had  den  Christenen  tegen-  ding  der 

geworpen ,  dat  zij  ondankbaar  waren  jegens  de  wel-  Engelen 

en  heilii<e 
daadigc  wezens,  welke  zij  weigerden  te  verceren.  Daar  oveilede- 

op  zegt   ORiGENES   (f)-     59  Wanneer    celsus   ge- neu. 

„  looft,  dat  wij,  behalven  den  hoogften  God,   ons 

„  ook  nog  de  gunst  van    anderen  bchooren  te  ver- 

,,  werven,  diende  hij  op  te  merken,  dat,  gelijkerwijs 

„  de  fchaduw  zich  met  haar  ligchaam  beweegt ,  dus 

„  ook,  wanneer   men  de  gunst  van    den   hoogilen 

„  God  deelachtig  is,  terflond  daar  op  de  genegen-  > 

„  heid  zijner  vrienden.  Engelen^  Zielen^  en    Gees- 

,,  ten ^  volgt.     Deze  merken  op,   wie   der   Godlijke 

5,  genade  waardig  zijn:  en  zijn  hun  niet  alleen  toe- 

„  genegen;   maar  ft  aan   ook   den   genen   hij  ^   welke 

„  den 

(*)  Lihr,  J.  adv.  gels.  '  Men  vergelijke  ooic  vLNri?,iA 
Hiu.  Eccles.  Turn.  III.  pag.  628.  alvvnar  deze  nog  eene 
plants  uit  origenes  aanhaalt,  waar  uit  blijkt,  dat  hij  de 
kracht  van  Christus  kruis  en  dood  uitRreicte  tot  genezing 
en  heil  niet  alleen  van  de  tegenwoordige  en  toekomende, 
maar  van  alle  eeuwen,  en  ze  niet  alleen  als  voldoende 
aanmerkte  voor  ons  geflacht ,  maar  ook  voor  de  hemelfche 
krachten   en  geflnchten.      (f)  Contra  gels,  Libr;  VIII. 


9a  K  E  R   K   E  L  IJ  K  E 

II        ,,  den   hoog/i  en    God   willen    dienen^   en   verrverven 

*?Y^      ,,  hun   deszelfs  genade  ;    zij   bidden  ,  en   wenfchen 

Hoofdfl.  59  w^^  hun.    Wij  mogen ,  dcrhalven ,  beweeren  ^  dat , 

m  C.  G.  ^^  wanneer  menfchen ,   die  het  goede  vastelijk  voor- 

lot  25 1.*  "  geiioiTie"  hebben ,  tot  God  bidden ,  ontelbare  hei- 

„  lige  magten   ongeroepen   met  hun   bidden.  "    Op 

eene  andere  plaats  (*)  zegt  hij:  „  JIc  ben  van  ge- 
„  voelen,  dat  alle  voor  ons  ontflapen  Vaders  met 
„  ons  ftrijden,  en  ons  met  hunne  gebeden  voor- 
„  daan."  Hoe  ligtelijk  zoodanige  gedachten  ,  die 
ons  nog  bij  geenen  Kcrkleerüar  tot  hier  toe  voorgeko- 
men en  dus  nieuw  is ,  aanleiding  en  voedzel  kon 
geven  tot  het  aanroepen  en  aanbidden  van  Heiligen , 
enz. ,  heeft  de  ondervinding  fpoedig  geleerd ,  alhoe- 
wel ORiGENES  zelv^e  nooit  dit  gevolg  uit  deze  ge- 
dachten heeft  afgeleid. 
Over  den      Van  ^q.\\  flaat  der   menfchen   na   dit   Itvtw ,  leert 

toeko-      oRiGENES ,  tervvijl  hij  vvaarichuwt ,  dat  men  hier  aan 
menden  .     ,  ,_.,,.  ^  ,        , 

flnntnn      geene  ligchaamlijke  of  zmlijkc  dingen  01  vermaken  den- 

dii  leven,  ken  moet,  dat  'er  eene  opftanding  der  ligchamen  zal 
wezen ,  van  dezelfde  ligchamen ,  die  gellorven  zijn , 
doch  onflerflijk ,  en  van  de  heiligen ,  heerlijk  en  geeste- 
lijk ,  ook  zullen  de  ligchamen  der  genen ,  die  tot  het 
eeuwig  vuur  verwezen  worden ,  zoo  onverderflijk  zijn , 
dat  zij  ook  door  die  fmarten  niet  zullen  ontbonden 
worden  (f).  Van  de  zielen  der  heiligen  leert  hij, 
dat  zij ,  onmidlijk  na  dit  leven ,  zullen  overgebracht 

wur- 

(*)  Homilia   XVI.  //;  Jofuam. 
i\^  De  Priucip.  Lihr.  II.  C.  10. 


GESCHIEDENIS.  93 

ivorden,  naa  zekere  plaats  in  de  wereld,  die  de  H.       ir 
Schrift  het  Paradijs  noemt,  alwaar  zij,  als  in  eene    ^^ek 
fchool  der  zielen ,  zullen  geleerd  worden  van  de  din-  Hoofdfl, 
gen ,  die  zij  op  aarde  gezien  hebben ,  en  eenen  voor-  "a  C.  G. 
fmaak   van   het  toekomende   genieten  zullen.     Eene  ■'^^^  ;;^j[ 
meer  zuivere ,  verflandige ,  geoefende  ziel  zal  te  fpoe-  — 

diger  in  de  lucht  worden  opgenomen ,  en  door  die 
verfcheidene  verblijfplaatzen ,  die  de  Grieken  Sphee- 
ren  of  Bollen,  de  Heilige  Schrift  Hemelen  noemt, 
in  het  Hemelsch  Koningrijk  komen.  Op  deze  wijze 
zal  de  kennis  der  zaligen  (leeds  toenemen,  met  be- 
trekking tot  alle  dingen,  ook  tot  de  flarren,  en  ten 
laatften  tot  het  onzichtbare.  AVanneer  wij  het  einde- 
lijk zoo  ver  gebracht  hebben,  dat  wij  noch  vleesch 
noch  ligchaam,  misfchien  ook  niet  eens  meer  zie!, 
zullen  wezen,  maar  verfband  en  volmaakte  gewaar- 
wording, of  kennis,  die  door  niets  meer  verhinderd 
of  verduisterd  wordt ,  dan  zullen  wij  de  dingen ,  die 
voor  het  verftand  en  de  rede  beflemd  zijn,  van  aan- 
gezicht tot  aangezicht,  aanfchouwen  (*). 

Van  de  ziel  des  godlozen ,  fchrijft  hij  elders  (f)  , 
naar  de  Platonifche  leere ,  dat  zij ,  door  de  zonden 
ter  aarde  gedrukt,  dan  bij  de  graven  omwaart,  al- 
waar hare  beeldenis  zich  fomtijds  als  eene  fchim  zien 
laat,  dan  a^n  zekere  andere  plaatzen  of  gebouwen 
gehecht  is,  alwaar  zij  eeuwen  lang  blijft.  Het  hel- 
fche  vuur,  waar  de  Schrift  van  fpreekt,  is  geen 
eigenlijk  vuur,  maar  elk  zondaar   ontfteekt  zich  dit 

door 

(*)  i)^  Princip.  Libr,  II.  C.  12. 

(t)  Libr,  VII.  Qantra  cels. 


5^  KERKELIJKE 

TI       door  de  zonden,  waar  door  eene  pijniging  van  bet 
^?^^     geweten  ontftaat,  hoenel  men  bij  de  genen,  die  on- 
Hoofdft.  boetvaardig  fterven ,  nog  andere  algemeene  ftraffen  on- 
na C.  G.  cierftcllen  kan.    Ool<  zal  de  ziel   zich   geheel  buiten 

Toot»  rt  Oi^ 

tot  251*.  ^^^  ^^^^^  ^"  verband  bevinden,  in  welke  zij  van  God 
— — —  gefield  was ,  om  goed  te  kunnen  handelen ,  en  heil- 
zaam te  denken.  Intusfchen  gaat  God  ook  hier  in, 
als  een  geneesmeester  der  zielen,,  te  werk,  die  meer- 
malen fcherpe  middekn  tot  genezing  van  den  zieken 
gebruiken  moet ,  zoo  handelt  God  met  de  genen ,  die 
in  het  oordeel  gevallen  zijn'  (*).  DuS'  houdt'  orige- 
NES  deze  flraifen  niet  voor  volftrekt  eeuwig',  maar 
voor  een  middel,  om  de  zondaren  te  zuiveren  (f). 
Van  de         Te  weten,  :origene&  verwachtte    eene    hcrflelling 

herftel-     ynn  alle- dingen.     Dit  v^eiflond  hij,   door  dÈ". onder- 
ling aller  .        .  '    ^    ,      ■  „ 
dingea.    werpmg  des   Zoons' van  God,  van   welke  -paulus 

fpreckt.  ï  Kor.  XVl  "28.  Deze  zal  de  voltoojing 
zijn  van, zijn  werk,  wanneer  hij  alles  tot  God  zal 
brengen.  Dan  zal  God  alles  in  allen  ^ijni'  öiêt  "met 
betrekking -tot  redeloze  en  levenloze  dingen;  maar 
alles,  v/at:  de  nu  van  ondfeugden  geheel  gezuiverde 
geest  gevoelen,  vcrftaan,  en  denken  kan,  zal  alles 
God-2:i|n^'  hij  zal  dan  niets ^daii God  zien  en  bevatten, 
en  God  zal  de  mate  van  alle  zijne  bewegingen  zijn; 
ook  zal  'er  geen  ondeifcheid  meer  plaats  hebben, 
tusfchen  goed  en  kwaad,  dewijl  nergens  kwaad  we- 
zen zal  C  §  ).  '•  '^A 
,.o.-.'  B^ 

(*)  7)^  Princip.  Lihr.  II.  Cap.  ii. 

(f)  Contra  cels..  Li  Ifr.  IV. 

(S)  i)5  Princip.  Libi:  II I.  Cap.  5. 


GESCHIEDENIS.  95 

Deze  zelfde  vvijsgeerige  Kerkleeraar,   die  de   leere      II 
van    ckn    Godsdienst   dus   brecdfprakig   onderzoclit,    ^^h.^ 
en  met  zoo   veel   geleerdiieid  derzciver  oorzaken  en  Hoofdd, 
verband  naarfpoorde ,  gaf  te  gelijk ,   door  velen    zij-  "^  ^-  ^« 
ner  meningen,  voedzel  aan  de  gevoelens  van  zulken,  {'qi  251! 

die,   in  plaats  van   een   geleerd   onderzoek  van  den • 

Godsdienst  ,vcel  meer  eenen ,  van  alle  uiterlijke  dingen ,     ^'^p^' 
bezigheden,  en  wetenfchappen  vervTeemden ,  enkel  in  gundigt 

ftille  befpiegelingen   en   heilige  aandachts- oefeningen  ^^7^"^  ^^ 
,  "       j  j  Mystike 

verzonken  geest  vorderen,  wanneer  men  tot  de  waa- of  ver- 
re en  vruchtbare  kennis  van  den  Godsdienst  begeert  horgeiie 
te  geraken.     Deze  denkwijze  had  onder  de    Christe-  ig^rcU  " 
nen ,  zedert  de  tijden   der   uiskeeten ,    vrij   wat   aan-  held. 
zien  venvorven,   men  begon  ze   allengs  de    Blyftike 
of  verborgene  Godgeleerdheid    te  noemen ,    en    daar 
zij  zoo   veel  fchijn   van    Godzaligheid  had  ,    paarde 
ORIGENES  ze  geern  met  de  eigenlijke  geleerde  weten- 
fehap  van  den  Godsdienst  (*;. 

Nog  twee  plaatzen ,  uit  origenes  Werken ,  verdie-  Eene 
nen  hier  aangehaald  te  worden,    omdat  zij,   bij  laa- P'^^"^^  "^'^ 
ter  verichiiien   onder   de    Christenen  ,   gebruikt   zijn  betreffea- 
geworden.     Zij  zijn  beiden  uit  zijne  Uitlegging  over  de  het 
MATTHEUs;  de  eerde  q\qx  Matth.  XV.  11.,  alwaar  j^^^," 
hij  van  het    Avondmaal  fchrijft:     ,,  Het  geen   door 
„  het  Woord  Gods  en  het  Gebed  geheiligd  is.,  hei- 
5,  ligt    op  zichzelven   den   genen  niet ,   die   het   ge- 
5,  bruikt.     Trouwens  ,   indien   dit   zoo  wiire ,  .  zou 
),  het  ook  den  genen  heiligen ,  ^velke  het  Brood  des 

„  Hee- 

(*)  Men    vergelijke    mosheim,   Nod,    Ophelder.    111. 
Deel  ^  Bladzi  258.  volgg. 


p^  K  E  R  Iv  E  L  IJ  K  E 

lï       „  Heenn  onvvaardiglijk  eet:  en  dus  zou   niemand, 

*^^^      „  wegens  deze  fpijze ,  zwak  en  krank ,  of  geltorven 

Hoofdft.  -)•>  zijn»  gelijk  paulus  zegt.     Gevolglijk  is  het  Brood 

na  C.  G.  ^^  des  Meeren  alleen  voor  den  genen  nuttig ,  die  liet 

ïngr  O  *5  C 

tot  '''^i*  "  ^^1^*^  ^^^  ^^"   onbevlekt  gemoed  en  rein   geweten 

„  gebruikt,  op  deze  wijze  verliezen  wij  zoo  min  iet 

„  goeds ,  wanneer  wij  het  door  het  Woord  Gods  en  ge^ 
,,  bed  gewijde  Brood  niet  eten,  (te  weten,  niet  we- 
„  gens  het  onthouden  van  het  eten  zelve,)  als  wij 
,,  daarom  alleen ,  dat  wij  het  eten ,  eenen  ovengloed 
,,  aan  eenig  goed  hebben:  Want  de  oorzaak  van 
„  het  verlies  zijn  fnoodheid  en  zonden,  gelijk  de 
,,  oorzaak  van  overvloed  gerechtigheid  en  goede 
„  handelingen;  gelijk  paulus,  (i  Kor.  Vul.  8.,) 
,,  dit  bevestigt.  Doch  ,  indien  alles,  vvat  in  dtn 
„  mond  ingaat,  in  den  buik  komt,  en  langs  den 
5,  natuurlijken  ^vcg  uitgeworpen  wordt,  zoo  gebeuit 
„  dit  ook  met  de  fpijze,  welke  door  Gods  Woord 
„  en  het  gebed  gewijd  is ,  in  zoo  verre  zij  uit  itof- 
,-,  fe  {materie')  beftaat.  Maar,  in  zoo  ver  het  ge- 
„  bed  'er  bij  gekomen  is,  wordt  zij  nuttig,  naar 
„  de  mate  des  geloofs;  zij  maakt,  dat  het  verfland 
„  fcherpzinnig  wordt,  en  op  het  nuttige  ziet:  en 
„  het  is  niet  de  iloife  des  Broods ,  maar  het  gebed , 
„  dat  daar  over  is  uitgeiproken ,  hetwelk  den  genen 
„  nuttig  is,  die  het  op  eene  Gode  niet  onwaardige 
„  wijze  eet.  En  dus  veel  viiu  het  voorbeeldig  en 
„  zinbeeldig  ligchaam."  —  Over  matth.  XXVI. 
a6.  enz.,  fchrijtt  hij,  op  gelijke  wijze:  „  God, 
„  het  Woord  ,  noemde  niet  het  zichtbare  brood , 
„  dat   hij  in  handen   hield ,    zijn   ligchaam  ;    maar 

„  het 


GESCHIEDENIS.  97 

5,  he}  Woord  ^  in  welks  verborgenheid  dit  brood  ge-      TI 
5,  broken   zou  worden.     Ook  noemde  hij  niet   den    ^'^^ 
„  zichtbaren   drank  zijn   bloed ^  maar  het  Woord ^  Iloofdft. 
,,  in  wiens    verborgenheid    die  drank  vergoten  zou  "•'^  ^-  ^* 
„  worden.     Want  wat  kan  anders  liet  ligchaam  of  j^t  251! 


„  bloed  van  God,  het  Woord,  zijn,  dan  dat  Woord, 

„  hetwelk  het  hart  voedt  en  verblijdt?" 

Over  B'Iatth.  XVI.  18.,  merkt  hij  aan,  dat  pe- Betref- 
TRUS  aldaar  geen  peifoonlijk  v^oorrecht  boven  de  an-  l.^'lJs '^^* 
dere  Apostelen  van  Christus  ontvangen  heeft.  ,,Elk 
„  leerling  van  Christus,"  zegt  hij,  „is  de  rotó, 
„  uit  welke  die  genen  dronken,  van  welken  pau  lus 
„  gewaagt ,  ( i  Kor.  X.  4. )  en  op  elke  zoodanige 
„  rots,  wordt  elke  Kerkelijke  redcnvoering,  en  het 
„  daar  naar  gerichte  leven,  gebouwd.  Want  in  el- 
„  ken  volmaakten,  die  de  redenen,  werken  en  ge- 
„  dacliten , verzameld  heeft, welke  de  zaligheid voort- 
„  brengen,  is  de  van  God  gebouwde  Kerk.  Indien 
„  gij  geloven  vvildct,"  veivolgt  hij,  „dat  de  ge- 
„  heele  Kerk  op  den  eenigen  petrus  alleen  van 
„  God  gebouwd  is  ,  wat  wilt  gij  dan  van  joan- 
„  nes  ,  den  Zoon  des  donders ,  of  van  eiken  ande- 
,,  ren  Apostel,  zeggen?  Zouden  wij  ons  wel  ver- 
5,  Houten  te  zeggen ,  dat  de  Pooiten  der  Helle  niet 
„  tegen  PETRUS  iet  zouden  vermogen  ,  maar  wel 
„  tegen  de  overige  Apostelen  en  volmaalcten  ,  die 
„  de  overhand  beliouden  zullen?  Gaat  niet  deze  be- 
5,  lofte,'en  insgelijks  de  andere:  Op  deze  rots  zal 
5,  ik  mijne  Gemeente  bouwen  ,  allen  en  een  ieder 
„  aan?  Of  worden  ook  aan  petrus  alleen  de  fleu- 
„  telen  des  Heraelrijks  van  den  Heere  gegeven?  En 

IIL  Deel.  G  „  zal 


9S  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

II       „  zal  niemand  anders  van  de  zaligen  die  ontvangen? 

^°f-^     ^  Maar  dat  dit  ook  aan  de  anderen  gemeen  is,  be- 

Hoofdft.  -)■>  ^vijst  de  plaats  van  joannes   XX.    22."  —  Over 

na  C.  G.  MATTH.  X\1II.  18.,   fclirijft  hij  echter  aan  petrus 

Tcïïir  2 '^  N 

tot  25 j.'  ^^"  voorrecht  toe   boven  de  overige  Apostelen :  pe- 

TRus  heeft  de  magt,  om  te  binden,  in  alle  hemelen y 

maar   de  Apostelen   alleen  in    éénen  hemel.    Doch, 

elk  ziet, dat ORiGENES  hier  eene  koude  fpeling  heeft, 

met  het  gebruik  van  het  enkel  of  meervouvvig  getal 

Hemelen ,  in  deze  plaatzen ,  waar  uit  hij  ook  elders 

bewijzen  voor  zijne  zonderlinge  gevoelens  afleidt. 

Van  de         Uit  het  achtfte  Boek  van  origenes  tegen   celsus 

Feestda-    ^ien  vvii ,  hoe  weinige  en  welke  Feestdagen  de  Chris- 

gen  der  ^  .      •  tt- 

Christe-    tenen  toenmaals  gewoon  waren  te  vieren.     Hij  noemt 

nen.         vooreerst  den  Zondag ;  veiTolgends  de  Voorbereiding 
of  Vrijdag ,  vvaarfchijnlljk ,   die  naderhand  de  goede 
Vrijdag  genoemd  is ;  dan  den  Paaschmaaïtijd  met  het 
Feest  der  Opjlanding  of  Paasfchen^   en  Pinhjieren^ 
waar  door   men  echter  niet  enkel  het   thans  zooge- 
noemde  Feest  ,  maar  gelijk  men    daar  van  ook  bij 
TERTULLiANus    (  *  )    fpooreu    vin dt ,    tevens    den 
gantfchen  tusfchentijd  van  Paasfchen  tot  het  eigenlijk 
Pinkfterfeest  zal  moeten  verftaan. 
Zeden-         Over  de  Zedenlecre  heeft  origenes  niets    opzet- 
leere  van  j^jjrg  ^   ^.-^-^  jj-,  verband  befchouwd ,   gefchreven ,   geen 
NEs^"     wonder  dan  ook ,  dat  het  geen  hij  daar  van ,  bij  ge- 
legenheden ,  voordraagt ,   niet  altijd  oordeelkundig  en 
zonder  gebreken, is.     Wij  hebben  hier  voor  (f) reeds 
in  een  voorbeeld  gezien ,  hoe  hij ,  omtrent  het   ge- 

brui- 
(*)  Z)tf  Baptism.  C.  ip.  (t)  Bladz.  69. 


GESCHIEDENIS.    ,         99 

bruiken  van  een'  leugen  met  een  goed  oogmerk,  on-      Il 
voorzichtig  genoeg  Ichrijft;   anders  helde  zijne  Ze-    ^'^^ 
denleere  veeltijds  naa  het  ftrengc  over ,   gelijk  uit  zij-  Hoofdf!. 
ne  Homili'én^  of  Kerkredenen,  blijkt.  Onder  anderen  na  C.  G. 
zegt  hij  (*),  „dat   'er  bij   de  Christenen  eigenlijk  ^qj  l^i\ 

"maar  ééne  vergeving  der  zonden  plaats   heeft,  welke  — 

door  den  Doop  wordt  medegedeeld,  anders  wordt 
geene  barmhartigheid  geoefend:  zulke  fcherpe  zeden- 
tucht  voegt  voor  eenen  Christen,  voor  wien  Chris- 
tus geftorven  is."  Evenwel  laat  hij  hier  op  volgen , 
opdat  niemand  vvanhoope ,  dat  het  Euangelie  nog  de 
volgende  vergevingen  noeme  ,  de  tweede  door  het 
ondergaan  van  den  Marteldood;  de  derde ^  door  de 
aalmoesfen;  de  vierde^  door  de  vergiffenis,  welke 
wij  aan  onze  br(  ederen  fchcnken ;  de  vijfde ,  door 
het  bekeeren  eencs  zondaars  van  zijnen  kvvaadeii 
weg;  de  zesde ^  door  overvloedig  te  zijn  in  de  lief- 
de; eindelijk,  de  zevende  ,  door  eene  harde  en  ftren- 
ge  boete,  wanneer  de  zondaar  dag  en  nacht  traaneu 
vergiet,  en  zich  niet  fchaamt,  aan  's  Meeren  Priester 
zijne  zonden  te  kennen  te  geven,  en  daar  tegen  een 
geneesmiddel  te  zoeken.  Volgends  deze  ftrenge  ze- 
denleere ,  welke  thans  aan  de  meeste  Christenen  en 
Christenleeraaren  eigen  was,  keurde  hij  den  krijgs- 
llaat  af  voor  Christenen.  Wanneer  celsus  dit  d.tn 
Christenen  tegenwerpt,  en  van  hun  eischt,  dat  zij  . 
den  Keizer  foldaten  leveren ,  en  hem  met  de  wape- 
nen zullen  bijftaan ,  antwoordt  origenes  (f) :  „Wij 

be- 

(*)  HomiL  II.  in  Levit. 

(f)  Libr..  VIII.  Contra  gels. 

G* 


loo  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       bewijzen  hem  hulpe,  maar  eene  behoorlijke,  te  we- 
'°^'^     ten,  met  onze  gebeden  —  Men   neemt  uwe   eigene 

IA. 

Iloofdft.  Pnesters  niet  tot  foldaten  aan,  opdat  zij  de  ofleriin- 
na  C.  G.  tien ,  aan  de  Goden  2;evvijd  ,  niet  ontreinigen  met 
tot  251   handen ,  die  door  bloed  en  moord  ontheiligd  zijn  — 

Wij  trekken  voor  den  Keizer  niet  te  veki,  al  wilde 

hij  ons  ook  daar  toe  dwingen ,  maar  voeren  echter 
geestelijke  wapenen ,  ten  zijnen  behoeve ,  door  onze 
gebeden  tot  God."  — Wanneer  celsus  in  de  Chris- 
tenen berispt,  dat  zij  geenc  overigheids- ambten  wil- 
kn  bekleeden  ,  verfchoont  origenes  hen,  op  de 
volgende  wijze:  Dat  de  Christenen  dit  weigeren  , 
niet  omdat  zij  aan  de  Maatfchappij  geene  dienden 
wille»  bewijzen ,  maar ,  omdat  zij  hunnen  tijd  en 
krachten,  tot  den  dienst  der  Kerk,  welke  de  zalig- 
heid der  menfchen  bevordert  ,  bcfpaaren  willen. 
„  Naardien  wij  weten,"  fchrijft  hij,  „  dat  'er  in 
„  elke  Stad  een  ander,  door  het  Woord  van  God 
,.,  gelucht ,  vaderland  is ,  zoo  vermanen  wij  de  ge- 
„  nen,  welke  bekwaam  zijn  om  te  leeren,  en  on- 
„  berispelijk  van  zeden,  dat  zij  de  Gemeenten  be- 
„  rtuuren.  Zulken,  die  ambten  bejagen,  nemen  wij 
„  niet  aan;  integendeel  noodzaken  wij  'er  anderen 
„  toe,  welke,  uit  belcheidenheid ,  het  opzicht  over' 
„  de  Gemeente  Gods  niet  op  zich  willen  nemen.  Ei- 
,,  genlijk,  woixlen  zij  van  den  grooten  Koning  daar 
„  toe  gedwongen,  dien  wij  met  grond  van  zcker- 
„  held  voor  den  Zoon,  en  het  Woord  van  God, 
„  houden :  Deze  regeeren ,  naar'  de  door  God  voor- 
„  gefchreven  wetten,  en  laten  zich  daaromtrent  door 
5,  mcnschlijke  wetten  niet  verontreinigen."    Kwalijk 

ver- 


GESCHIEDENIS.  loi 

verflaanc  Bijbclplaatzen ,  en  de  vrees  voor  bcfmetting      II 
der  Afgoderij,  waren   anders  de  fcliijnbarc  redenen,    ^^^ 
waarom  de  Christenen  van  het  cén  en   ander  afkee-  Wooi'dïi, 
rig  waren.  na  C.  G. 

Zoodanig  was  origenes  ,   over  wien  zoo  hevig  ^^^   ^^ j[ 
gedreden  is.     Een  man ,   die ,   met  alle  zijne  zeldza-  - 

me  "cvoclens ,  tot  welke  zijne  zucht  voor  het  wijs-  ^^^^^^ 
geerig  famenftel  van  ammonius  ,   en  het  fchijnbaar  berichten 
voordeel ,  welk  hij  uit   hetzelve   voor  den  Christelij-  onurenc 
ken  Godsdienst  meende  te  kunnen  afleiden ,  om  dien  ^^^^ 
tegen  de  vitterijën  van  Dwaalleeraars,  die  op  hunne 
verhevene  kennis  roemden  ,   te  handhaven  ,   of    bo- 
ven   de   Geleerdheid    der  Hcidenfche   Wijsgeerte    te 
verheffen,  hem  verleidde,  gevoelens,  die  in  hem  niet 
zelden  verfchoonlijk  waren  ,   en  met  fchroom   door 
hem  werden  voorgedragen,    hoe  zeer  zij  tot  het  ver- 
derflijkfie  misbruik  aanleiding  konden  geven ,  en  daad- 
lijk  ,  in  volgende  tijden ,   gegeven  hebben ,  nogthans 
groot  was;    zoodat  zelfs  zijne  tegenftrevers  hem  be- 
wonderden,  gelijk  onder  anderen   mëRONYiMus,  die 
voor  zich    zijne    vvetenfchap    in    de  Heilige  Schrift 
wenschte,  al  ware  het  ook,   dat  hij,   gelijk  orige- 
NES  ,  desvvegens  de   ongimfiigfte  veröordeelingen  te- 
vens zou  moeten  dragen.    Van  hem  zeiden   de  Ou- 
den reeds :     Niemand  heeft  het  goede  heter ,  dan  hij 
voorgedragen  ,   doch  waar  bij   zij  tevens  voegden  , 
inaar  ook  niemand  het  kwaad'e  fl echter  dan  hij  (*). 
Indien  eene  gelijke    mate  van  oordeel  en  fcherpzin- 

nig- 

(^  *  )  Ubi  bene ,  nemo  nielius :   nhi   male  ,   ncmo  peins, 
CAssiODORUS  Divin.  Institut.  C.  i. 

G3 


102  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

jj       nigbeid  in  hem  gepaard  geweest  ware   met  zijne  ge- 

BOEK     leerdiieid,   ijver,   en  arbeidzaamheid,  hij  zou,  met 

TT^^jn.   ^^^^  recht,   den  lof,   dien  HiëRONYMus  hem  geeft, 

na  C.  g'.  verdienen ,  van  de  voornaamfte  Leeraar  der  Gemeen- 

Janr  235.  ten  na  de  Apostelen  geweest  te  zijn. 

f^ '     Wij   hebben ,  onder  de  fchriften  van  origenes  , 

JuLius     eenen  Brief  genoemd  over   de   echtheid  der  Gefchie- 

APRICA-     j     jg  y^j^   SUSANNA,   tegen   TULIÜS  AFRIKANUS.     De- 

ze  juLius  AFRicANus  vvas  insgelijks  een  vermaard 
Leeraar  der  Christenen ,  een  weinig  ouder  dan  ori- 
genes, dien  hij  zijnen  Zoon  noemt,  socrates  (*) 
ftelt  hem,  wegens  zijne  geleerdheid,  naast  CLEaffiNS 
van  /^lexandrië  en  origenes.  Hij  was  geboortig 
uit  Palaflina^  gelijk  nien  gemeenlijk  gelooft,  doch 
volgends  suidas,  uit  Lyhi'é.  Door  den  roem  van 
heraclas  ,  die  origenes,  omtrent  het  jaar  213, 
in  de  School  te  Alexanchi'é  was  opgevolgd,  uitge- 
lokt, ondernam  hij  eene  reizc  naa  ^tzt  Stad,  anders 
was  zijn  gewoon  verblijf  te  Nihopolis ,  oudtijds  Em- 
maus^  in  PaLefiina,  in  welke  Stad  hij  Bisfchop,  of 
gelijk  waarfchijnlijkcr  is  ,  Ouderling  der  Gemeente 
geweest  is.  Als  deze  flad  door  een'  geweldigen  brand 
bijkans  geheel  in  de  asfchc  gelegd  was  ,  werd  hij 
van  wegen  de  fiad,  in  het  jaar  221,  aan  den  Keizer 
elagabalus  gezonden,  om  van  hem  te  verkrijgen, 
dat  zij  weder  werd  opgebouwd,  waar  in  hij  ook 
gelukkig  Haagde.     Men   gelooft  ,   dat  hij ,    omtrent 

het  jaar  232 ,  gefliorven  is  (  *  }. 

Van 

(*)  Ilht.  Eccles.  II.  ZS' 

(-} )  EüSEB. Hisi,  EccL VI.  3 1 .  mëRON.  Cat.  SS, EccL  C.  53. 


GESCHIEDENIS.  103 

Van  zijne  fchriften  is  ons  genoegzaam  alles  door      II 

den   tijd  ontroofd.     Daar  zijn  echter  nog  voorbeel-    "^^^ 

den  van  zijnen  uitlegkundigen  arbeid ,  dien  hij ,   niet  Hoofdft. 

zonder  roem,  aan  de  Heilige  Schrift  hefteed  heeft.  In  "^  C.  G. 

Jaar  235. 
eenen  Brief  aan  origenes,  door  joann.  rud.  wet- ^qj   251. 

STEiN ,  1674  te  Ba  fel  in  Qiiarto  uitgegeven ,  en  na ; • 

derhand  ook  in  de  Werken  van  origenes  C*)?  r.^hnTcen. 
heeft  hij  de  echtheid  der  Gefchiedenis  van  susanna  , 
met  vrij  goede  redenen ,  beftreden ,  welke  origenes 
geenszins  voldoende  heeft  opgelost.  Uit  zijnen  Brief 
aan  aristides  (f),  over  het  verfchil  tusfchen  de 
geflachtlijsten  van  jesus,  bij  iniattheus  en  lukas  , 
heeft:  eusebius  (  §  )  ons  een  wij  groot  uittrekzel 
bewaard.  De  grond  zijner  vereffening  van  dit  ver- 
fchil is,  dat  „  bij  de  Israëliten  de  namen  der  ge- 
5,  flachten  gerekend  werden  ,  of  naar  de  orde  der 
„  natuur,  of  der  wet;  naar  lle  natuur,  wanneer  de 
„  eigene  echte  Zoonen  opvolgden  ;  naar  de  wet , 
„  wanneer  iemand  Zoonen  verwekt  had  ,  in  den 
„  naam  van  zijnen  overleden  Broeder  ,  die  zonder 
„  kinderen  geftorven  was  ,  bij  deszelfs  weduwe.  " 
Dus  kon ,  met  recht ,  zulk  een  Zoon  gezegd  worden , 
twee  Vaders  te  hebben,  dénen  naar  de  natuur,  den 
anderen  naar  de  wet.  Deze  verfchillende  orde  volg- 
den de  Euangehsten  en  fpraken  beiden  vvaariieid. 
Dit  bericht  zegt  hij ,  ontvangen  te  hebben  van  eenige 

bloed- 

(*)  Tom.  \.  png.  10-12.  ed.  Benedictin. 

(f)  Vnn  dezen  aristides  zie  men  photius.Cö^.   35. 

(  § )  Hut,  Eccles,  I.  7. 

G4 


104  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

TI       bloedverwanten  van  den  Zaligmaker  ,  die  hem  ook 

"^2^^     de  afftamming  van  het  gedacht  van  herodes,  en 

Hoofdft.  dat  deze  Vorst   de  oude    Israëlitifche  Geflachtregis- 

«a  C.  G.  ters  had  doen  verbranden ,  verhaald  hadden  (*). 

tot*^  o-J'     Het  vermaardfie  Werk  van  afiucanus   was  zijne 

— X^Qvoy^(X<pix  ,   of  Tijdbefchrijving  ,   behelzende  eene 

korte  Wercldgciciiiedenis  van  de  Schepping  der  We- 
reld, tot  het  Jaar  221, na  Christus  geboorte,  in  vijf 
Boeken.  Dit  Werk,  waar  toe  hij  alle  goede  hulp- 
middelen gebruikt  had  ,  die  in  zijne  magt  waren  , 
had  verdiend  bewaard  te  blyven  voor  de  nakome- 
lingfchap:  het  was,  volgends  eusebius  (f),  zeer 
naauwkeurig  en  met  vlijt  opgefteld ,  en  ,  volgends 
PHOTius  CS) 9  wel  kort,  doch  zoo,  dat  men  al 
het  nodige  daar  in  vinden  kon.  Omtrent  honderd 
jaaren  na  africanus  ,  heeft  eusecius  het  meeste 
en  beste  uit  zijn  genoemde  Werk  in  zijne  Chroniek 
overgenomen,  doch  ook  van  dit  Werk  is  de  oor- 
fpronglijke  Grieklche  Tekst  verloren  ,  zoodat  wij 
niet  genoegzaam  onderfcheiden  kunnen,  wat  daar  in 
van  africanus  is.  Alleen  bij  den  laateren  Chromek- 
Schrijver  gregorius  syncellus  ,  vinden  wij  nog 
aanmerklijke  plaatzen  uit  dit  Werk  bewaard,  bijzon- 
der betreffende  de  verduistering  der  Zon,  welke  ttvi 
tijde  van  christus  lu-uisdood   heeft    plaats   gehad, 

en 
(*)  Dit  gnntfche  verhaal  is  echter,  niet  zonder  grond, 
beftreden,    door  scaliger,   Prolcg.  ad    eusebii    Cliron. 
en  door  valesius  nd  eüseb.  /.  c. 
\  t )  Hist.  Eccles.  VI.  3 1 .        C  §  )  Cod.  33. 


GESCHIEDENIS.  105 

en  de  getuigenisfen   van  twee  Heidcnfche   Schrijvers       II 
THALLus    en   FLEGON,    die  daar  toe   gebracht  vvor-    ^^^^ 

den.  Hoofdft. 

Wij  hebben  nog  de  overblijfzcicn  van  een  Werk,MC.  G. 

Toot"  o  "^c 

KiToi  genoemd ,  welk  woord  geborduurde   vrouwen-  ^  '   ^^^* 

gordels    betekent,   misfchien    met   toefpeling  op    den  

vermaarden  Gordel  van  venus  bij    iroMERUS  ,  wellc  9^,  'V.' 

Scnriivcr 
Werk  Aardrijlvsbefchrijving ,   Gefcliiedenisfen ,   Meet-  ;<,  ^g^  qq^ 

kmide  ,  Natimrvvetcnfchap  ,  Geneeskunde  ,   Toover-  VVerk 

kunst.  Krijgskunst,  Landbouw,   alles  onder  malkan-  ^^^""^ 

tl 

der,  als  een  Mengelwerk,  behandelt.  Uit  hoe  vele  noeiud* 
Boeken  het  beftaan  hebbe,  wordt  ons  nergens  door 
de  Ouden  gemeld.  Het  grootlle  gedeelte  der  ovcr- 
blijfzclen  van  dit  Werk  heeft  thevenot  het  eerst 
bekend  gemaakt,  op  het  einde  der  verzameling  van 
Schriften  der  Oude  Griekfche  Wiskundigen,  Parys 
1633  folio.  Van  de  flukken ,  die  tot  de  Krijgskun- 
de behooren ,  heeft  de  in  onze  tijden  zich ,  onder 
den  naam  quintus  icilius  ,  beroemd  gemaakt  heb- 
bende CAREL  GuiscHARD  ecüe  Franfche  Vertaling 
met  Aanmerkingen  en  eene  Inleiding  geleverd  (*). 
Dit  Werk  wordt  door  eüsebius  (f)  aan  julius 
AFRICANUS  toegekend ,  doch  valesius  over  deze 
plaats  twijfelt,  of  hier  niet  eene  vreemde  inlasfcliing 
in  den  Tekst  bij  eusebius  plaats  hebbe,  omdat  noch 
RUFiNus ,  noch  HiëRONYMUs ,  dit  hebben.    En  vele 

an- 

(*)  Memoires  criiiques  et  histoviques  fiir  plnsieurs 
■points  cTantiqiiitès  Militaires y  Toni.  III.  pag,  284-392. 
a  Berlin  1774.  8vo. 

(t)  Hist,  Eccks.  VI.  31. 
G5 


io5  K  E  R   K  E   L  IJ  K  E 

II       andere  laater  geleerden  twijfelen,  met  valesius,   of 

*i^^     men  liet  gemelde  Werk  niet  eer  aan   eenen  anderen 

Hoofdft.  Schrijver  van  denzelfden  naam,    die  een  Heiden  zal 

m  C.  G.  geweest  zijn  ,   hebbe  toe  te  fchrijven ,  dan  aan  eenen 

Iq[   ^:^j   Christen  Bisfchop    of  Ouderling.     En   in   de  daad, 

de  inhoud  van  het  Werk,   zoo  veel  wij   het  beöor- 

deelen  kunnen,  fchijnt  het  gevoelen  dezer  geleerden 
te  begunftigen.  Kan  men  van  een'  Christen-Leeraar 
van  deze  eeuw  voorfchriften  van  allerhande  bijgelo- 
vige tooverkunften ,  en  ook  van  dartele  minneftree- 
ken ,  verwachten  ?  Is  de  krijgskunde  een  onderwerp  , 
om  te  behandelen ,  voor  een'  Christen  van  deze 
eeuw,  die  den  foldatenftand  ongeoorloofd  hielden? 
Zal  die  leeren,  den  vijand  te  befchadigen,  door  de 
bronnen ,  rivieren ,  levensbehoeften ,  ja  de  lucht  zel- 
ve ,  te  vergiftigen?  gelijk  in  dit  Werk  gefciiiedt. 
Het  is  waar,  'er  komt  een  gewaand  kunstmiddel  in 
voor,  hetwelk  eenen  Christen  fcliijnt  te  verraaden, 
te  weten ,  ^lat  men ,  om  den  wijn  voor  bcdeif  te 
bevvaaren,  de  plaats  Pfa/m  XXXIV.  o.,  met  groote 
letters ,  op  denzelven  fchrijven  moet ,  maar  kan  dit 
niet  een  bijvoegzel  wezen  uit  eene  laater  bijgelovige 
eeuw,  daar  wij  weten,  dat  dit  Werk  vele  bijvoeg- 
zelen van  laater  Schrijvers,  die  het  veelvuldig  ge- 
bruikten ,  en  'er  uittrckzels  uit  maakten ,  ontvangen 
hebbe? 
Hippr>LY-     Het  zelfde  lot,   hetwelk  de  fchriftcn  van  africa- 

Tus  liis-    j^i^^g    getroffen   heeft  ,    was    ook    beftemd    voor    de 

fchop  en  ^  ' 

Mnrte-     Werken    van    zijnen    tijdgenoot    hippolytus  ,    die 

laar.         ^^jj  ^q   q^jJ^  Christen  -  Schrijvei"S    voor  een  zeer   ge- 
leerd ,  welfprckcnd ,  en  verdienllelijk  Schrijver  bekend 

ftaat 


GESCHIEDENIS.  107 

ftaat  (♦).  EusEBius  en  hicronymus   noemen  hem      II 
een   Bisfchop ,  doch  bepaalen  niet ,  van  welke  Stad ,    ^^^ 
maar  laater  Schrijvers  noemen  daar  toe  Portus  Ro-  Hoofdft. 
manus  ^  de  Romein fche  Haven  ^  waar  door  stef.  le  "^  C-  ^* 
MOYNE  (f),  de  Haven  en  Stad  Jden ^   in  Arahi'é^{^^   ó^i[ 
met  veel  waarfchijnlijkheid ,  vcrilaat,  hoewel  anderen  - 
meenen,  dat  Ostia  in  de  nabijheid   van  Ro;?ie,  het- 
welk de  Haven  dier  Stad    was,   gemeend  zij    (§), 
het  eerlle  wordt  voornaamlijk   daar  door   bevestigd, 
omdat  GELASius  hem  Bisfchop  eener  Hoofdftad  van 
Arabi'é  noemt.     Hoe  het  zij,    deze  Bisfchop  iiippo- 
LYTUS ,  volgends  fotius  ,   een  leerüng   van   irene- 
us,  is  ook  als  Martelaar  bekend,  zonder  dat  echter 
het  jaar  van  zijnen  dood  bepaaldelijk  wordt  opgegeven. 
Indien  het  niet  vrij  duidelijk  bleek ,  dat  de  Christen- 
Dichter  PRUDENTIUS,   die  den  Marteldood  van  hip- 
POLYTUS  bezongen  heeft,  dezen  Bisfchop  met  eenen 
Romeinfchen  Ouderling,   en  nog  eenen   derden  hip- 
POLYTUS  ,  Ouderling  van  Anti'ócJn'é ^  verward  heeft , 
zou  men  uit  hem  het  jaar  252 ,   als  het  fteif  jaar  van 
HiPPOLYTUS,    kunnen    bepaalen.     Thans  blijven  wij 
hier  omtrent  in  het  onzekere,  of  onze  Bisfchop  zijn 
leven  voor  het  Christendom,  in  de   vervolging  door 

maxi- 

(^*)  El'seb.  Hist.  Ecdes.  VI.  20,  22.  HiëRON.  £/>.  84. 

(t)  Prolegg.  in  Farin  SS. 

(§)  Zie  de  Praef,  in  Daniël,  fee.  LXX.G0eUfng.1yy4., 
i^lo. pag.  29.  fqq.  HEUMANN  {Dtif.  in  qua  docetur,  ubi  et 
qnalis  Epiicopm  fuerit  Hippolijtus)  gist,  dat  hippolytus 
een  Romeinsch  Raadslieer  en  Opziener  van  de  Haven  bij 
Kovie  geweest  is. 


io8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       MAXiMiNus,  of  in  die  van  decius, heeft  opgeofferd. 
^?^     Zekerer  is  het,  dat  hij  zijnen  groeten  roem  tusiliien 
Hoofdft.  de  jaaren  220  en  230  bekomen  heeft, 
m  C.  G.      />^r^^  dezen  hippolytus  worden,  door  de  Ouden, 
tot  251!  ^^    volgende   fchriftcn   toegekend  :     Twee   fchriftcn 
over  het    Pafcha^  een    Boek  tegen    marcion.  Uit- 
legging over  de  Gefchiedenis  der  zesdaagfche  Schep- 
ping ,   en    over  vele   andere   Boeken  des  Ouden   en 
Nieuwen  Verbonds ,  onder  anderen    over    de   Euan- 
geliën,  en  de  Openbaring  van  joannes,  een  Boek 
over  de  Oprtanding,  een  van   den    Antichrist^   een 
Werk  tegen   alle  Ketterijen ,  en  Kerkredeiien,     Zijne 
Uitlegkundige  Boeken  zullen  ambrosius  ,  den  viiend 
van  ORiGENES ,  aanleiding  gegeven  hebben ,   om   de- 
zen zijnen  vriend  tot  dcrgelijkcn  arbeid  aan  te  fpoo- 
ren  (*).    In  het  jaar  1551  werd,  in  den  omtrek  van 
Rome ,  een  marmeren  flandbeeld  opgedolvcn ,  zittende 
op  eenen  doel,   op   welks  beide    zijden   een   zooge- 
nocmde   Paaschcirkel ^  QCijchis  of  Cctnon    Pafcha- 
iis^'y  gehouwen  was.    Men  herkende  in  dit  gedenk- 
ftuk   onzen  hippolytus,   en    leerde,   hoewel  veelal 
bij  gisfing,    daar  uit  ook  andere  fchriften  van  hem 
kennen  :  over  de  IVonder gaven ,  van  de  Apostolifche 

lee- 

(*)  Volgends  fotius  Bihl.  Cnd,  121.,  zal  hij  zijne 
Kerkredcnen  gehouden  hebben,  in  navolging  van  ori- 
GENEs,  en  om  deszelfs  opilellen  in  het  net  te  brengen» 
-  zeven  Affchrijvers  bekostigd  hebben.  Doch  ,  ten  op- 
zichte van  dit  laacfte,  begaat  f  otius  ongetwijfeld  eenen 
misflag,  door  aan  hippolytus  toe  te  fchrijven,  het  geen 
'f  tot  AMCROSius  behoort. 


GESCHIEDENIS.  109 

kerc  ,    van   het  goede ,    eii   den   oorfproug   van  het       II 
kwaad  ^  van  de  t ovens fe  te  Endor  ^  tegen  de  Heide-    ^^^ 
nen  ^  bijzonder  tegen  plato,  of  over  het  Heel -al  ^  Hoofdft. 
ecne   vermaning  aan  severina,  gezangen   over  ^^  na  C.  G. 
gckcele   Heilige  Schrift ,    en  eene  Croniek.      foti-  jI^^J.   ^^  j] 

us   (*}  meldt  ook    nog   zijne  Uitlegging  over  da 

KiëL,  waar  van  een  aanmerklijk  ftuk  te  Rome^  te 
gelijk  met  de  Overzetting  der  LXX  van  dezen  Pro- 
feet, in  1772  in  het  licht  is  gegeven.  In  deze  ver- 
klaring bepaalde  hij  ftoutelijk  het  jaar  500  na  Chris- 
tus ,  als  het  einde  der  Wereld ,  waar  over  hij ,  door 
FOTius,  met  recht,  berispt  wordt.  Alle  zijne  over- 
gebleven brokftukken,  met  meer  andere,  die,  met 
reclit  of  onrecht ,  onder  zijnen  naam  gaan  ,  zijn  , 
behalvcn  het  ftiik  over  daniül  ,  bijeenverzameld, 
door  j.  alB.  fabricius,  en  uitgegeven  te  Ham- 
hiirg  1716  en  17 18.  in  II  Deelen  kl.  Folio. 

Wat  in  het  bijzonder  zijnen   Paasch-Cirkel  be-  Zijn 

treft ,   deze   beftoiid  uit   een    getal   van    16   jaaren ,  l,!''',^  . 

ö  j  '  Cirkel. 

Q  iK^ixt^iKotiln^i^ ,  }  beginnende  met    het   eerfte   jaar 

van  den  Keizer  alex ander  severus,  of  het  jaar 
222,  dienende  ter  vastftelling  van  den  dag  van  het 
Paaschfeest ,  zoodat ,  men  dit  getal  zevenmaal  nemen- 
de, hetzelve  voor  112  jaaren,  of  tot  het  jaar  333, 
was  vastgelleld.  Hij  wordt ,  door  isidorus  van-^ 
Sevili'é  (  f  J  5  als  de  uitvinder  van  foortgelijken  Cir- 
kel, aangemerkt,  ten  minfte  de  zijne  is  de  oudfte, 
die  uit  de  eerfle  Kerk  bewaard  geblev^en  is.  Zedert 
heeft  men  'er  verfcheitlen  bedacht,  en  ze  ten  grond- 

llag 
C*)  Cüd.  20c.         (t)  Orrgm.  Libr,  VI.  Cap.  ir.  %^ 


IIO 


KERKELIJKE 


II       flag  gelegd   bij  Cronieken  of  Jaarboeken ,   van    daar 

^^     Chronica  J^afchalia    genoemd ,    gelijk   men   ook  de 

Hoofdft.  andere  veranderlijke  Jaarlijkfche  Feestdagen  daar  naar 

na  C.  G.  berekende,   en  ze  dus  als   een   middenpunt  van  de 

tot  2^1.  S^heele  tijdrekening  befchoiiwde. 

Zoo  veel  men  uit  de  overblijfzelen  der  fchriften 
van  HippoLYTus  kan  opmaken ,  (temde  hij ,  ten  aan- 
zien van  zijne  gevoelens ,  met  de  Christenen  van  zij- 
nen tijd,  overeen,  docli  den  Brief  aan  de  Hebreen 
erkende  hij  niet  voor  een  AVerk  vun  den  Apostel 
PAULUS.     Meer  is  ons  van  hem  niet  bekend. 


Gevoe- 
lens. 


TIENDE    HOOFDSTUK. 


Lotgevallen   der   Christenen   onder  de  Keizers  Gal- 

lus,  en  zijne  opvolgers^   tot   aan   het  begin  der 

regeering  van  Diocletianus. 


II 

BOEK 

X 
Koofdft. 
na  C.  G. 
Jaar  251. 
tot    284.. 

Gallus  , 
opvolger 
van  DE- 
cxus. 


X  hans  roept  ons  de  tijd -orde  weder  tot  het  be- 
fchrijven  van  de  lotgevallen  der  Christenen,  ten  op- 
zichte vnn  hunnen  uitwendigen  toeftand.  Na  den 
dood  dan  van  decius,  werd  cajus  vibius  tre- 
BONiANus  GALLUS,  door  het  leger,  tot  Keizer  ver- 
kozen, en  in  het  jaar  252  door  den  Raad  te  Rome 
goedgekeurd;  hij  nam  den  Zoon  van  decius,  hos- 
TiLLVNus,  tot  zijnen  rijksgenoot  aan,  en  verklaarde 
zijnen  eigen  Zoon  volusl\nus  tot  Ccefar,  ofRijks- 
opvolgcr.  Zijne  korte  regeering  van  nog  geen  twee 
jaareu  was  niet  alleen  onrustig,  door  de  aanhouden- 
de 


GESCHIEDENIS.  in 

<le  invallen  der  Gothen,   met  welke  hij  een^n  fchan-      n 
delijkcn   vrede  (loot ,  maar  ook   rampfpoedig,   door    "^^'^ 
cene  allerhevigflie  pest ,  welke  zich ,  door  het  gehee-  Hoofdf^. 
ie  Romeiiilche  Rijk ,  verfpreidde,  in  het  jaar  252  eenen  "^  C.  G. 
aanvang  nam,  en  volle  1$  jaaren  aanhield.    Gediiu- J^J'^^^^' 

rende   dezelve   hadden    de  Christenen    gelegenheid , 

om  zelfs  aan  hunne  vijanden  goed  te  doen ,  waar  van 
zij  zich  ook,  daar  toe  aangemaand  wordende  door 
himne  Leeraars,  gelijk  wij  dit  bijzonder  van  cy- 
PRiANUS,  in  het  vei-volg,  zien  zullen,  loflljk  kwe- 
ten. Volgends  het  verhaal  van  dionysius  van 
Alexnndri'é ,  pasten  de  Christenen  ,  terwijl  de  Hei" 
denen  hunne  zieken ,  zelfs  die  him  de  waardfle  wa- 
ren ,  uit  vreze  der  befmetting ,  fchuwden ,  niet  al- 
leen hunne  eigene,  maar  ook  è(tzQ  zieken  zorgvul- 
dig op ,  met  gevaar  van  hun  leven ,  gelijk  'er  dan 
ook  velen  van  hun  door  deze  ziekte  werden  weff<re- 
rukt,  hoewel  dezelve  nogthans  meest  de  Heidenen 
trof  (*). 

De  menschlievendheid  der  Christenen   kon   echter  Vervol- 
niet  beletten,  dat  zij,  door  de    Heidenen,    als   oor- S'"gder 
zaken  van  den  toom  der  Goden  werden  aangemerkt ,  nen"c^R. 
die  zij  meenden ,  dat ,  door  deze  pestzicktc ,  de  ver-  nelius 

fmading  van  hunnen  dienst  vWlden  flrafFen.    De  Kei- ^"  ^V^^" 
1  1       ^    ,  usBis- 

zer  GALLUS,   den   toorn   der  Goden   willende   ver-fchoppea 

zoenen,  gebood,  bij  openbare  bevelen,   plegtige   of-^'^"^^°" 
feranden  ,  waar  toe  hij  alle  zijne  onderdantxi  verp]igt-  telaars.  * 
te.     Wanneer  nu   de  Christenen  ,    volgends   hunne 
beginzelen,   aan   deze  offeranden  geen  deel   konden 

noch 
(*)  El'sebius  Hist.  Eccles.  VI.  22. 


112  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       noch  wilden  nemen,   ontftond   hier  uit  eene   nieuwe 

^^^     vervolging,   deels  door  het   geroep   des   volks,   het- 

Hoofdfl:.  welk ,  onder  anderen  te  Karthago ,  cischte ,  dat  men 

na  C.  G.  cYPRiANus  voor  de  Leeuwen  zou  weipen  (*) ,  maar 

Taar25i.      ,     ,     ^r  •  ,  ,.  ,      ..,       , 

tQt  284.  00'^  ^^  Keizer  zelve,  die  nu  de  rijkszaken  in  tame- 

lijke  rust  gebracht  had,   nam   uit   deze   onwilligheid 

der  Christenen ,  om  te  offeren  ,  een  voorwendzel , 
om  hen  te  vervolgen ,  door  hunne  Leeraars  ,  die 
heilige  mannen,  zegt  dionysius  (f),  die  voor  zij- 
nen vrede  en  heil  hunne  gebeden  tot  God  opzon- 
den ,  in  ballingfchap  te  verdrijven.  Onder  dezen 
waren  cornelius  en  lucius  ,  Bisfchoppen  v^an  Ro- 
me ,  de  voornaamften.  Den  eerden  hebben  wij  reeds , 
in  het  verhaal  van  den  twist  met  novatianus  ,  lee- 
ren  kennen.  Dat  hij  geen  onkundig  man  geweest 
is  ,  getuigen  zijne  Brieven  ,  om  welke  iiiëRONY- 
Mus  (§)  hem  onder  de  Schrijvers  telt,  en  van  wel- 
ke nog  twee  aan  cyprianus  (**) ,  en  een  ftuk  van 
eenen  Brief  aan  fabius,  Bisfchop  van  Anti'óchi'è^  bij 
EUSEBius  (ft),  overig  zijn,  welke  alle  tot  den  gemel- 
den  twist  betrekking  hebben.  Andere  opftellen,  die 
onder  zijnen  naam  gaan,  zijn  van  laater  tijd,  en  van 
onbekende  Schrijvers  verdicht.  Hij  werd  door  gal-. 
LUS  naa  Centumcellen  ,  thans  Civita  Vecchia  ^  ge- 
bannen, alwaar  hij  overleden,   doch,  volgends   iiië- 

RO- 

(*)  Cyprian.  Epist.  49.  ad  Cornel. 

(f)  Bij  EUSEB.  liist.  Eccles.  VII.  i. 

( §  )  Z)6'  viris  illustr.  C.  66. 

(**)  In/er  Cijpr.  Ep.  49,  50.  aliis  46,  48. 

(ft)  Hist.  Eccies.  VI.  43. 


GESCHIEDENIS.  113 

RONYMUS  (*),   te  Rome  onthoofd  is.     Zijn  opvol-       II 
ger  Lucius  trof  hetzelfde  lot,  gelijk  dun  cypr-Ianus     ^^^ 
hem  over  zijne  blijmoedige  belijdenis  van  het  Chris-  Hoofd  il. 
tendom  tegen  dcszelfs  vijiinden  begroet  (f),   en  te-  "||  ^'  ^* 
vens  met   cornelius   eenen   Maitelaar  noemt   (§).  [^^  ^g^* 
Hij  werd  in    ballingfcliap    gezonden,  waar  uit    hij,  — 

gelijk  wij  uit  CYPRIA^'us  kunnen  opmaken ,  tot  groo- 
te  blijdfchap  der  Christenen ,  naderhand  terug  geko- 
men en  herfreld  is. 

Deze  vervolging  was  nogthans  niet  zwaar  te  noe-  De  ver- 
men,  zij  bepaalde  zich  meest  tot  baUingfchappen ,  en  ^,°^^'  * 
fchoon  zg,  blijkens  het  bericht  van  dioxysius,  zich  zwanr, 

ook  tot  andere  gewesten  uitllrekte,   evenwel  trof  zij  ^"'^^^'"'^ 

°  '  •*  van  duur. 

voornaamlijk  de  Gemeente   te  Rome  ^   ca    zelfs   daar 

leest   men    niet  met  zekerheid,   dat  Christen  bloed, 
bij  deze  gelegenheid  ,    geflort  is.    Integendeel ,  wan- 
neer de  Bisfchop  cornelius  gevat  en  gelast  werd, 
zich  voor  den  Schout  te   verantwoorden,  vervoegde 
zich  het  grootfte  gedeelte  des  volks,   eigener   bcwe* 
ging,  tot  den  Richter,  en  beleed  niet  alleen,   onbe- 
fchroomd,  den  naam  van    christus,  maar  betuigde 
tevens ,  gereed  te  zijn ,   om ,   met  hunnen  Bisfchop , 
voor  CHRISTUS    den   dood   te  ondergaan.     En  van 
deze   geheele   menigte  ,    het  zij   dat    derzelver  getal 
den  Richter  affchrikte ,   of  hoe  het  anders   zijn  mo- 
ge,  werd  echter  niemand  in   de  gevangenis  gewor- 
pen ,  of  gepijnigd ,  of  omgebracht.    Alleen   de  Bis- 
fchop 

(*)  Z.C.  Cap.  67. 
(t)  Epiit.  61.  aïiis  58- 
(5)  Epist.  68.  alih  67. 
IIL  Deel.  H 


iH  K  E  II  K  E  L  IJ   K  E 

II  fcliop  coRNELius  inoest  hl  balliiigfclmp  gaan.  Hot 
^^^^  is  zoo,  dat  cyprianus  eciie  vervolging  voorzcide, 
Hoofdft.  zwaarer  en  heviger  dan  die  van  decius,  zich  op 
na  C.  G,  i^t^iie  GodUjke  Openbaring  dcsaangaande  beroepende, 
toe  Isd.'  ^^^'^^^  5  behalven  dat  liij  zelve  elders  erkent ,  dat  zijne 
*  droomen  aan  eenigcn  belagchlijk,    en    zijne  voorzeg- 

gingen als-  beuzelingen  ,  voorkwamen  ,  zoo  kunnen 
zijne  woorden  nog  gebracht  worden  tot  eene  laatere 
vervolging  dan  die  van  gallus,  gelijk  die  hem  zel- 
ven  getroffen  heeft,  onder  valerianus  (*). 

Ook  was  deze  vervolging  van  koiten  duiu'.  Reeds 
in  het  jaar  253  werd  gallus,  met  zijnen  Zoon 
voLusL\Nus,  zijnde  hostilianus  ,  de  Zoon  van 
DECIUS,.  in  het  jaar  252,  aan  de  heerfchendc  pest- 
ziekte  gellorven ,  op  zijnen  Krijgstogt  tegen  /emi- 
lianus  ,  die  door  de  foldaaten  in  Pannonië  tot  Kei- 
zer was  opgeworpen  ,  vermoord. 
/T.MH^iA-      ^.AnnAxus  droeg  den  naam  van  Keizer  niet  lan- 

Kus korte         ^.^^^    ^^-^^   maanden,   toen  hij   overleed,  of    aan 

regee-       ^ 

ring.  VA-  cene  ziekte  ,   of  vermoord   door  zijne    Krijgsknech- 

Li'RiANus  j.(^j^_^  zijnde  valerianus,  met  zijnen  Zoon  gallie- 
bc'"inden  ^'us ,  door  het  leger,  tot  Keizer  verkozen,  en  door 
Christe-  tien  Raad  te  Rome  goedgekeurd,  in  het  jaar  253. 
jjl^"  ^^"gj]  Deze  Vorst,  die  van  trebellius  (f)  zeer  gepre- 
volgthen  zen,  maar  van  aurelius  victor  (§)  als  een  vad- 
daar  na  j,jj^  ^j^  ^y^:v:is  Vorst  befchreven  wordt ,  en  onder 
vigsc.  ■  wiens 

(*)  Venema  Ilist.  Eccles.  Tom.  IIT.  pag.  765.  Vergel. 
ook  MosiiEi.M,  Nod.  Opheld.  III.  DceU  Bladz.  105- 114. 

(t)  In  riin  C.  I.  IJia.  yliig.  SS.  T.  II.  pag.  171. 

(§)  l''pi^»''i^  C.  2. 


GESCHIEDENIS.  115 

wiens  regeering  het  Rijk  tevens  door  zoo  geweldige       It 

invallen  van  barbaariche  volken  geteisterd  werd,  dat    ^^^-^ 

men  zou  gemeend  hebben ,  dat  het  einde  der  wereld  {^oofdlT. 

daar  was,   gelijk  augustinus   zich    uitdrukt   (*),nnC.  G. 

wordende  ten  zelfden  tijde,   door  de  Perfen^  onder  ■'^Ü'^ 'o ! * 
•'     '  ■'     '  tot  204. 

hunnen    Koning   sapor  ,    met  oorlog   aangevallen  ,  ■ 

waarom  valerianus  het  rijksbelluur  zoodanig  met 
zijnen  Zoon  gallienus  deelde,  dat  hij  aan  dezen 
de  verdediging  van  het  Westen  aanbeval,  terwijl  hij 
zelve  naa  het  Oosten  trok,  tegen  de  Perfen^  deze 
Vorst,  zeg  ik,  gedroeg  zich,  geduurendc  de  drie 
of  vier  eerde  jaaren  zijner  rcgeeiing,  zoo  gunfiiig  je- 
gens de  Christenen,  dat  hij  hier  in  alle  voorgaande 
Keizers  overtrof,  zelfs  zulken,  die  van  fommigen 
voor  Christenen  gehouden  zijn,  makende  de  menigte 
van  Christenen  onder  zijne  Hofbedienden  aan  het 
Hof  bijna  eenc  Gemeente  Gods  uit,  volgends  be- 
richt van  DTONYsius  van  Ahxandri'è  (f),  doch  in 
of  omtrent  het  jaar  257,  begon  deze  zelfde  Keizer 
de  Christenen ,  op  cene  zoo  geweldige  wijze ,  te  ver- 
volgen ,  dat  hij  daar  in  alle  voorgaande  vervolgers 
te   boven  ftrecfde. 

Vóór  dat   deze  vervolging  uitberstte ,  hebben  de  Twist 
Christenen  die  weinige  jaaren  van   rust ,  welke  zij  °^^'*  ^^" 
uitwendig   van   de  Heidenen   genoten  ,  door  onder-  Doop. 
iingc  zeer  hevige  twisten  over   de  waarde   van   den 
Doop   der   Ketteren  ,   en  of  men   zullcen ,   die   dooi* 

Ket- 

(*)  Epht.  199.  ad  Ueftjchium, 
(t)  Bij  EUSECiüs  Hiit.  Ecdcs.  VIL   10. 
Ha 


ii6  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

II       Ketters  gedoopt  zijnde ,   tot   de  rechtzinnigcn    over- 

BOEK     i;vvamen,  nog,  of  wederom,  doopen  moest,  onrustig 

Hoofdft.  voor  zich  gemaalvt. 

m  C.  G.      Deze  twist ,   en  deszelfs  bijzonderheden ,  zijn  zoo 

tot  ^  "84*.  merkwaardig ,   dat  wij  ons  daar  door  verpligt  rcke- 

nen,  een  belmopt,  maar  duidelijk,  verflag  van  dezel- 

Gevoe-    ^^  ^.^  kloeten  geven.     Zoodra ,  in  de  tweede  eeuw  na 

lens  der  °  , 

Christe-    CHRISTUS,   verfcheidene  aanhangen   ontftonden,   die 

nen  over  2ich  van  de  andere  Christenen  afzonderden ,  en  van 
der K et-  dezen  voor  Ketters  gehouden  werden,  rees  natuurlijk, 
teren  ver-  wanneer  iemand  van  deze  tot  de  algemeene  Kerk 
overkwam ,  de  vraag ,  omtrent  welke  de  Aposte- 
len ,  in  hunne  fchriften ,  niets  beflist  hadden ,  <lewijl 
het  geval,  in  hunnen  tijd,  geen  plaats  vond,  of  men 
den  doop ,  welken  zulk  iemand  bij  zijnen  aanhang 
ontvangen  had  ,  moest  erkennen  en  laten  gelden , 
dan  of  men  hem  als  'niet  gedoopt  moest  aanmer- 
ken, en  dus  in  de  Kerk  moest  doopen,  of  weder 
doopen?  Dewijl  niemand  onder  de  Christenen  zich 
cene  richterlijkc  magt  aanmatigde,  en  men  geene  al- 
gemeene Kerkvergaderingen  kende,  die  hier  uitfpraak 
zouden  doen  ,  gebruikte  elke  Gemeente,  gelijk  in 
meer  andere  onderweqien ,  ook  ten  dezen  opzichte, 
hare  vrijheid,  en  de  gevoelens  waren  verfchillende. 
TERTULLiANus ,  gelijk  wij  gczicu  hebben  (*),  en 
vele  Gemeenten  in  Jfrica,  wilden  den  doop  der 
Ketteren  volftrekt  niet  erkennen ,  en  zelfs  werd  in 
cene  vergadering   van  70  Bisfchoppen,   onder  voor- 

zit- 
(*)  Zie  het  li  Deel,  Bladz.  354. 


GESCHIEDENIS.  117 

Kitting   van    agrippinus    Bisfchop   van    Karthago ,       II 
een  befluit  gemaakt,  dat,  dewijl  de  Ketters  niet  ge-    ^°^^ 
rekend  konden  worden ,   eenen  waaren  doop   te  heb-  iioofdH. 
ten ,  die  i2:enen ,  welke    van   hun   tot  de  rechtzinni-  "^  C.  G. 
gen  overgingen  ,   als   niet   gedoopt  aangemerkt ,    en  \^^  „84. 

dus    gedoopt   moesten    worden  ,   wanneer  zij  in   de 

Kerk  aangenomen  werden  (*).  Dewijl  echter  deze 
Kerkvergadering  wel  haar  gevoelen  gezegd ,  maar  gee- 
nc  wet  gegeven  had  ,  hetwellc  de  nederigheid  der 
Bisfchoppen  en  Kerkvergaderingen  zich  toen  nog  niet 
aanmatigde,  Hemden  andere  Bisfchoppen  in  Afrka. 
hier  niet  mede  in ,  oordeelende ,  dat  men  den  doop  der 
Ketteren  zeer  wel  kon  laten  gelden,  en  dat  het  ge- 
noeg ware ,  wanneer  aan  gedoopte  Ketters ,  die  over- 
kwamen ,  de  handen  door  den  Bisfchop  opgelegd 
werden.     Dus  bleef  elk,   zelfs   in   de    Africaanfchs  \ 

Kerk  ,  bij  zijne  vrijheid ,  en  handelde ,  in  dezen , 
naar  zijn  beste  wetten  en  geweten. 

Plet  grootfte  gedeelte  der  Afiiitifche  Gemeenten, 
\\\PaUftinn^  Syrië  ^  Mefopotamië^  Pontiis^  Cilicië^ 
Bithynië^  Kappadocïè^  enz.,  hadden,  bij  gelegen- 
heid der  fcheuring  met  de  Montanisten ,  op  gehou- 
den Kerkvergaderingen  te  Iconïum  en  SynnacJa,  Ste- 
den in  Frygië^  in  het  jaar  235  enz.  (f),  eenparig 
vastgefteld  ,  dat  de  doop  herhaald  moest  worden , 
wanneer    de  Ketters    zich   bij    de  waare  Kerk   ver- 


voegden. 


Te 


(*)  Cyprian.  Epist.  71.  en  73. 
(t)  DioNYsius  bij  EUSEBius  Hist.  Eccles.  VII.    5,  7. 
FjRMiLiArvius ,  Bisfchop  van  Kappadocië,  Ep.  inter  Cijpi:  70. 
H3 


ii8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ÏI  Te  Rome  echter,  en  in  meer  Westerfche  Gemeen- 

^^I^     ten,  had  van  oiids  de  gewoonte   de    overhand,   om 

Hoofdft.  znlke  lieden  alleen  door  oplegging  der  handen  en  gc- 

na  C.  G.  beden  weder  aan  te  nemen  (  *  ). 

tot  284*      ^y  ^^^*^  verfchillende  wijze  van  denken  en  handelen  , 

« bleef  de  vrede  onder  de   Christenen   ongeftoord,   en 

niemand  betwistte  den  anderen  zijne  vrijheid  in  de- 
zen;   totdat    STEFANUS  ,    of   STEVEN,    na     CORNE- 

Lius  en  Lucius ,  in  het  jaar  253  ,  Bisichop  van  Ro^ 
me  geworden,  zonder  dat  men  weet,  bij  vvellce  aan- 
leidende  gelegenheid,  eerst  aan  de  Leeraars  der  bo- 
vengemelde Gewesten,  bijzonder  aan  firmilianus , 
Bisfchop  van  Kappadoctë ,  fchreef ,  dat ,  indien  zij  bij 
hun  gevoelen  en  handelwijze,  om  de  Ketters  te  her- 
doopen ,  bleven  volharden ,  hij  hen  uit  zijne  gemecn- 
Ichap,  en  die  der  Kerk  v^nRome^  moest  uitfluiten  (f). 
Ja,  het  bleef  niet  bij  bedreigingen,  tirmilianus  (§) 
legt  uitdruklijk  aan  stefanus  te  last,  dat  hij  den 
vrede  der  Kerk  gefloord ,  tot  geweldige  handelin- 
gen onder  de  Gemeenten  den  grond  gelegd  ,  en 
daar  door  eene  groote  zonde  begaan  hebbe,  omdat 
hij  zich  van  de  Kerk  had  afgefcheurd,  want,  zegt 
hij ,  hem  aanlprekende ,  „  meenende ,  dat  allen  door 
„  u  kunnen  uitgefloten  worden ,  hebt  gij  ,  in  de 
„  daad,  u  zelven  alleen  van  allen  uitgefloten.  '* 
Sommigen   (**)    ontkennen ,    dat   stefanus   verder 

ge- 

(*)  EusEBius  Hisr.  Eccles.  VII.  2. 

(f)  EusEBius  Hist.  Eccles.  VII.  5.  uit  dionysius, 

(5)  Episi.  cit.  ad  Ctprian. 

(**}  Vales,  ad  eüsebium  en  .anderen. 


GESCHIEDENIS.  119 

gegaan  zij,  dm\  alleen,   dut  hij  gedreigd  hebbe,   de       II 
Ajiatifche  Christenen  uit  te  lliiiten.     Doch  hier  om-    ^^^ 
trent  moeten  wij  dezelfde  ondeifcheiding  maken,  als  Hoofdft. 
cnntrent    het    gedrag  van    den    Roomfchen  Bislchop  '"  C.  G. 
vicTOR  ,    hï]    gelegenheid    der   verlchillen   over  het  ^^j.  ^g  * 
Paaschil'est ,   hij  floot  hen  wel  deeglijk  uit  ■zijne  ge-  — — — 
meenichap,  gelijk  hij,  vervolgcnds,  ook  cyprianus 
en  de   overige  Afrikanen   deed ,    die  van  hem   ver- 
fchilden;    doch   hen    uit    de   gemeenfchap   der   alge- 
meene  Kerk  te   fluiten ,   of  in    den    ban    te    doen  ^ 
(^excomnmnicare ^')  zod  veel  durfden    of  konden   de 
Bisfchoppen   van  Rome  zich  toen  nog  niet  aanmati- 
gen   (*).  . 

Ondertusfchcn  gebeurde  het ,   dat  zekere  magnus  ,  Cvpria  ■ 
waarfchiinliik  een  bijzonder   lid,  of  gelijk  men  toen  "^^^  ^" 
reeds  fprak,  een    Leek ^   aan   cyprianus,   Bisfchop' Kerkver- 
van  Kart  ha  go  ^  de  vraag  voorltelde,  of  men  de  No-  gadering 
vatianen  ,    die  in   het   geloof  en  de   bediening  des  ^.^  ^,gj._' 
Doops  niet  van    de    Kerk   verfchilden ,   als    zij   zich  klanrt 
met  dezelve  verzoenden,  door  den  doop  weder  moest' |'''f/°°'' 
aannemen,  dan  of  de  oplegging  der  handen  volftaan  doopen 

kon?  cyprianus  Cf)  verklaarde,   in  zijn  antwoord '^^'" ^^'•* 

■      teren. 
op  deze  vraag,  den  Doop  van  alle  Ketters,   zonder 

onderfchefd,  voor  nietig  en  van  geene  ^vaarde  ^  be- 
werende, dat  zij,  bij  hunne  overkomst  in  de  Kerk, 
op  nieuw  gedoopt  moesten  worden.  In  het  jaar 
~^5  •>  ^verd  deze  zelfde  vraag  aan   cyprianus  ,   en 

eene 
(*)  Zie  het  II  Beel,  Bladz.  1-/1.  Voorts   leze    men 
MOSHEiM  Nod.  Opheld.  III.  Deel,  Bladz.  325?.  enz. 
( t )  Epist,  6p.  ad  magnum. 
H4 


Ï20  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  eene  Kerkvergadering  van  31  Bisfchoppen  uit  Afrt- 
"^^^y-  ca  ,  te  Karthago  bijeen  gekomen  ,  door  18  Bis-^ 
Hüofdd.  fchoppen  uit  Numidië  voorgel teld ,  om  hun  goed- 
na  C.  G.  dunken  daar  omtrent  te  verllaan.  De  Kerkvergade- 
tót  284!  *""^§  antwoordde,  door  cyprianus  (*),  dat  liet  oü- 
de    en   rechte    gevoelen    der    Leeriiaren    van    hunne 


Gemeenten  was ,  dat  niemand  buiten  de  Kerk  ge- 
/  doopt  kon  worden,  dewijl  'er  in  de  Heilige  Kerk 
maar  één  doop  was.  In  eenen  volgenden  Brief  aan 
9UINTUS  ,  Bisfchop  in  Mauritaui'é  (f),  fchrijfc 
CYPRIANUS  dit  zelfde  befluit  der  Kerkvergadering  , 
tevens  ^ijne  verwondering  te  kennen  gevende,  dat 
fommige  Bisfchoppen  ,  juist  uit  die  zelfde  éénheid 
des  doops ,  afleidden ,  dat  men  den  doop  der  Ketters 
behoorde  te  erkennen ,  en  zicli  tevens  nader  verklaren- 
de, dat  men  in  de  waare  Kerk  niet.  herdoopte  of 
'wéderdoopte ^  maar  eerst  recht  doopte^  -dus  dat  zijn 
gevoelen  niet  moest  uitgeflrekt  worden  tot  zulken, 
die,  in  de  waare  Kerk  gedoopt  zijnde,  tot  de  Ket- 
ters waren  overgegaan,  en  van  dezen  tot  de  Kerk 
terug  kwamen ,  nademaal  dezen  tot  boete  alleen  de 
handen  moesten  opgelegd  worden. 
Tweede       In  het  jaar  256  hield    cyprianus   andermaal  ecnC' 

Kerkver-  j^crkvergadering  te   Karthapo .   alwaar   81    Bisfchop- 
ffadenng  00  o    ^  r 

teKrrtha-  pen  bijeenkwamen.  Van  de  befliiiten  dezer  Kerk- 
po,  ove-  vergadering  deelde  hij,  in  naam  derzelve,  twee  mede 
aan  den  Roomfchcn  Bisfchop  stefanus  (S),  te 
weten,  eene  nieuwe  verwerping  van  den  Doop  der 
Ketters,  en  eene  verklaring,   dat   zij,   die   Leeraars 

en 
(  *  )  Ei^ht.  70.        C  i  )  Eplst.  71.        (  5  )  Epht,  7a. 


werp. 


GESCHIEDENIS.  r2i 

CU  Kerkendienaars   geweest   zijnde  ,    het    zij   bij   de      n 

Ketters ,  of  te  vooren  bij  de  rechtziiinigeii ,  ingewijd ,    boek 

van   de   Ketters    tot   de   rechtzinnigen    overkwamen ,  Hoofdd, 

niet   anders    dan    als   Lceken    moesten    aangenomen  nn  C.  G, 

,  Taar  25 1 . 

worden.  J^,   ^8^^ 

Het  flot  van  dezen  Brief  is  in  meer   dan  één  op- 

zicht  opmerklijk.    De  Bisfchoppen  geven  daar  bij  hun  ,    .  vV 

oogmerk  te  kennen ,  en  ftellen  zich  volkomen  op  eenen  Bisfchop- 

gelijken  voet,  met  den  Bisfchop  van  Rome,  dus  luidt  pe»* 

hetzelve:     „  Dit  hebben  wij    u,  geliefde   Broeder! 

„  op  het  hart  willen  leggen ,  hopende ,  dat  gij  dit  God- 

5,  vruchtig  en  waar  gevoelen  u  zult  laten  vvelgeval- 

5,  len.     Voorts  weten  wij  wel,   dat   fommigen,   het 

5,  geen   zij   eenmaal   hebben    ingezogen,   niet  willen 

5,  aüeggen,  noch  hunne  gevoelens    ligtelijk   verande- 

5,  ren ;   maar  dat   zij ,  zonder  benadeling   van   den 

„  band  der  eendragt,  het  geen  eens  vooral   bij  hen 

„  in  gebruik  en  gewoon  is ,  behouden ,  en  ook  hier 

„  willen  wij  niemand    geweld    aandoen,  of  de   wet 

5,  voorichrijven.     Elk  opziener  der  Gemeente  heeft , 

„  bij   het    belluur   der  Kerk,   het  vrije  gebruik  van 

,,  zijnen  wil,  en  elk  zal   daar  van    aan    den    Heere 

„  rekenfchap  moeten  geven." 

Kort  daar  na  fchreef  cyprianus  eenen   Brief  (  *  )  Brief  van 

aan  eenen  Bisfchop  tubatanus,  die  eenen  Brief,  waar-  ^^^^''^' 

^  -^        '  '  '  Nus  aan 

fchijnlijk   dien  van   stefanus  ,    aan  de   Oosteriche  juc.^ja- 

Christenen ,  in  welken  de   Doop  der  Ketters   verde-  ^^^' 

digd    werd,  gelezen  hebbende,   cyprianus   deswe- 

gens  eene  bedenking  had  medegedeeld ,  of  hij ,   door 

bet 


i;-  K  E  R  K  E  L  IJ  K   E 

II  het  verwerpen  van  den  Doop  der  Ketters,  de  Novff- 
^^^  timen  niet  te  zeer  in  de  hand  werkte,  welke  insge- 
Hoofdft.  W^^  ^^  ^^  genen  herdoopten,  die  van  cenc  andere 
na  C.  G.  gezindte  tot  hi;n  overkwamen  (*)?  In.  dezen  Brief 
tot  ''84*  "^^"^^  CYPRiANüS  omtrent  de  Novatianen  aan ,  dat 
•■■  zij ,    door  te   dopen ,   die  tot  hen  overkwamen  ,   de 

vvaare  Kerk,  en  derzelver  aloude  gewoonte,  naboot- 
ften,  omdat  zij  geern  voor  de  waarc  rechtzinnige 
Kerk  wilden  gehoiulen  worden.  Nog  lost  hij  eenc 
bedenking  uit  di(t\\  Brief' des  ongenoemden  op,  dat 
men  niet  zoo  zeer  zien  moest ,  wie  gedoopt  had  , 
maar  of  die  doop  veïricht  was  in  den  naam  van 
jESus,  door  aan  te  merken,  dat  vele  Ketters,  bij 
voorbeeld,  de  Valentinianeii ^  Marciöniten ^  Patri- 
pasjlanen  enz.,  niet  hetzelfde  geloof  hadden,  als  de 
Rechtzinnigcn  ,  van  den  Godlijkcn  Vader,  Zoon  en 
Heiligen  Geest. 
Of  hij  De  Ketters  ,  zegt  cyprianus  ,  in  dezen  Brief, 
daar  in  de  ]^^^|-,jien  ffeen  Tempel  van  God  wezen  ,  dewijl  zij  in 
joAixN.V.  <^en  Schepper  met  geloven,  ciiristus  met  voor  God 
7.  n:ni-  erkennen ,  en  dus  ook  C^tw  Heiligen  Geest  niet  te 
vriend  hebben ,  nademaal  toch  deze  drie  één  zijn. 
Deze  woorden  fchijnen  duidelijk  te  doelen  op  de  be- 
kende plaats,  I  jOANN.  V.  7.  welke  derhalven  door 
CYPRIANUS  gekend  en  in  zijne  Handfchriften  gelezen 
zal  zijn.  In  een  ander  Werk  fcliijut  hij  zelfs  nog 
duidelijker  te  fpreken  (f):  „En  wederom  flaat 
„  van   den  Vader,   Zoon,   en   Heiligen   Geest,   ge- 

5,  fchre- 
(*)  Zie  boven  Bïailz.  36. 
(t)  /)£-  Unit  at  e  Lccla.  p.  109.  cd.  Brc::i. 


GESCHIEDENIS.  123 

„  fchreven:    En  deze  drie  zijn  één.     Anderen  cch-       h 
ter  merken  aan,  dat  men  hier  uit,   zoo  min  als    uit    ^'^^-^ 
eene  dergelijke  toeipeling  van    tertullianus   C*)9noofdll. 
beduiten  kan ,  dat  deze  Kerkvaders  deze  plaats ,  daad-  "a  C.  G. 
lijk ,  gelezen  hebben ,  dewijl  zij    misfchien  het  achtfte  j^^"^  ^g !* 
vers   leenipreukig    opgevat ,   en   dat ,   met   deze   aan-  . 
haling,   bedoeld    hebben  ,   gelijk    reeds   in   de   zesde 
eeuw  FACUNDUS,  Bisfchop  van  Hennione  ^  van  cy- 
PRiANus  erkende  (f). 

Nog  is  in  dezen  Brief  merkwaardig  de  Helling  van 
CYPRiANus:  „  In  den  twist  over  den  Ketterdoop, 
5,  mag  men  zich  niet  op  het  oud  gebmilv  en  over- 
„  levering  beroepen,  want  de  waarheid  is  grooter, 
„  en  in  geestelijke  dingen  moet  men  dat  gene  in 
5,  acht  nemen,  wat  de  Heihge  Geest  beter  geöpen- 
„  baard  heeft."  Ook  fluit  hij  denzelven  wederom  ^ 
met  de  verzekering  ,  dat  hij  aan  niemand  de  wet  wil 
vooifchrijven ,  dewijl  elk  Bisfchop  Iiicr  bij  moest  te 
werk  gaan,  naar  zijne  vrijheid,  willende  hij  altijd 
aan  allen  de  fclnildige  achting  blijv'en  bewijzen. 

Stefanus    beantwoordde     daartegen    cyprianus  Hevig- 
en  de  Afrikaanfche  Bisfchoppen,  op  eenen  geheel  an- ^^'*^^'^'^ 
deren  toon.    Zijn  Brief  zelve  is  verloren,  maar,   uit  kus. 
den  volgenden  Brief  van  cyprianus   aan  eenen    Bis- 
fchop   POMPEjus   (§),   in   welken   hij   hem   weder- 
legt,  heeft  hij  ook  eenige  plaatzen    daar   uit   aange- 
liaald.     Ilij  zegt:    „  Onder  andere  dvvaaze  onvoeg- 

„  za- 

(*)/)£-  pudicit.  C.  2J.  odv.  Prax.  C.  25. 

( I  )  Defens.  tvium  Capiiul.  IJbr.  I.  C.  3 . 

(§)£^iY.  74. 


124  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

TI  „  zame,  en  onderling  flrijdige  dingen,  welke  onze 
^°^  „  Broeder  stefanus,  onverftandig  en  onvoorzicli- 
Hoofdft.  9»  tig  5  voortgefchreven  heeft ,  voegt  hij  ook  het  vol- 
na  C.  G.  ^^  gende  bij :  „  Als  iemand  van  eenigen  Kettei- 
Tanr  2  *>  f  . 
tot  284'.  99  99  fchen  aanhang  tot  ons  mogt   overkomen,  dan 

„  „  mag,  omtrent  de  oude  overgeleverde  gewoonte , 

5,  „  (^quod  traditum .  est  ^^  geene  nieuwigheid  met 
„  ,5  hem  ondernomen  worden;  te  weten,  dat  hem 
„  ,,  alleenlijk  de  handen  opgelegd,  en  hij  dus  een 
„  „  boeteling  worde.  Want  de  Ketters  zelve  doo- 
5,  „  pen  die  genen  niet,  die  van  andere  Ketters  tot 
„  ,,  hen  overgaan;  maar  laten  hen  eenvouwig  tot 
„  „  de  volkoniene  Kerkgemeenfchap  toe."  "  Niet 
alleen  beantwoordt  cyprianus  alle  de  redenen  van 
STEFANUS  ,  in  dezen  Brief,  maar  de  Afrikaanfche  Bis- 
fchoppen  fielden  insgelijks  cene  verdediging  van  hun 
gevoelen  op  ,  die  thans  niet  meer  voorhanden  is. 
Of  STEFANUS  hier  nader  op  geantwoord  hebbe,  we- 
ten wij  niet.  Zijne  hevigheid  en  drift  bleef  onder- 
tusfchen  meer  dan  te  fterk ,  daar  hij ,  of  in  het  bo- 
vengemeld ,  of  in  eenig  ander  antwoord ,  cyprianus 
voor  eenen  valfchen  Christus  ^  eenen  valfchen  Apostel, 

^  \  en  eenen  bedrieglijken  arbeider  fcliold ,  ja  alle  gemeen- 

fchap  met  de  Afrikanen^  even    als  met  de    Ooster- 

fche  Kerken  ,  afbrak ,  zoodat  hij  de  Bisfchoppen ,  die 

zij  aan  hem  gezonden   hadden  ,    niet   eens   tot  een 

afzonderlijk  gemeenzaam  mondgcfprek  wilde  toelaten  , 

en   zelfs   de  geheele    Broederfchap   verbood,  hen  in 

hunne  huizen  te  ontvangen  (*). 

De 

(  *)  FniMiLiANUi  ad  Cij^rian.  Ep.  Cijpr,  75. 


GESCHIEDENIS.  i2,< 

De    Afrkaanfche    Bisfchoppen    bleven  echter  be-      lï 

tlaard.    Zij  kwamen  ,  ten  getale  van  86  Bisichoppen ,    ^'^^ 

vele  Ondeiiingen,  Diakonen,  en  andere    Christenen,  pioofdil. 

op  den  eerflen    September  van   hetzelfde  jaar    256,  "^C.G. 

op  nieuw  bijeen.     Wij  hebben  van  deze  vergadering  ^^^  „^  * 

nog  de  Handelingen ;  ten  minften  de  aantekeningen  of 

Protocol  der  ftemmen  en  gevoelens ,  (  advijzen , )  in  Derde 

Kerkver» 
de  Werken  van  cyprianus   (*).     Dit  ftiik   is  zoo  jrat^tiring 

aanmerkli-ik ,  dat  een  eenigzins  breedvoeriger  verflag  teKürtha- 
ons  verfcheiden  ophelderingen  omtrent  de  gefield-  ^ 
heid  der  Christengemeenten  ,  ten  dezen  tijde ,  opleve- 
ten  kan.  In  het  gemeen,  zien  wij,  dat  enkel  de 
'  Bisfchoppen  op  de  vergadering  fchijnen  geftemd  te 
hebben,  doch  openlijk,  zoodat  ook  andere  Christe- 
nen daar  tegenwoordig  waren.  Elke  Bisfchop  naam- 
lijk handelde  met  de  geestelijkheid  van  zijn  keifpel, 
over  de  ^onderwerpen ,  die  op  zoodanige  vergadering 
ter  tafel  zouden  komen ,  en  deze  vcrzclden  hem  dik- 
Vv-ijls,  hoewel  niet  altijd,  op  de  vergadering,  deels, 
c>m  meer  gezag  aan  de  befluiten  bij  te  zetten,  deels 
ook,  om  bij  onvoorziens  voorkomende  zaken  voor 
hunnen  Bisfchop  bij  de  hand  te  zijn.  De  vergade- 
ring, onder  voorzitting  van  cyprianus,  een  begin, 
genomen  hebbende,  met  het  voorlezen  der  Brieven, 
over  den  Ketterdoop  ,  tusfchen  jubajanus  en  cy- 
pRL\Nus,  gewisfeld,  werd  door  cyprianus  met  de- 
ze aanfpraak  geopend:  „  Gij  hebt  nu  gehoord, 
„  mijne  geliefde  Ambtsbroeders  ,  het  gene  jubaja- 
nus , 
(  * )  ^PP'  CYPRiAN.  p.  229.  Ed.  Brenu 


ï52  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

ÏI       „  Nus,  onze  Medcbisfchop ,  mijne  geringheid,  aan- 

^°^'^     „  gaande  den  ongcoorloofden  en  ontheiligendcn  Ket- 

Iloolclft.  59  terdoop ,  raadplegende ,  mij  gefchreven ,  en  wat  ik 

na  C.  G.      iicm  daar  op  geantwoord  heb ,   hoe  ik  naamlijk 

Taai'  "51 

tot  284!  9»  ïichte,   dat  men  de   Ketters,   welke  tot   de  Kerk 

-  „  komen,  met  den  tioop  der  Kerk   doopen   en   hei- 

,,  ligen  moete.     IN'Icn  heeft  u   bovendien   nog  ccncn 

5,  anderen  Brief  van  jubajanus   voorgelezen,   waar 

„  in   hij  ,   naar   zijne   rechtmatige  en   Godsdienftige 

„  achting ,  op  mijnen  Brief  geantwoord ,  en  ons  niet 

,5  alleen    toegeflenid  ,    maar    ook    dankbaar   betuigd 

„  heeft  ,    dat    hij   hier   in    onderricht   is   geworden. 

„  Thans  is  'er  overig,   dat  wij  over  deze  zaak  elk 

„  zijn  gevoelen  zeggen;  evenwel  niet  met  oogmerk, 

„  om  iemand  deswegens  te  oordeelen ,  of,  indien  hij 

„  iet  anilers  gevoele ,  van  de  Kerkgemeenfchap  te  ont- 

„  zetten.     Want  niemand  onzer  maakt  zich  tot  eenen 

„  Bisfchop    der  Bisfchoppen,   {Episcopus  Episcopo- 

„  rum , )  of  dwingt  zijne  Ambtgenooten ,  door  eenen 

„  Tijrannifchen  fchrik,  om  hem  tot  gehoorzaamheid 

„  en  onderwerping  te  noodzaken;  nademaal  elk  Bis- 

„  fchop  het  recht   en    de   vrijheid  heeft,   om    zijne 

„  eigene  kenze  te  volgen,  en  gelijk  hij   eenen  ande- 

„  ren  niet  kan  oordeelen ,  zoo  kan  hij  ook  van  een* 

5,  andei"  niet  geiiordeeld  worden.     Wij  willen   liever 

,,  het  beflislend   oordeel    van    onzen    Heere   jesus 

,^  CHRISTUS  verwachten,  die  alleen  de  magt  heeft, 

„  om  ons  in  het  beftuur  zijner  Kerk  te  gebmiken, 

„  en  onze  handelingen  te  beöordeelen." 

Vervolgends   gaf   elk  Bisfchop  ordenlijk  zijn    gc- 

voe- 


GESCHIEDENIS.  127 

voelen   en   (Icni  op  ,  fommigen    meer  uitgebreid  en      II 

met  reden  bekleed,   meestiü  ontleend  uit  de  éénheid     ^'^^ 

der  Kerk ,  en  des  Doops ,  en  uit  de  valschheid  van  iioofdft. 

de  leere  der  Ketters,  en  geftaafd  uit  de  Heil.  Schrift,  na  C.  G. 

111        J^"^  251, 
doch,  volgends  eene  zwakke  uitlegkundc,   vol  leen- ^^^  284. 

fpreukcn   en   toefpelingen  ;    fommigen  zeggen   alleen 

liun  gevoelen  kort  af,  met  eene  fooit  van  vemufts- 
vertoning ,  die  weinig  afdoet ,  en  overdreven  is ,  ook 
wel  met  eene  bitterheid ,  die  met  den  geest  der  waar- 
heid en  des  Christendoms  niet  zeer  beftaanbaar  is. 
Wij  zullen  dit  door  eenige  voorbeelden  toonen.  Dus 
brengt  de  eerlle  Bisfchop,  C/ecilius  van  Bilta^  zijne 
flem  uit:  „  Hv  erken  alleenlijk  éénen  Doop,  alleen  in 
„  de  Kerk,  maar  geenen  buiten  de  Kerk.  Hij  moet 
„  daar  zijn,  waar  eene  waare  hoop,  en  een  vast 
5,  geloof  is.  Want  ,  zoo  fiiaat  gefchreven  :  Eén 
5,  geloof ,  ééne  hoop  ,  en  één  doop.  Niet  bij  de 
5,  Ketters,  waar  gcene  hoop,  en  ccn  valsch  geloof 
„  is,  M'aar  men  volfh-ckt  bedrieglijk  handelt;  waar 
,,  de  bezetene  ^cn  duivel  bant;  die  geen,  wiens 
„  m«  »nd  en  woorden  befmettende  kanker  uitleveren , 
,,  de  belijdenis  nopens  het  Sacrament  afiieemt;  de 
„  ongelovige  het  geloof,  de  godloze  vergeving  der 
„  zonden  geeft ;  waar  de  Antichrist  in  den  naam 
„  van  CHRISTUS  doopt;  hij,  die  den  vloek  vail 
5,  God  heefi:,  den  zegen  uitdeelt;  de  doode  het  Ie- 
5,  ven  belooft,  de  onvreedzame  vrede  fchenkt,  de 
„  Godslasteraai*  God  aanroept ,  de  onheilige  het 
3,  Priesterdom  waarneemt  ,  de  Kerkrover  den  Altaar 
„  dekt.  Bij  dit  alles  komt  nog  dit  kwaad,  dat  de 
„  Priesters  des  Duivels  het  Daukmaal  (^Eucharistie'). 

„  dur- 


II 

BOEK 

X 

Hoofdft. 

na  C.  G. 

Jaar  251. 

tot  284. 

liS  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

dur\''en  bedienen  ,  of  die  ban  bijflaan  zé'ggen  ^ 
dat  dit  alles  bij  de  Ketters ,  ( ons ,  die  zij  Ketters 
noemen , )  valsch  is.  Zie ,  waar  toe  de  Kerk  ko- 
men moet,  en  hoe  zij  genoodzaakt  wordt,  zon- 
der doop  en  vergeving  der  zonden,  gemeenfchap 
te  houden.  Deze  zaak ,  mijne  Broeders !  moeten 
,,  wij  mijden  en  vlieden,  ons  van  ecnen  zoo  groo- 
5,  ten  moedwil  vrij,  en  aan  éénen  doop  vasthouden , 
„  welke  alleen  aan  de  Kerk  van  God  overgelaten 
,,  is."  De  dertiende,  polianus  van  Milao ,  zegt 
eenvouwig:  ,,  Te  recht  doopt  men  de  Ketters  in 
„  de  Heilige  Kerk.  "  De  24fte,  secundinus  van 
Carpi :  „  Zijn  de  Ketters  Christenen  of  niet?  In- 
„  dien  zij  Christenen  zijn ,  waarom  zijn  zij  niet  in 
5,  de  Kerke  Gods  ?  Zijn  zij  geeiie  Christenen ,  hoe 
„  zullen  zij  dan  Christenen  maken?  Of,  wat  zal 
„  van  het  Woord  des  Heeren  worden ,  die  zegt : 
,,  Wie  niet  met  mij  is,  die  is  tegen  mij,  en  wie 
„  niet  met  mij  vergadert,  die  verftrooit?  Het  is 
„  dus  klaar,  dat  de  Heilige  Geest  ,  over  vreemde 
„  kinderen  en  misgeboorten  van  den  Antichrist, 
„  door  een  bloot  opleggen  der  handen  ,  niet  komen 
„  kan,  nademaal  het  openbaar  is,  dat  de  Ketters 
5,  den  doop  niet  hebben,"  de  softe,  libosus  van 
„  Faga:  „  De  Heere  zegt  in  het  Euiingclie:  Ik 
„  ben  de  waariieid ;  niet ,  ik  ben  het  oud  gebruik. 
„  Nadat  deriialven  de  waariieid  in  het  licht  ftaat, 
„  zoo  behooit  het  oud  gebruik  voor  haar  te  vvij- 
„  ken ,  zoodat ,  alhoewel  de  een  of  ander  de  Ketters 
,,  in  de  Kerk  niet  doopte,  zij  nogthans  tegen woor- 
„  dig  behooren  gedoopt  te  worden.'*    De  6ofl:e  ro- 

GA- 


GESCHIEDENIS.  129 

GATiANUS  van  N'ova'.     „  christus   hcctt  de  Kerk      TI 
5,  gefkicht,  maar   de    Duivel   de   Kcttcrii.     Hoe  kan    ^^-^ 


„  het  fcliool  des  Satans  den  Doop  van  christus  Hoofl'fL 
,,  hebben?"  De  6${\t  quintus  van  yiggia:  ,,  Al- "-'' C- C. 
5,  leen  die  geen  kan  iet  raeckdeelen ,  die  zelve  iet  ge- .j^j!^  ^^^^ 

„  had  heeft.    Maar ,  \vat  kunnen  dan  de  Ketters  ge — - 

„  ven ,  van  welke  bekend  is  ,  dat  zij  zqXwq.  niets 
„  hebben?"  De  82fl:e  litt/eus  van  Gemelli:  ,,\Van- 
„  neer  de  ééne  blinde  den  anderen  blinden  leidt, 
„  zullen  zij  beiden  in  de  gracht  vallen:  Naartlien 
„  het  zeker  is,  dat  de  Ketters  niemand  verlichteii 
,■,  kunnen  ,  zr»o  geldt  ook  hun  Doop  niets-"  Dit 
zij  genoeg,  tot  eene  proeve,  hoe  d^zzt  vergadering 
was  ingericht,  alleen  is  tlit  nog  merkwnai-dig,  dat 
de  83il:e,  natalis  van  Ooa^  ook  tevens  met  zijne 
ftera  de  flcmmen  v:in  tu'ee  afwezende  Cisfchoppea 
o\'Erlegt. 

Ais  CYPRiANUS  van  de  handelingen  en  het  befluit  Brief  vatt 
dezer  Kerkvergadering ,  onder  anderen ,  aan  firmilia-  ^^^^"lu- 
Nus^    Bisicliop  van   Kappadocie  ^  ihtwzwi   gezonden  den  K et- 
had  ,    fchreef    deze    dien   beruchtcn   Brief    tot  ant-  terdoop 
woord,  welken  wij  reeds  meermalen   hebben   aange- ^'j.^ if!^.?^* 
haald ,  uit  welken  wij  moeten  belluiten ,  ^^'.^i  de  Afid-  stefa- 
tifche    Bisfclwppen   niet   zoo    bedaard    omtrent   den  ^^^ 
Roomfchen  Kerkvoogd  gebleven   zijn,  als  de   Afri- 
kaanfche^  maar  ook  van  hunne  zijde  denzelveö,  als 
zich  zeh^en  buiten  hunne  gemeenfclrap  gefloten  heb- 
bende ,    aanmerkten.     Trouwens  ,    in    den    geheelcn 
Brief,  geeft    FIRMILIA^^us   aan  stefaxi's  niet  alleen 
den  naam  niet  van  Broeder^   maar  zijn  Hout  gedrag 
€a  euvelmoed  hevi^  gispende.  Helt  hij  hem  bijna  ge- 

IIL  D££L.  I  Uik 


130  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       lijk  met   tien  verrader    judas.     Terwijl    liij   vcrdci-s 

^^^^     meldt,  dat,  in  zijn  Landichap  Kaj)/jadocic ,  de  Leer- 

ïloüfdft.  i^'ii'-'>  (^«-'liniaal  'sjaars  gewoon  zijn,  bijeen  te  komen, 

na  C.  G.  om  de  gewigtigfte  fcliikkingen  te  maken ,  en  een  ge- 

Tanr  '><  i 

tot  "84.  necsmiddel  daar  te  Hellen ,  door  de  boete ,  voor  af- 

"  gevallenen ,  en  ziilken ,  die ,  na,  het  heilzaam   water- 

bad^ door  den  Duivel  gewond  zijn  ^  ,,niet,"  fchrijft 
hij,  ^^als  of  zij  van  ons  vergeving  der  zonden  be- 
kwamen^ maar,  opdat  zij  door  ons  tot  kennis  van 
hunne  zonden  gebracht,  en  genoopt  worden,  ora 
den  Heere  volkomen  te  voldoen ; "  werpt  hij  de  Kerk 
van  Rome  tegen,  dat  zij  geenszins,  in  alle  opzicii- 
ten,  de  oudfte  gewoonten  en  gebruiken  hebbe,  en 
dat  zij,  te  vergeefs,  het  gezag  der  Apostelen  voor- 
wende. Ook  veifchillen  de  Christenen ,  in  vele  lan- 
den ,  omtrent  zulke  fchikkingen ,  zonder  daarom  den 
vrede  en  dénheid  der  Kerk  te  breken,  gelijk  stefa- 
Ni^s  thans  dtiid.  Om  dezen  te  meer  in  het  naauw 
te  brengen ,  draagt  hij  de  Gefchiedenis  voor  van  eenc 
Christen  vrouw,  die  zich  ,  vóór  omtrent  10  jaarcn,  in 
Klein- Afië^  onder  vermkkingen ,  voor  eene  Profee- 
tesCe,  door  den  Heiligen  Geest  gedreven,  uitgege- 
ven, en  de  Christenen,  langen  tijd,  door  wonder- 
bare verrichtingen  bedrogen  had ,  tot  dat  een  Duivel- 
banner  was  opgedaan ,  die  zich  tegen  den  boozen 
geest  verzette ,  door  welken  zij  bezeten  was.  Deze 
vrouw  doopte  zelfs ,  en  wijdde  het  Heilig  Avondmaal , 
beide  volkomen  op  de  wijze  der  Rechtzinnigen,  Kan 
nu  STEFANIJS ,  met  zijne  aanhangers ,  vraagt  firmi- 
LiANUS ,  hier  ook  zeggen,  dat,  door  dezen  doop, 
welken  toch  eigenlijk  de  Duivel  verrichtte ,  de  verge- 

vins; 


GESCHIEDENIS.  131 

Ting  cicr  zonde  zij  medegedeeld?  Eindelijk,  beroept      II 
FiRMiLXANus  zich,   cvcn  als  cyprianus,  daar  op,    "^^'"^ 
dat    de  ccne  waare   Kerk   door   cmristus   op    den  Hoofdfl. 
rotsflcen ,   en  eerst  op  petrus  ,   gegrond  is  ;    maar  ""  ^-  5'* 
voegt  'er  insgelijks  bij,  dat  de  magt,  om  de  zonden  ^^^t  284.' 

te  vergeven ,    aan   alle   de  Apostelen ,  aan   de   door 

dezelven  geftichte  Gemeenten,  en  de  Bisfchoppen, 
hunne  rechtmatige  navolgers,  opgedragen  is.  Daar- 
om betuigt  hij  zijn  misnoegen  over  de  openlijke 
dwaasheid  van  stefanus  ,  die,  terwijl  hij  zich,  we- 
gens zijn  Bisdom  en  de  opvolging  van  petrus  ,  be- 
roemt, tevens  vele  andere  rotsfteenen  invoert  ,  en 
nieuwe  gebouwen  van  vele  Kerken  ophaalt ,  welke 
insgelijks  den  waaren  Doop  zullen  hebben,  en^w 
Zeker  deze  Brief  is  zelfs  daarom  belangrijk,  omdat 
wij  'er  de  betrekldng,  waar  in  de  Christenen  thans 
tot  den  Bisfchop  van  Rome  Honden ,  en  de  vrijheid , 
die  nog  onder  hen  plaats  had  ,  allerduidelijkst  uit 
verflraan  kunnen. 
Ondertusfchen  liebbcn  fooitgelijke   ftellingen  ,    als  Echtheid 

fïok  liet  geheele  beloop  van  dezen  Brief  van  firjmi-  ^^^  ^'"'^ 

j.  1,      1  •  ,      ven  van 

LiANUS,  en  die  van  cyprianus,  welke  hier  toe  be- cyprja- 

irekking  hebben,  reeds  vroeg,'  wanneer  de  Z)ö;/^//V- nus. 

ien ,  tegen  het  begin  der  vijfde  eeuw ,  zich ,  wegens 

hunne  Icere  van  den   Doop,   op  dezelven   beriepen, 

aanleiding  gegeven,  om  hunne  echtheid  in  twijfel  te 

trekken,  hetwelk,  in  laatertijd,  eenige  verëerers  vaa 

den  Roomfchen  Bisfchop  ligtelijk  hebben  nagevolgd , 

doch  AUGUSTiNus  zcIvc ,  hoe  geern  hij  ook  den  Dg- 

nat i sten   alle  niföJnchtcn  wilde   affnyden,  heeft  ech- 

1  2t  .  ter. 


i3ft  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       jer,   door   de   kracht   der   waarheid   gedronj2,'en ,    de 
"^'^     blijkbare  kenmerken  van  derzelver  echtheid  iiict  kun- 
Iloofdd.  nen  of  willen  loochenen,   gelijk  zij  dan  ook  niet  al- 
na  C.  G.  j£2,|    (TcJieel  in    qIcu   geest    en    ilijl   van    cyprianus 
toe  2^4!  2y'^9  1^^^^'  ook,  wat  den  inhoud    betreft,  door  het 
*       '  ■■  gene  wij,  aangaande  dezen  twist,  bij   andere  Oude 
Schrijvers  vinden ,   hoe  weinig  dit  ook   zijn   moge  , 
bevestigd  worden  (*). 
Gefchrift     De  tijd  heeft  ons  beroofd  van  de  Brieven  van  v<;irE- 
vaneenen  p^^j^yus  zelven ,   die  hij  over   dit    onderwerp   gefchre- 
noeVi-      ven  heeft,   alleen  is  'er  een  gefchrift  van  eenen  On- 
den,  ten    genoemden,  over  den  Wederdoop^  (^de  rehapthmate ^ 
Ie  van      7^^*'  ^^^  hapthmo  haereticorum , )  hetwelk  kort  na  het 
denKct    ontdaan  dezer  vcrfehillen   fchijnt   opgefteld  te  zijn, 
terdoop.  ^^^  ^^^  ^  j^^  ^^  nieiiwfte  uitgave  van  cyprianus  "VVer- 
ken,  achter  dezelve,  gedrukt  is.    Dit  gefchrift  verde- 
digt het  gevoelen  van  den  Roomfchen  Bisfchop ,  ten 
voordecle  van  den  Kctterdoop,  die  in  den  naam  van 
onzen  God^  jesüs  Christus,   bediend  is  geworden, 
teveiis  bewerende,  dat  men  den  twist  ligt  had  kun- 
nen vermijden,  indien  men  zich  eenvouwig  aan   het 
oudfte  vüorfchrift  der  Kerk  gehouden,  en  zich  door 
tegenfpreken  geen  aanzien  had  willen  verkrijgen  enz. 
DioNYSi-      Gelukkig  vond  men,  ten  dezen ''tijde,   meer  aan- 

us  vnn  A- ^ieiiiiji^e  mannen  onder   de   Leeraars   der   Kerk,  die 

lexandne 

vermaant  tot  vrede  raadden.     Onder  dezen  behoorde  voornaam- 

tot  vrede,  .lijk  dionysius,  Bisfchop  vw.^kxandn'ë ,  die  eerst 

wc! 
(*}  Men    verfrelijke    de    aantekening    op    mosheim», 
Ne(^.  Ophelder.,  III  Deel,  Blad^.  337»  338. 


GESCHIEDENIS.  133 

wel  aan  stefanlts  zelvcn   dcswegcns  fclircef,   om      II 
jhem    de  gevolgen   voor  te  houden ,  welke  te  grootc    ®^* 
hevigheid   na   zich   zou  fleepen   (*).     Ook  fchreef  Hoofcift. 
hij ,  in  denzelfden  zin ,  aan  één   of  twee  Ouderlin-  '"  C.  G. 
gen  te  Rome,  en  na  de  dood  van  stefanus  ,  aan  des-  [qI  J>,[ 

zelfs  opvolger  xystus  of  sixtus  ,  om  dien  tot  zach 

ter  maatregelen  over  te  haaien.  Voor  zichzelven ,  ver- 
klaart hij,  in  zijnen  Brief  aan  den  Ouderling  file- 
MON(t),dat  het  gevoelen  der  Afrikaanfche  Bisfchoppen 
niets  nieuws  heeft ,  en  dat  hij  voor  zich  de  befluiten 
van  zoo  talrijke  en  aanzienlijke  Gemeenten  niet  wille 
omftooten ,  om  niet  in  twist  en  gekijf  te  ven^allen.  Te- 
vens verhaalt  hij  het  voorfchrift  van  zijnen  voorzaat^ 
den  Bisfchop  heraclas,  welke  de  Ketters,  die  uit 
de  Gemeente  gefloten  waren,  na  veel  fmeken,  echter 
niet  weder  aannam,  voordat  zij  alles  openlijk  hadden 
beleden,  Vv^at  zij  hïj  de  Ketters  gehoord  liadden  — 
Doch  een'  nieuwen  doop  hield  hij  voor  de  zulken 
niet  nodig.  In  ecncn  anderen  Brief  aan  den  Room- 
fchen  Bisfchop  sixtus  (§),  raadpleegt  hij  denzel- 
ven  over  het  volgend  geval :  Een  Christen ,  in  zijne 
Gemeente ,  die  reeds  onder  of  wel  vóór  den  tijd  van 
zijnen  voorzaat  heraclas  ,  van  eencn  Ketterfchen' , 
aanhang,  bij  welken  hij  gedoopt  was,  tot  de  recht- 
zinnigen  was  overgekomen ,  en  nu  al  zoo  lang  ook 
liet  Avondmaal  met  deze  gebruikt  had,  vond  zich 
thans  in  zijn  gemoed   bezwaard,  omdat  hij  bij    de 

KeSr 

(*)  Eu52B.  ///./.  Ecc/es.  VII.  5. 
( t )  EüSEB.  Hisf.  Eccles.  VII.  7. 
(5)  EüSEB.  Hht.  Eccles.  VII.  9. 
I3 


134  K  E   R  K   E  L  IJ  K  E 

;II       Ketters,   met  fnoode   woorden   en   plegtiglieden  ge- 

^^^     doopt  was,  en  begeerde,  op  nieuw,  in  de  Kerk  ge- 

Hoofdd.  doopt  te  worden ,  hetwelk  dionysius   niet   op   zich 

nn  C.  G.  durfde  nemen,  omdat  deze  man  nu   zoo   vele  jaaren  , 

tot  284.'  ^^^  ^^  gemeenlchap  der  Kerk  was  aangenomen ;   de- 

• wijl  echter  deze    man   'er  op   aandrong ,  en  naauw- 

lijks ,  op  uitdruklijk  verzoek ,  de  gebeden  dmfde  bij- 
wonen ,  raadpleegde  dionysius  den  Bisfchop  sixtus  , 
hoe  zich  in.  dit  geval  te  gedragen.  Men  ziet  hier 
uit,  dat  dionysius  rnqest  overhelde  naar  de  zijde 
'der  Afrikaneu^*)^  doch  echter  met  uitzondering, 
in  bijzondere  gevallen ,  en  ook  ondeifcheid  makende 
tusfchen  zulkcn,  die  Ketters,  en  die  enkel  Schcur- 
jnakers  waren ,  maar  anders  in  geloof  en  leere  met 
de  Kerk  overëenllemden  (  f ). 
Detwi&t  Deze  vredelievende  pogingen  van  den  verdandigcn 
bedaai-t.  j^isfdjop  van  Akxaiidri'é  fchijnen  veel  toegebracht 
te  hebben,  tot  het  bedaarcn  van  dezen  twist,  welks 
■hevigheid  ook  verkoelen  moest,  door  den  dood  van 
STEFANUS,  en  de  vervolging,  die  onder  den  Keizer 
VALERIANUS  ontiloud.  De  beide  partijen  bleven  bij 
hunne  denk-  en  handelwijze,  tot  eindelijk,  bijzon- 
der zedert  het  begin  der  IV  eeuw,  de  gew>oonte  der 
Roomfche  Kerk  allengs  de  overhand  behield. 
Aanmer-       Slaan  wij  nog  een  oog  op  dezen  twist,   zoo  zien 

wij, 
(*)  Gelijk  mè'RONYMUS  ook   verzekert  Cat.    SS.   Ec- 
't^lesi  C.  6^. 

(t)  l^iis  vcrhnalt  BAsir.rus  de  Croote ,  Epiu,  188.  od 
AmpkiJoch.  in  Sijnodico  Bevcrcg.  Tom.  II.  pag.  49.  dat 
hij  ^ti\  doop  der  Mutitunisten  erkende. 


GESCHIEDENIS.  135 

wij,   vooreerst,  dat  eüsebius    (*)  ,    of  gedwiiald       II 

heeft,  gelijk  fommigcn  willen,  wanneer  hij  fchrijit,    ^^^ 

dat  CYPRiANus  de  eerfte  geweest  zou  zijn ,   die  de  Hoofdft. 

Ketters  niet  eer  wilde  toelaten  ,  dan   nadat  zij  op  "•''  C.  G. 

f-         ,      ,  ..  jaar  251. 

nieuw  gedoopt  waren,  ot,  wel,  dat  men  zijne  woor- ^^^  ^84 

(len  dus  hebbe  op  te  vatten,  dat  cyprianus  van  de  ■-- • 

toenmalige  Bisfchoppen   dit   liet    eerst   openlijk   ver-  '^^"Sen 
klaard  heeft,  of  dat  hij  onder    hen,   die  dit  gevoe- verfchil. 
ien  hadden ,  de  voornaamfle  geweest  is.     Eene  twee- 
de aanmerking  is ,  omtrent  den'  wezenlijken  ftaat  des 
verfchils :    Van  weerskanten  was  men  het  ééns ,  dat 
lieden ,  die ,  bij  de  Rechtzinnigen  gedoopt  zijnde ,  tot 
Ketters    overgingen  ,    en   daar  na  van    deze   tot   de 
Rechtzinnigen  wederkeerden,  niet  behoorden  gedoopt 
te  worden.     Van  ^t\\  anderen  kant,  is  'er  geene  re- 
den, om  te  twijfelen,  of  stefanus  wilde  geen'  an- 
deren doop  laten   gelden,    dan   die   naar   het  voor- 
fchrift   van   christus  ,   in    den   naam  van   Vader , 
Zoon ,  en  Heiligen  Geest ,  of  in  den  naam  van  onzen 
Heere  jesus    christus  ,    bediend  was.    Dezen   er- 
kende hij,  het  zij  die  door   een'  Ketter  of  Scheur- 
maker  bediend   was,    alhoewel  hij  'er  geene  kracht^ 
tot  vergeving  der  zonde  en  het  ontvangen   van   den 
Heiligen    Geest  ,   aan   fchijnt    te   hebben   toegefchrc- 
ven,  voordat,   bij  de  overkomst  tot  de  Rechtzinni- 
gen ,  zoodanige  doop  bevestigd  was ,  door  oplegging 
der  handen  van  eenen  Bisfchop  met  gebeden.    Maar 
CYPRIANUS ,  en  die   het  met  hem  hielcien ,   erkenden 
geen'   doop  van  eenig  Ketter   of  Schciu-niaker,  bui- 
ten 
(*)  Hiit,  Ecclcs.  VII.  3. 

Ï4 


Ï36  K  E  Tv  K  E  L  IJ  K  E 

II       ten  de  Kerk,  voor  een'  doop,  waar  uit  volgde,  dat 

BOKK     j^iig,-,  ^  jj^  |3Jj  Ketters  gedoopt  waren ,  als  ongedoop- 

UooïWü.  ^^^    ^^'JOi'   ^^""  befchoiuvd  werden,   die  tot  de  Kerk 

na  C.  G.  overkomende  gedoopt   moesten   worden.    Zij   wilden 

tot''" '^'11*  ^^^  daarom  ook  geen   herdoopen  of  weder doopen  ge- 

■  noemd   hebben;   ook  gaven  zij   toe,  aan  den  éénen 

kant,   dat    deze   doop    niet  zoo    noocteaaklijk  ware, 

of  God  kon,  zonder   denzelven,   aan    den  boctvaar- 

digen   vergeving   fchenkcn  ;    aan   den   anderen  kant, 

dat  elk  Bisfchop  hier  omtrent ,  naar  zijn  beste  weten , 

vrij    kon  blijven   handelen.     Door   deze    loflijkc  be- 

Ichcidenheid    voorkwamen    de  Afrikaancn  de    volfla- 

gene  fcheuring  ,   met  welke  de  ondraaglijke    ti'otsch- 

heid  en  eerzucht   van   stef^vnus    het  CliiistendouT 

dreigde. 

Ecne  derde  aanmerking  Verdient  de  wijze ,  op 
welke  de  beide  partijen  hunne  mening  bewezen  en 
verdedigden.  Beiden  beriepen  zich  op  de  overleve- 
ring en  het  oud  gebruik ,  doch ,  alzoo  stefakus 
daar  in  meer  fchijnbaarheid  voor  zich  icliecn  te  heb- 
ben ,  beperkte  cyprianus  en  de  zijnen  het  gezag 
der  overleveringen  niet  weinig ,  door  aan  te  toonen , 
•  dat  d^zQ.  voor  de  lecre  der  Ichrift  en  de  waarheid 
bchooren  te  wijlvcn.  Beiden  ontleenden  een  bewijs 
voor  hun  gevoelen  uit  de  éénheid;  stefanus  uit 
de  éénheid  des  doops,  waar  door  hij,  den  doop  der 
Ketteren  erkennende,  geenen  herdoop  van  dezelveii 
kon  dulden,'  cyprianus  ftrced,  voornaamlijk,  met 
de  ééulmd  der  Kerk,  welke  hij,  en  de  zijnen,  zoo 
-  ver  uitdrektcn  ,  dat  zij  ,  willekeurig  ,  Ketters  en 
Scheui- makers  ^  hoe  zuiver  rechtzinnig  zij   zijn   mog- 

ten , 


GESCHIEDENIS.  137 

ión,  gelijk  (lelden,    en  de  haatlijke   Novaüanen  zoo      II 

lüood  rekenden  als  de  crgllen   der  Gnostieken^  oor-    *9!-'^ 

deelende ,  dat  'er  buiten  de   Kerk   geene  Zaligheid ,  Hoofdft. 

dus  ook   gcene    genade ,    geene    Sacramenten ,    geen  "J^  C.  G. 

1  nir  2^ I 
Doop  zij.    Eene  zorgelijke  flelling,  waaruit,   door -^^j  „g  * 

niisbruik,  de  geduchtfte  gevolgen  zijn  voortgevloeid. r- 

Eindelijk  bezwaarden  beide  de  partijen  over  en  we- 
der malkandcren  met  gevolgtrekldngen ;  de  Afrikaan- 
iche  Bislchoppen  legden  aan  stefaxus  te  last,  dat 
hij  de  Kerk,  als  het  ware,  aan  de  Ketters  en  Scheiir- 
makei*s  verraadde,  door  hun  hunne  verzoening  zoo 
gemaklijk  te  maken,  stefanus  daar  tegen  veroor- 
deelde hunne  te  groote  flrengheid,  door  welke  Ket- 
ters en  Scheurmakers  van  alle  verzoening  met  de 
Kerk  werden  afgefchrikt.  Dus  waren  zij,  die  tegen 
de  Ketters  hard  gezind  waren  ,  befcheiden  jegens 
hunne  iSledebroedcren  ,  terwijl  hij,  die  de  Ketters 
en  Scheurmalvers  zacht  wilde  behandelen,  zich  je- 
gens de  Rechtzinnigen  ftreng  gedroeg.  In  het  aan- 
voeren van  hunne  bewijzen,  ontdekten  de  partijen 
van  \vecrskanten  eene  flechts  zeer  middelmatige  ken- 
nis in  de  waare  uitlegging  der  Heilige  Schriften, 
maar  zoo  veel  te  meer  verkleefdheid  aan  het  geen 
zij  voor  het  oud  gebruik  der  Gemeenten  hielden, 
en  ijver  voor  het  gezag  der  Kerk  en  der  Bisfchop-  X 

pen,  de  ééne,  om  dit  gezag  tegen  de  Ketters  en 
Scheuraiakers ,  de  andere,  om  het  ook  bij  de  recht- 
zinnigen te  handhaven. 

De  laatlle  aanmerking,  welke   het  verhaal  \'an  de- 
zen Ih'ijd  zal  befluiten ,  is  deze ,  dat  de   45  en  46 
I  5  I'S" 


i3J^  K'  E  R  K  E  L  l]  K  E' 

II  regel  van  de  -  zoogenaamde  Apostülifche  Kerkregclcn > 
BOEK  ^  Canones  ApoUoUci  ,  )  op  dezen  twist  betrekking 
Hoofdfl:  Jïcbben,  en  nogthans  door  gecne  der  beide  paitijcn 
na  C.  G.  gebruikt  of  aangehaald  worden ,  alhoewel  zij  zich 
£  r  ^sl'  ^"ï^^UJ'^  genoeg  verklaren ,  waar  uit  een  rechtmatig 
,  befluit  tegen  derzclvcr  gewaande   oudheid   wordt   al- 

geleid:    Zij  luiden  dus: 

45.  „  Een  Bisfchop ,  of  Ouderling ,  (of  Diakon), 
„  die  ^tn  doop  of  het  offer,  (het  Avondmaal,) 
„  der  Ketteren  aanneemt,"  (erkent,  of  zelve  ont- 
vangt,) ,, gelasten  wij,  dat  afgezet  worde.  Want, 
„  welke  overëenftemming  is  'er  tusfchen  cïiristus  en 
5,  Bdi'dl^  of  wat  deel  heeft  de  gelovigen  met  den 
,,  ongelovigen?" 

46.  „  Een  Bisfchop  of  Ouderling,  die  iemand, 
5,  welke'  i^QW  doop  in  waarheid  ontvangen  heeft , 
„  vvederdoopt ,  of  den  genen ,  die  bij  de  godlozen 
„  bezoeteld  is,  niet  doopt,  worde  afgezet,  als  ie- 
„  mand,  die  het  kruis 'en  de  dood  van  christus 
„  befchimpt,  en'  é^tn  waaren  Mester  niet  van  den 
„  valfchen  ondcrfchcidt." 

Vervol-        De  vervolging  tegen  de  Christenen,  wcIke  in   het 

ging  der   vierde   jaar  van   Keizer    valerianus  ,    in   het  jaar 

^  Iio^r  i^.!  -,  tegen  de  Christenen ,  uitbrak ,   benam  hun  den 

vALERiA-  lust,  om  onderling  over  den  doop  der  Ketteren  lan- 

Nus.Aan-        ,^^^^  hevig  te  twisten.     Deze  Keizer,  die  tot  hier 

jcidin"'      o  " 

totdezel- toe  de  Christenen  zeer  gimftig  behandeld  had,  werd, 

^^'  in  het  gemelde  jaar,  door  macrianus  ,  zijnen  eerften 

Staatsdienaar  en  Veldheer,  wien  hij  het   beltuur   van 

zaken   genoegzaam   geheelJijk  had  overgegeven ,    en 

die 


GESCHIEDENIS.  139 

die  zeer  ingenomen  v/as,  met  toverkimfteh  en  bijgc-      Il 
lovigltóden   (*J,  willende   die   Mngi^  (Toveraars)    ''^"^ 
en  bedriegers ,  welke  hem  het  Rijk  beloofd  hadden ,  Hoofdig, 
zijnen  dank  bewijzen , '  overgehaald ,  om  de   Christe-  "^  C.  G. 
iien  te  vervolgen  ,  die   hij ,    volgends   het  geen   de  ^^^  284* 
Magi  hem  aan  de  hand  gaven ,  befchreef ^  als  lie-  1 

den ,  die  zich  tegen  de  Toverkunruen  verzetten ;  trou- 
wens, gehjk  DiONYSius  Ichrijft,  daar  wai-en  'er  nog 
in  zijnen  tijd ,  onder  de  Christenen ,  welke ,  enkel 
door  hunne  tegenwoordigheid  en  aanfchouwen,  als 
ook  door  hunnen  adem  en  fpreken,  de  vei*derflijke 
begoogchelingen  der  booze  geesten  konden  te  niet 
doen.  De  Keizer  zelve  was  door  hunne  ilreeken 
zoodanig  aan  bijgelovigheden  overgegeven ,  dat  hij 
allerhande  Ichandelijke  plegtigheden  en  offeranden  on- 
dernam ,  en  zelfs   kleine   kinderen   liet   flachten ,  en 

der- 

Q*")  DioNVsius  van  Alexnnürtë  bij  eusebius  Hist» 
Eccles.  VU.  10.  zegt,  dnt  de  Keizer  opgeflookt  is,  door 
den  Meester  en  Opperflen  van  de  Sijnagoge  der  Egypti- 
fche  Magen,  oï  Tovcraars ,  en  een  weinig  verder,  dat 
MACRJANus ,  ten  einde  deze  Magen ,  of  To\'eraars ,  te 
vergelden,  omdat  zij  hem  hoop  gegeven  hadden,  van 
eens  Keizer  te  zullen  worden,  den  Keizer  tot  deze  ver- 
volging bewogen  hebbe.  De  meeste  geleerden  geloven 
daarom,  dat  aiacrianus  zelve  door  dien  Oppermagits  be- 
doeld is ,  het  zij ,  dat  hij ,  in  de  daad ,  dit  ambt  bekleed 
hcbbe,  of  dat  dionysius  hem  fchimpcnd  dezen  titel  ge- 
geven hebbe.  De  woorden  van  dionysius  zijn  duister. 
De  zin  derzelven  fchijtit  die,  welken  ik,  in  dit  verhaal, 
Hitdruk, 


U^  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ÏI  derzelver  ingewanden  onderzoeken  in  hoop  ,  diit  zulfc» 
80KK  ]^£j^^  ggjie  gelukkige  regeering  bezorgen  zou. 
jHoofdft.  I"  ^^^  ^crst  bepaalde  zich  de  vervolging  alleen 
m  C.  G.  tot  de  Bisfchoppen  en  Ouderlingen ,  als  zijnde  de 
tot  284!  Le^rii'^rs  en  Hoofden  der  Christenen.  Deze  vver- 
-  den ,  volgends  een  Keizerlijk  bevel  van  het  jaar  257 , 
Zwaarte  jj-j  ballingfchap  verdreven,  indien  zij  weigerden,  te- 
ftrekt-  vens  met  den  Cliristeiijl^eri  Godsdienst ,  ook  den  Hei- 
heid van  denfchen  te  voegen ,  en  de  Goden  van  den  Staat  te 
dezelve.  .. 

gelijk  met  den  waaren  God  te  vereeren.  levens  werd 

den  Christenen  verboden  ,  ecnige  vergaderingen  te 
houden,  of,  gelijk  zij  gewoon  waren,  bij  de  be- 
graafplaatzen  der  Martelaren  bijeen  te  komen,  onder 
bedreiging  van  doodftraffe  ( * ).  In  gevolge  van  dit 
bevel  werden  dionysius,  Bisfchop  van  Alexandri'è, 
en  CYPRiANus ,  Bisfchop  van  Karthago ,  in  balling- 
fchap verzonden ,  gelijk  wij ,  in  het  vervolg ,  waar 
'  wij  van  deze  beide  vermaarde  mannen  afzonderlijk 
fpreken  ,  verhalen  zullen.  Maar  ook  zien  wij  uit 
eenen  Brief  van  dezen  laatften  ( f ) ,  dat  vele  andere 
Christenen,  zelfs  jongelingen  en  jonge  dochters,  ge- 
dood zijn  geworden,  anderen  fiokflagen  ontvangen 
hebben ,  in  de  gevangenis  geworpen ,  of  naar  de  mij- 
wen  en  bergwerken  verzonden  zijn;  waarfchijnlijk , 
was  eene  vergadering  van  Christenen ,  die  tegen  het 
Keizerlijk  gebod  bijeen  was  gekomen  ,  vcrftoord ,  en 
op  deze  wijze ,  door  den  Landvoogd  ,  uiteen  gedre-^ 

veu 

(*)  EusEB.  Hht.   Eccles.  VII.   10  en    11.  ruinart. 
/iet.  Martijr.   Sincer.  pag.  216. 
(f)  Ej)ist.  -^6.  aliis  77. 


GESCHIEDENIS,  141 

^'cn  en  geflraft  —  \Vu  men   verder  v^n    doodüraf-      Il 
ieii,   aan    Christenen,  in    het  jaar  257  uitgeoefend,    ^^^ 
leest,    is   op   zijn   meest  zeer   twijfelachtig.    Doch ,  Hoofdft. 
m  het  voltrende  faar,  volgde  een  veel  ^cflrenser  bc-  "^  C.  G. 
clfchrift  van  den  Keizer  valerianus;  waar  bij  hij  ^^j  284. 

den  Raad  te  Rome  aanfchreef  (*),   „dat   niet   al-— 

leen  de  Bisfchoppen  en  Ouderlingen  of  Priesters, 
maar  ook  de  Diakonen,  op  ftaandevoet ,  ter  dood 
zouden  gebraciit  \vorden ;  "  Vi^aarfchijnUjk  ,  omdat 
deze  ,  in  de  plaats  der  gebannen  Bisfchoppcn  cii 
Priesters  of  Ouderlingen,  de  zorg  der  Gemeenten, 
en  derzelvcr  bcftuur,  op  zich  genomen  liadden. 
Verders  beval  de  Keizer;  „  Dat  de  Raadsheeren, 
de  mannen  van  aanzien ,  en  de  Romeinfche  Ridders , 
hunne  wavirdigheid  verliezen ,  en  hunne  goederen  ver- 
beuren zouden ;  en ,  indien  zij ,  na  het  ontnemen 
hunner  bezi*-tingen ,  nog  volharden  zouden.  Christe- 
nen te  zijn,  zouden  zij  ter  dood  worden  gebracht. 
De  vrouwen  van  aanzien ,  zouden ,  van  alles  beroofd , 
in  ballingfchap  gezonden  worden.  De  Cafarianen  ^ 
me  den  Christelijken  Godsdienst  beleden  hebben,  of 
nu  voorts  beleden,  zouden  hunne  goederen  verbeu- 
ren ,  en  geboeid  als  flaaven  verzonden  worden ,  om 
op  de  Keizerlijke  landgoederen  te  werken."  INIeii 
i:iet  uit  dit  gedeelte  des  bevels,  hoe,  ten  dezen  tij- 
de, lieden  van  den  eerilen  rang,  zoo  mannen  als 
crouwen  ,    het  Christendom   openlijk  beleden.     De 

C<£- 
(*)  CvprjAN.    Epht.    80.    nliis    82.    uit    wien    ook 
tUjkt,  dat  bevelen  van  denzelfden  inhoud  aan   de  Laivi- 
voogden  der  Provin,ü«n  gezocdeii  zijn  gewordc^n. 


J42  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

II  Ccefarianen  zijn,  ongetwijfeld,  bedienden  en  liovc" 
*^^  lingen,  ook  vrijgelatenen  des  Keizers,  van  welke, 
Hoofdrt.  g^'^lik  wij  gezien  hebben  ,  een  groot  getal  tot  de 
nn  C.  G.  Christenen  behoorde.  Ten  opzichte  van  het  volk 
tot  ''84.  ^"  ^^^^  gemeen  ,  of  de  Christenen  van  middelbaren 
— -— —  en  laagcn  rang,  ftelde  de  Keizer  niets  vast.  Deze 
bezocliten  zelfs  de  gevangenen  ,  en  bleven  den 
bloedgetuigen  op  de  moordfchavotten  tot  hunne  laat- 
fte  oogenblikkcn  verzeilen  en  vertroosten  ,  zonder 
ecüig  gevaar.  En,  wanneer,  gelijk  ons  uit  de  oude 
berichten  (*)  blijkt,  vele  gemeene  Christenen  ram- 
pen ,  ja  zelfs  de  doodftralfe  geleden  hebben ,  fchijnt 
zulks  daar  door  veröorzaala  te  £ijn  geweest,  door- 
dien zij,  in  v\''eerwil  van  het  Keizeriijk  gebod,  de 
begraafplaatzcn  der  Martelaren  bleven  bezoeken,  en 
hunne  vergaderingen  houden  ,  waar  door  de  Kei- 
zer zich  genoodzaakt  zag,  deze  plaatzen  met  krijgs- 
wachten  te  bezetten ,  om  de  Christenen  af  te  wee- 
ren (f).  Ook  fchijnt  tot  de  verzwaiing  van  het 
eerde  bevel  van  valerianus  aanleiding  gegeven  te 
hebben  ,  dat  de  Christen  -  Bisfchoppen  ,  uit  hunne 
ballingfchap ,  nog  gemecnfchap  bleven  houden  niet 
hunne  Gemeenten,  die  met  raad  en  daad  beftaande, 
en  hare  gemeene  belangen  behartigende  ,  gelijk  uit 
de  voorbeelden  van  dionysius  en  cyprianus  open- 
baar is.  Of,  en  in  hoe  verre ,  de  Christenen ,  door 
dit  gedrag,  gerekend  kunnen  worden,  zelve  oorzaak 
hunner  onheilen  geweest  te  zijn,  en  tegen  het  geen 

bü* 

(*)  EusEB.  Hht.  Eccles.  VII.  11. 
(t)  EusEB.  Hht,  Eccles.  VM.  n« 


GESCHIEDENIS.  145 

billijk  was,  gehandeld  te   hebben,  is  moeilijk  te  be-      lï 

•flisfen ,  alzoo  hier  altijd  vele  plaatslijke  en  bijzondere    ^*?^^ 

omftandigheden  tusfclicn  beide  kunnen  gekomen  zijn ,  lloofdiT. 

en  fclioon  men    het  al  voorzichtiger  moge   keuren,  "^  ^'  ^* 

indien  zij ,  voor  dien  tijd ,  hadden  gehoorzaamd ,  het  l^^   ög  / 

bleef  nogthans  altijd  gcwetensdwang ,   dat    men  hen 

wUde  noodzaken,   ook  den   Heidenfchcn    Goden   te 

offeren  en  te  wierooken. 

Deze  bevelfchriften  werden   op   de  ftrengfte  wijze  Ilevii^- 

ten  uit\^oer  gebracht ,  zoodat  veel  rechtvaardig  bloed  ^'^^^  ^^ 
,  vervol- 

vergoten   werd   (*),    en   de  vervolging  allerhevigst  ging, 

was,  alzoo  de  bevelhebbers  in  de  fleden  daaglijks 
de  vervolging  aandreven;  dioxysius  past  'er  zelfs 
op  toe  de  woorden  der  Openhoring ,  ( Hoofdfl.  XUL 
5.)  ,,  Voorts  werd  aan  hetzelve  (  monfterdier,  ) 
,,,  een  mond  gegeven,  die  trotfche  en  laitcrlijke  gc- 
,,  zegden  voortbracht;  ook  werd  aan  hetzelve  vcr- 
-,,  mogen  gegeven,  om  krijg  te  voeren  tv/ee  en  veer- 
„  tig  maanden,"  ziende  op  den  tijd  dezer  vervol- 
^ng,  welke  drie  en  een  half  jaai'  zal  geduurd  heb- 
ben. 

Onder  de  voornaamfte  Martelaren ,  die ,  geduiu-en-  Voorna- 

Aq.   deze   vervolging,  zijn  omgekomen,   worden  ge-^^Mar- 

telïisrs 
cld,  XYSTUS  of  siXTUS   II.   Bisfchop   van   Rome^  xYsTusof 

deze,  die  te  Atheenen  te  vooren  als  Wijsgeer  geleefd  sixtus, 
had,  was,  in  het  jaar  257,  stefanus  opgevolgd,  ^J^^j^j^'^^ 
en  werd,  in  het  jaar  258,  op  de  begraafplaats  der 
Christenen,  misfchien  om  hen  te  meer  af  te  fchrik- 
kcn  ,  van  daar  te  vergaderen  ,  aan  een  kruis  ge- 
hecht. 
(*^  Lactant.  tle  rroriib.  Perfecutt,  Cr/ti.  <. 


144  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       hecht.     Toen   hij   ter  ftrnfplfiats   werd   uitgevoerd, 
«OEK     i-icp   zijn  Dinkon    of  Kerkedienaar  ,   laurentius  , 
Hoofdfl.  ^'-^  l:oe  (*);     „  Waar  gaat  gij,  mijn  Vader!  zon- 
na  C.  G.  „  der  uweil  Zoon?  waar  heen  haast  gij  u,   heihgc 

Jaar 251.      ppjester!  zonder  uwen  Diakon?"  met  meer  ande- 
tot 284.  " 
-  re  uitroepingen ,   die  zijne  bereidvuardighcid  iiitdriili- 

ten  ,  om  hem  in  den  dood  te  verzeilen,  sixtus 
vertroostte  hem ,  dat  hij ,  na  drie  dagen ,  hem  als 
Martelaar  volgen,  en  dan  zich  te  meer  roem  ver- 
werven zou,  wanneer  hij,  zonder  den  bijlland  van 
zijnen  Bisfcliop ,  zou  zegevieren. 

Behalven  verfcheiden  fchriften,  die,  hoewel  met 
onrecht ,  onder  den  naam  van  dezen  sixtus  gaan  (f), 
heeft  RUFiNUS  eene  verzameling  van  460  Zcdenfpreu- 
ken,  als  een  werk  van  dezen  Jjislchop  in  het  La- 
tijn vertaald,  waar  over  hij,  niet  zonder  hevigheid, 
door  iiiëRONYMUs  (§)  is  beftraft  geworden,  dat 
hij  het  Werk  van  eenen  Heiden  ,  eenen  Pythagori- 
fcJien  Wijsgeer ,  xystus  ,  voor  dat  van  eenen  Chris- 
ten -  Bisfchop ,  den  Christenen  had  opgedrongen ,  ook 
ftemde  augustinus  ,  die  eerst  met  rufinus  gedacht 
had,  naderhand  met  hic-ronymus  overeen  (**}.  En 
in  de  daad,  hoe  fchoon  ook  fommigcn  dezer  zcdcn- 
fpreuken  mogen  zijn,  en  niettegcnflaande  'er  de  be- 

na- 

(*)^  Volgends  aiibrosius  ,  de  ofw.  miniitr.  Eccles, 
Libr.  [.  Cap.  41. 

(t)  Fabric.  Biblioth.  Lat.  med.  et  ivf.  act.  Tom. 
^      VI.  pag.  ip6.  ed.  Patav. 

(^%')  In  Ezech.  C.  18.  Ep.  adCtefiphont.  et  in  Jerem. 
C.  22.        (**)  I<£tract.  L.  II.  C.  42. 


GESCHIEDENIS.  145 

Tiamingen  vJin  gelovigen  en    uitverkozenen   in   voor-       II 
komen ,  nogthans  blijkt  het  duidelijk  uit  origenes(*),    ^^^ 
die   dezelve  aanhaalt,  dat  zij  niet  van  den    Christen  Hoofdft, 
Bisfchop ,  maar  van  den  Ileidenfchen  Wijsgeer  zijn.  "^  ^'  ^» 
Evenwel  waren   zij   in   hoogachting  bij  -de  Christe-  \q^  „g!^ 
nen ,  werden  ook  nog ,  van  tijd  tot  tijd ,  naar  eenen  ■ 

Christelijken  zin  verfchikt ,  en  eindelijk  aan  den  Bis- 
fchop sixTus  toegefchreven» 

De  bovengemelde  laurentius  volgde  ,  in  de  Lauren- 
daad ,  zijnen  Bisfchop  en  Leeriiar ,  weinige  dagen  ^^1*^^ 
daar  na,  in  het  Maitelaaifchap  voor  het  Christen- 
geloof. De  berichten  daar  van  vinden  wij  bij  am- 
BROSius  (t)  en  prudentius  (S)?  welke  laatfte, 
een  Christen  Dichter,  hem  in  zijne  laatfle  oogen- 
blikken  vrij  lange  redenen  in  den  mond  geeft.  De 
ouder  Schrijvers  fpreken  niet  van  hem ,  maar  au- 
GusTiNus ,  en  nog  laater  Kerkvaders ,  hebben  zijne  ge- 
dachtenis met  lofredenen  vereerd.  Men  verhaalt 
van  hem  het  volgende:  Hij  was  de  eerfte  onder  de 
zeven  Diakonen ,  of  aanzienlijkfte  Kerkedienaren  te 
Rome^  waarom  men  hem,  in  laater  tijd,  met  eenen 
titel ,  die  thans  nog  niet  bekend  was ,  Aartsdiakon  , 
(^Archidiaconus ^^  genoemd  heeft.  Alzoo  de  fchat 
der  Kerk  te  Rome  onder  zijn  opzicht  ftond,  ve> 
deelde  hij,  bij  de  veivolging,  die  zijnen  Bisfchop 
u-of,  het  gerecde  geld,   dat  voor  handen  was,  on- 

(*)  In  Mank.  pag.   369.   ed.  Iluet.   Tom.  I.  Cohtu 
168 1.  fol.  adven.  Celf.  Libr.  VIII. 
(t)  Z)^  offx.   l.  c. 
(  § )  Hymno  in  pasfmu  Laurentii  MarU  1 

m.  deeu  k 


146  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  der  de  armen  ,  verkopende  tevens  ,  tot  een  gelijk 
BOEK  einde,  de  Kerkenvatcn  en  gereedfcliappcn.  Hier  op 
Hoofdd.  ontbood  liem  de  Stadhouder  van  Rome,  welke  de 
na  C.  G.  hem  toebetrouwde  fchatten  voor  de  Keizerlijke  ka- 
tot  284.  ^^^^  eischte.  laurentius  betoonde  zich  daar  toe 
■'  gereed,  verzekerde  den  Stadhouder,  dat   zijne   Kerk 

rijker  was ,  dan  de  Keizer  zelve ,  en  verzocht  alleen 
een  kort  uitfte],  om  de  kostbaarheden  van  Chris- 
tus ,  gelijk  hij  fprak ,  te  kunnen  optekenen.  Dit 
hem  vergund  zijnde ,  verzamelde  hij  uit  geheel  Rome 
alle  armen ,  zieken ,  gebreklijken  ,  en  kreupelen ,  die 
van  de  Kerk  onderhoud  trokken,  bij  de  Kerk,  wel- 
ke hij  aan  den  Stadhouder,  die  gekomen  was,  om 
de  fchatten  te  befchouwen,  vertoonde.  „Zie  daar!'* 
zeide  laurentius,  „den  waaren  fchat  der  Chris- 
„  telijkc  Kerk,  niet  goud  of  zilver,  die  zoo  zondig 
„  misbruikt  worden.  Integendeel  ,  deze ,  naar  het 
„  uiterlijke  ellcndigen,  hebben  eenen  geest,  die  van 
„  deugden  fchittert;  de  Christinnen,  onder  dezen, 
„  die  altijd  maagd  gebleven  zijn,  en  de  vrouwen, 
„  die  maar  ééns  getrouwd  zijn  geweest,  mogen  als 
„  de  juweelen  der  Gemeente  worden  aangezien.  " 
Ue  Stadhouder,  woedend  over  deze  teleurftelling  en 
beichimpiiig,  welke  ook,  in  deze  omllandigheden , 
jegens  een  aanzienlijk  Ovcrlieidsperfoon ,  min  voeg- 
zaam  en  geheel  niet  prijslijk  kan  geacht  worden, 
gaf,  op  ftaande  voet,  bevel,  om  laurentius,  met 
een  langzaam  vuur,  te  verbranden.  Te  midden  der 
pijnen  bleef  de  Martelaar  ilandvastig,  en  had  nog 
lust  om  te  boetten :  Aan  de  ééne  zijde  reeds  gebra- 
den, begeerde  hij  van   den   Stadhouder,   die  tegen- 

woor- 


GESCHIEDENIS.  147 

woordig  was,   hij  wilde   hem   latcii    omkceren  ,-  en       II 
bclchoiiwen ,  wat  zijn  vuur  had  uitgewerkt !    Omge-    '^^J-'^ 
kcerd   zijnde,  voegde  hij   'er   bij:     „  Vcrilind   nu,  iioofdH. 
,,  hetgeen   gaar    is,   en   proef,   wat   beter  fmake,"^^.  G. 

Ton r  O  C  I 

„  het  raauwe  of  gebraden!"   (*)    Dit  verhaalt   de  ^qj  ög/ 

Dichter ,  welke  hem ,  veiTolgends  ,  in   den  fterven • 

den  mond  een  viij  lang  gebed  legt,  om  de  bekee- 
ring van  het  Fleidensch  Rome  ^  en  verzekert  ,  dat 
zijn  dood  ook  de  dood  der  Tempels  was ,  welke  , 
van  dezen  tijd  af,  meer  en  meer  verlaten  werden , 
terwijl  de  aanzicnlijkfte  Romeinen  tot  het  Christen- 
dom overgingen.  Uit  fommigen  der  boven  aange- 
haalde gezegden,  en  andere  uitdrukkingen  van  den 
Dichter,  heeft  men  naderhand  opgemaakt,  dat  lau- 
RENTius  op  eenen  rooster  is  gebraden  geworden. 
-Behalven  dezen  zijn,  door  de  vervolging  van   va- Andere 

(*}  Poitquam  vnpor  diutimn, 

Dccoxit  extistmn  latus , 
Uit  "O  e  catasta  judicem' 
Compellat  afatu  brevi: 
Converte  pnrtem  corporis 
Satls  crematam  jtigiter. 
Et  fac  peyiculum  ,  quid  tuas 
Ftilcamis  ardens  egerit. 
Pracfectus  inverti  jubet. 

Tune  ille:  Coctiim  est,  dcvora. 
Et  experimentum  cape, 
Sit  snidum  art  a\fum  fuaviui,  ^ 

Haec  ludibundui  dixerat. 
Ka 


148  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       LERIANUS  ,  nog  vele  andere  Christenen ,   voornaam- 

boI':k      ]ij[-  Leeraars  en  Opzieners,   omgekomen,  doch  wier 

Hoofdfl.  gefchiedenis  niet  volkomen  bekend  of  zeker  is.    hip- 

na  C.  G.  poLYTUs,  een  Ouderling  van  Rome ^  zal,  buiten  die 

tot  284..'  ^^^  9  "^^^   paarden   van  één   gcfcheurd  zijn ,   nadat 

meer  andere  Christenen ,  met  verfcheidcne  wijzen  van 

f^^"^'  clood,  van  het  leven  beroofd  waren.  Dit  bericht 
dezelfde  prudentius  (*),  doch  welke,  gelijk  bo- 
ven (f)  aangemerkt  is,  meer  dan  éénen  hippoly- 
Tus  onder  één  venvard  heeft.  Dezelfde  Dichter 
heeft  ook  den  Marteldood  bezongen  ( § ) ,  van 
FRUCTUOSUS,  Bisfchop  van  Tarraco  in  Spanje^  en 
twee  zijner  Kerkedienaren,  auguriüs  en  eulogius, 
zijnde  de  eerde  bloedgetuigen,  in  deze  Gewesten, 
van  welke  men  geloofwaardige  berichten  vindt.  ppvU- 
DENTius  verhaalt,  van  dezen  Bisfchop  fructuo- 
sus  ,  dat  hij  ,  ter  dood  gaande  ,  eenen  beker  met 
drank,  hem  door  eenige  Christenen  ter  verkwikking 
aangeboden,  geweigerd  hebbc,  omdat  het  juist  een 
weeldijldchc  vastendag  was,  welken  hij,  zelfs  door 
zijne  dood,  niet  wilde   fchenden. 

EusERius  (**)  verhaalt  van  drie  Christenen ,  die 
hij  PRiscus,  MALCHUS,  CU  ALEXANDER  noemt,weI- 
kc  bij  Ccefare'è  in  Palajïina ,  op  het  platte  land  wo- 
nende, zichzelven  verwijten  deeden,  dat  zij,  daar 
de  gelegenheid  thans  hcmelfche  beloningen  aanbood, 
hier  vertoefden,   en  de  Martelh'oon  niet  aannamen. 

Hier 
C*)  TS^*  ^-Êüp.  Hipmi.  XI.  (t)  Blndz.  107. 

(  §)  Hijmn.  VI.        (**)  Hiit,  Eccles.  VII.  12. 


GESCHIEDENIS.  149 

Hier  op  zich  lladwaards   begevende,   vciTOcgden   zij       II 
zich   bij   den   Ricliter,  te  kennen   gevende,   dat  zij    ^?f 
Christenen  waren,  waar  op  zij  aan  de  wilde  beesten  Hoofdft. 
werden  voorgeworpen.    Nog  eene   vrouw,   die  men  "^  C.  G, 
zeide,  tot  den  aanhang  der  Marcioniten  te  behooren,  \^^   „g  ' 
onderging,  in  die  zelfde  flad,  hetzelfde  lot.  In  zoo-  ■- 

danige  voorbeelden  is  echter  fomtijds  meer  dweep- 
zucht en  geestdrijverij  ,  dan  een  rcdeüjk  Christen- 
dom ,  op  te  merken. 

In  Africa ^  kwamen  insgelijks,  behalven  cypria- 
Nus ,  velen  om  het  leven.  Men  had  te  Karthago , 
zoo  verhaalt  prudentius  (*),  en  het  Roomfche 
Martelaarsboek  (op  den  24fl:en  Aug, , )  de  keuze,  tiis- 
fchcn  eene  brandende  kalkgroeve  en  het  offeren  van 
wierook  aan  de  Goden,  aan  de  Christenen  gelaten, 
wanneer  300  Christenen,  op  éénmaal,  zonder  eenig 
bedenken  ,  zelve  gelijklijk  in  de  groeve  fprongen , 
alwaar  zij  hunne  dood  vonden.  Dat  ook  in  Egypte, 
bijzonder  te  Alexandri'è ,  vele  INIartelaars  geweest 
zijn,  weten  wij  uit  dionysius  van  Alexandri'è ,  bij 
EUSEBIUS    (f).  ' 

Deze    hevige  vervolging ,    geduurende    welke  wij  De  vsr- 

van  geene  Christenen  lezen ,  die  hun  geloof  ontrouw  volging 

j  ...  ,  .    ,        .    neemt 

zijn  geworden,  nam  in  het  jaar  160  een   einde,   in  een  ein- 

welk  jaar,  de  oude  Keizer  valerianus,   door  eene '^*^ '  "'^^ 

kiijgslist,  in  handen  der  Perfen  viel,  van  vvier  Vorst  ge,;^-^^^'"^ 

SAPOR  hij ,  als  een  laage  flaaf ,  behandeld  zal  zijn  ge-  valeria- 

worden ,  daar  deze  hem  als  een  voetfchabel  gebruik-  ^^^'  ^'^^" 

te, 

(*)  Hijmno  XIII.  r;.  -jS.  fq. 

(t)  tiiit'  E-celes.  VII.  11. 

K3 


150  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       te,  hem  den  voet  op   den  nek  zettende,  wanneer 

BOEK     ]jjj  ^Q  paard  wilde  ftijgen,    tot  hij  hem  ten   laatften 

Hoofdfl.  ^^^  li"-"^^  zal  hebben  laten    afvillen,  en  met  zout  be- 

m  C.  G.  ftrijken  ,   waar  in    de   Christen -Schrijvers   (*)   niet 

tot  284!  hebben  verzuimd  ,   de  ftraffe  der  hemelfche  Voorzie- 

nigheid   op  te  merken.     Zelfs   zal ,   volgends  hun , 

herftelt^    ^-^^  Zoon  gallienus  het  ongelukkig  lot    zijns  Va- 
tenen we  ders  dus  befchouvvd  hebben,  en  daar  door  bewogen 
der  in  het  2ijn  gevvorden ,  om,   gelijk  hij   deed,    door  uitdruk- 
hunner     ^^i^^*^  bevelen ,  aan  de  Christenen  weder  rust  en  vrede 
Kerlien.    te  fchenken,   hertellende  hen  in  het  bezit  van  hun- 
ne vergaderplaatzen ,  en  hun  ook  de  grafplaatzen  we- 
der inruimende,  en  den  Bisfchoppen  aanlchrijvende , 
dat  zij  veilig  het  beftuur  en  de  zorg  van  hunne  Ge- 
meenten weder  konden  waarnemen  (t). 
Bijzon-        Doch,    niettegenftaande    deze   zachtheid   van   den 
dere  ver- j^  -^gj.   gallienus,   welke,  wegens    zijne   genegen- 
gen.         heid  jegens    de    Christenen  ,    door    dionysius    van 
Alexandrië  (§),    een  zeer   Godsdienfiig   en    Godhe- 
minnend  Vorst    genoemd    wordt  ,  waren   echter  de 
Christenen  niet  geheel  veilig.     De  oude  bevelen  van 
vorige  Keizers  bleven,   naar  het  fchijnt,   in   kracht, 
volgends  welke  de    Christenen  in   het  recht   betrok- 
ken konden  worden ,  indien  'er  zich  een  befchuldiger 
opdeed,  wanneer  het  veel  van  den   Richter  afhing^ 
hoedanig  de  uitflag  wai'e  van  het   geding.    Op  de- 
ze 

(*)  Lactant.  de   mort.  pcrfcc.  Cnp.    5.    Orat.   con- 
stant, ad  Sanctor.  Coet,  ap.  euseb.  Cap.  24. 
(f)  EusEBius  Hist.  Eccles.  VII.  13. 
(§}'Bij  EusEü.  Hist,  Eccles^  VII.  23. 


en  met  de  andere   hu 


oek  sier    Eiiang-elien 


G  E  S  C  H  I  E  D  E  N  I  S«  151 

ze  wijze  kwamen   fomtijds   Christenen,    ook  onder       II 
zachte   vorfien  ,   in   ongelegenheid,     eusebil^s   (*}    ^^J:^ 
verliaalt  ons   liier  van  een   merkwaardig  voorbeeld,  fioofdft. 
van  zekeren  marinus  ,  die  bij  Ccefareë  in  Palaflina  na  C.  G. 
met  het  zwaard   onthoofd  is  ,  nadat  de  vrede   der  }^^^  ^^  * 

Kerk   door  gallienljs   herflcld   was.     Deze  ]\l\ri 

Nus,  door  geboorte  en  rijkdom  aanzienlijk,  reeds 
eenigen  tijd,  tegen  de  gewoonte  der  Christenen  van 
dien  tijd ,  in  krijgsdienst  geweest  zijnde ,  Hond  naar 
de  waardigheid  van  Hopman.  Tot  dezen  post  was 
hij,  uit  hoofde  van  zijne  bemt ,  bevoegd,  en  ftond 
gereed  ,  dien  te  ontvangen ,  wanneer  hij  door  eenen 
mededinger  naar  denzclven,  bij  den  Richter  ache- 
us,  aangeklaagd  w^erd,  dat  hij  een  Christen  was.  Op 
gedaan  onderzoek  beleed  iniarinus  dit.  De  Richter , 
hem  drie  uuren  tijd  van  beraad  gegeven  hebbende, 
werd  MARINUS  door  den  Bisfchop  der  Christenen 
in  deze  Stad,  theoteknus  ,  in  de  Kerk  bij  het 
Altaar  geleid ,  alwaar  hij  hem ,  met  de  ééne  hand 
op  zijn  zwaard  wijzende ,  en  met  de  andere  het  Boek 
der  Eaiingeliën  aanbiedende ,  vermaande ,  eene  keuze 
tusfchen  deze  twee  te  doen.  marixus  vatte,  zon- 
der vertoef,  het  Boek,  en  daar  op  de  Kerk  verla- 
tende, werd  hij,  den  tijd  verfireken  zijnde,  voor 
den  Richter  geroepen,  en  als  hij  zijne  eerfte  belijd£- 
nis  blijmoedig  herhaalde  ,  terftond  veroordeeld  en 
uitgevoerd,  om  onthoofd  te  worden,  asturius, 
een  Rameimch  Raadsheer,  insgelijks  een  Christen, 
nam   het  4ijk   van  marinus    op   zijne    fchouderen  ^ 


(*}  H;V.  Eccks.  VII.  15. 
K4 


droeg 


152  KERKELIJKE 

II       droeg  het  weg,  en  deed  het  eerlijk  begraven,  gel^fe 

^^'^     EUSEBius  vervolgends  verhaalt  (*),  zonder  dat  hem 

Hoofdü:.  desvvegens  iet    kwaads   wedervoer.     Te   weten ,   nie- 

na  C.  G.  mand  durfde  eenen  zoo  aanzienlijken  man ,   die  ook 

tot  284!  ^y  ^^"  Keizer  geliefd  was ,  befchuldigen ,  en  zonder 

— befqhiüdiger  5  flond  het  den  Richter  niet  vTrij,  eenen 

Christen  te  vatten  of  te  flrafFen  ( f ). 

DroNYsi-       Onder  de    vervolging   van   den   Keizer  valeria- 

t's ,  Bis-  hebben  twee  zeer  vermaarde  en   bij  de  Chris- 

fchop  van  '  •' 

Alexnn-    tenen  ongemeen  verdienftelijke  mannen,   de  één  bal- 

drie.  Zijn  üngfchap  ,   de   ander   den   dood  moeten   ondergaan., 
DioNYSius,   Bisfchop  van  Alexandriï  ^   en  cypria- 
Nus ,   van  Karthago,     De  eerlle  ,  dionysius  ,  was 
een  man  van  uitftekende   begaafdheden  en  uitgebrei- 
de kundigheden,   na  origenes   de   werkzaamfte  en 
ijverigfte  Leeraar,   in  deze  in  alle    opzichten   onrus- 
tige tijden,  wien  de  aanzienlijkfte  Leeraars   der   vol- 
gende eeuw  den  grooten    dionysius   genoemd   heb- 
.    ben.     Zijn  ijver  voor  het   Christendom,  zijne  ftand- 
vastigheid,  in  hetzelve  te  belijden,   zijne  geleerdheid 
en  vvelbefpraaktheid    hebben   hem    roem    vciworven, 
maar  zijne  gematigdheid  en    VTedclievendheid    makerr 
hem  voornaamlijk  eerwaardig.    Deze  openbaarde  hij , 
in  alle  de  twisten  en  verfchillcn,  die,  in  zijnen  tijd, 
het  Christendom  ontrust  hebben,   in  welke  hij,   ge- 
lijk wij  gezien  hebben,  deel  genomen,   doch  door- 

^ands 
(*)  Hht.  Eccles.  VII.  18. 
'    C  t )  Over  de  vervolging  onder  valerianus  ,  vergelijke 
jnen    mosheim  ,    Nodige    Ophelderingen,    lilde    Deel ^ 
£ladz.    115  —  140. 


GESCHIEDENIS.  155 

gaands  tot  vi'ede  en   zachtmoedige  bedachtzaamheid       II 
geraden   heeft.      Zijne    gebreken  ,    die   wij  in   zijne    *9^*^ 
denkwijze,  vemchtingen  of  fchriften,  vinden,  waren  Hoofdd. 
klein ,  en  hebben  aan  het  Christendom    geen   nadeel  "^  C*  ^' 
veroorzaakt ,  dat  niet  rijklijk  door   zijne   verdienden  (^^   284. 

is  opgewogen.  

In  Egypte,  van  aanzienlijke  ouders,  die  Heidenen  Zijn le- 
waren,  geboren,  fchijnt  hij  te  AlexandrVè  den  post^^"* 
van  Leeraar  der  welfprekendheid  bekleed  te  hebben. 
Zijn  lust,  hem  van  der  jeugd  af  eigen,  om  aller- 
hande Boeken  te  lezen,  bracht  hem  ook  tot  het  le- 
zen van  de  Heilige  Schriften  der  Christenen  ,  en 
daar  door  tot  de  oveituiging  van  de  waarheid  van 
den  Christelijken  Godsdienst,  wordende  hïf  een  leer- 
ling van  ORiGENES  ,  wien  hij  ook,  nadat  deszclfs 
onmidlljke  opvolger  in  het  beftuur  der  Alexandryfi' 
fche  School,  heraclas,  in  het  jaar  231,  Bisfchop 
van  Alexandri'è  was  geworden ,  in  dat  ambt  is  op- 
gevolgd ,  zijnde  hij  tevens  Ouderling  of  Priester, 
Thans  las  hij  alle  de  fchriften  en  gevoelens  der  Ket- 
ters ,  met  dat  voordeel ,  dat  hij  dezelve  bij  zichzel- 
ven  wederlegde,  en  'er  een'  te  grooter  afkeer  van 
kreeg.  Een  zijner  ambtgenoten  echter,  vrezende, 
dat  hij,  door  dit  lezen,  met  hunne  dwalingen  be- 
fmet  mogt  worden,  waarfchuwde  hem  desvvegens, 
doch  DiONYSius  werd  daartegen  ,  gelijk  hij  zelve 
verhaalt  (*),  door  een  Godlijk  gezicht  verflerkt; 
„  eene  (lem ,  die  hij  hoorde ,  gebood  hem  uitdruk- 
5,,  lijk ;    Lees  alles ,  wat  u  in  handai  komt ,  alzoo 

9  9  gy 

(*)  Bij  EUSEB.  Hiit.  Eccles,  VII.  7. 
K5 


154  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

n  „  gij  in  Haat  zijt,  alles  te  onderzoeken  en  te  be- 
^^Y^  „  proeven,  gelijk  gij  daar  door  ook,  in  het  eerst, 
Hoofdft.  59  fot  ^^^^  geloof  gebracht  zijt."  Dit  gezicht,  ver- 
na  C.  G.  volgt  hij,  „  nam  ik  aan,  als  overëendemmende  met 
tor  "84  "  ^^  Apostolifche  leere  ,  die  de  fterken  gebiedt : 
■  „  fVeest    beproefde    Wisfelaars .'"...    Van   waar 

DiONYSius  deze  woorden  der  Apostelen  ontleend 
hcbbe,  misfchien  uit  het  Euangelie  der  Hebreen, (*) 
en  wat  'er  zij  van  het  gemelde  gezicht  en  hemel- 
flem ,  is  moeilijk,  te  zeggen.  Was  het  ook  verbeel- 
ding? of  heeft  de  Kerkleeraar  van  zijne  gemoeds- 
drift, die  hij  voor  een'  Godlijken  wenk  hield,  in 
te  fterke  uitdrukkingen  gcfproken?  Dit  laatfte  fchijnt, 
uit  meer  volgende  voorbeelden ,  het  naast  aan  de 
vvaai'hcid  te  komen. 

Na  den  dood  van  heraclas  ,  werd  dionysius  , 
in  het  jaar  248,  tot  Bisfchop  van  AUxandrië  ver- 
kozen ,  wanneer  de  Gemeenten  der  Christenen ,  on- 
der de  regeering  van  Keizer  filippus  ,  rust  geno» 
ten,  doch  in  het  volgende  jaar,  ontftond,  bij  gele- 
genheid van  een  groot  oproer  te  Akxandri'é  ^  eene 
vervolging  der  Christenen ,  waar  op  in  het  jaar  250 
de  algemeene  vervolging  onder  Kei/er  decius  eeneii 
aanvang  nam.  dionysius  was  één  der  eerften ,  die  , 
op  bevel  van  den  Stadhouder  sabinus  ,  vier  dagen 

lang  , 
(*}  Volgends  epifaniüs  Heer.  44.  C  2.  flond  ook 
in  het  Euangelie  van  apelles  ,  eenen  leerling  van  mar- 
cioN,  die  gezegde  van  jesus  zelven:  „  Weest  beproef- 
„  de  Wisfelanrs.  Wan:  men  moet  uit  alle  fchrifccn  het 
„  nuttige  uitkiezen." 


GESCHIEDENIS.  155 

lang,  overal,  waar  men  meende,  dat  hij  zich  ver-      H 

borgen  had,  gezocht  werd,  terwijl  liij  gcmst  te  huis       ^ 

zijn  lot    afwachtte.     Eindelijk  ,    gelijk    hij    fchrijft,  Hoofdft. 

door  God  daai*  toe  vermaand  zijnde ,  verliet  hii  met  "^    *  ^' 

'  ■'  J;iar25i. 

zijne  bedienden  en   eenige   Christenen   de   (lad,   blij-  tot  284. 

kende  het ,  gelijk  hij  'er  bijvoegt ,  van  achteren ,  dat 

dit  een  werk  der  Godlijke  Voorzienigheid  was,  die 
hem  eenen  weg  ter  ontkoming  opende,  en  voor  ve- 
len nuttig  maakte,  uit  welk  bijvoegzel  wij  afleiden 
mogen,  hoe  wij  dezen  Bisfchop  te  verftaan  hebben, 
wanneer  hij  van  Godlijke  ontdekkingen  en  veraianin- 
gen  verhaalt.  Hij  werd  wel  op  zijne  vlucht  door 
de  foldaten  nagejaagd  en  gegrepen ,  doch ,  als  zij  hem 
in  een  klein  vlek  gebracht  hadden,  door  eenige  te 
hoop  gelopen  landlieden ,  uit  hunne  handen ,  hoe  zeer 
hij  zich  daar  tegen  verzette ,  niet  zonder  geweld  ver- 
lost (*).  Hij  onthield  zich  vervolgends  in  eene 
eenzame  en  afgelegene  plaats  van  Li  bye ,  met  meer 
andere  Christenen ,  van  waar  hij  geftadig ,  door  brie- 
ven, zijne  bedrukte  Gemeente  vertroostte  en  bemoe- 
digde. Toen  in  het  volgende  jaar  251,  de  vervol- 
ging, met  den  dood  van  decius  ,  een  einde  nam, 
en  DioNYSius  naa  Alexandrië  was  wedergekeerd, 
gaf  hem  de  twist  met  de  Novatianen  gelegenheid , 
om  de  beide  partijen  tot  zachte  gevoelens  en  denk- 
wijze te  vermanen  (f).    De  vreeslijke  pest,  welke 

ten 

(*)  Zie  II  Deel,  Bladz.   434.  en   dionvsius    verhaal 
Zelve  bij  eüseoius  Hiit,  Ecc/es.  Ml.  40. 

(t)  BovcQ  iu  dit  Veel,Bladz.  32. 


155  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       ten  dezen  tijde  zoo  groote  verwoestingen  aanrichtte, 
BOEK      £j^  jjg  j^jgj-  YQQj.  ]-,£}-  j^r^y  063  een  einde  nam,    baar- 

Hoofdfl:.  f^e  hem  op  nieuw  groote  bekommering  (*);  bij  de- 
na  C.  G.  ze  gelegenheid ,   gedroeg   hij  zich ,    door  zijne  lief- 

Jnor   O  <r  T 
tot  o<L*  ^Êi'y^^s  2;orgen,   als  eenen   waardigen   Christen  -  Bis- 

. •  fchop. 

Hij  we-        Doch  bovenal  voorbeeldig  gedroeg   hij   zich,   ten 

derlegt     ^ezen  tijde,  omtrent  de  Cki/iasien .  of   voorflanders 
en  over- 
tuigt de    van  een  duizendjaarig  Rijk  van  Christus  op  aarde. 

CMlias-    \\[-{)   hebben ,    in    den  loop    dezer  Gefchiedenisfen , 

i£Ttm 

van  verfcheiden  Christen -Leeraaren,  papias,  jus- 
TiNUS  den  Martelaar^  ireneus,  en  tertullia- 
Nus,  gezien,  dat  zij  eene  heerichappij  van  jesus 
CHRISTUS  op  deze  Wereld  verwachtten,  waar  om- 
trent zij  zelfs  vrij  zinlijke  en  grove  denkbeelden 
koesterden.  Deze  verwachting  had  bijkans  algemeen 
ingang  gevonden  bij  de  Christenen,  en  zelfs  velen 
hunner  opgewekt,  om  te  blijmoediger  naar  het  Mar- 
telaarfchap  te  ftreven  ;  hoe  zeer  fommigen ,  gelijk 
de  Roomfche  Ouderling  cajus  ,  en  anderen ,  dit  ge- 
voelen hadden  tegengefproken.  oPvIgenes  voornaam- 
lijk verzette  zich  'er  ten  flerkften  tegen,  en  toonde, 
dat  men  de  Oj^enbaring  van  joannes,  waar  op  men 
zich ,  ter  ftaving  van  dit  gevoelen ,  bovenal  beriep  , 
in  eenen  leenfpreukigen  zin  geestelijk  verftaan  moest. 
KEPOS,  een  Bisfchop  van  Egypte^  ziende,  dat  het 
gezag  van  origenes  veel  invloed  had,  en  zijnde 
de  verwachting  van  het  duizendjaarig  Rijk  zeer  toe- 

I  .  §S- 

(*)  Zie  boven  Bladz.  iii. 


GESCHIEDENIS.  157 

gedaan,  fchreef  daar  op  een  Boek,  onder  den  titel:       lï 
Wederlegging  der   Jllegoristen ;   dit   Werk,  fchoon    ^^^ 
de  Bisfchop  NEPOS  kort   daar  na,   tiisfchcn   de  jaa- Hoofdft. 
ren  240  en  250 ,  overleed ,  werd  met  zoo  veel  goed-  "^  C*  ^« 
keuring  ontvangen,  dat,  bijzonder  in  het  Landfchap  jqj  284J 
Arftnoe ,   door  den  ijver  van    deszelfs   begunfligers ,  ' 

geheele  Gemeenten ,  wegens  deze  gevoelens ,  zich  ver- 
deelden en  fcheurden.  De  vredelievende  Bisfchop  dio- 
NYsius  begaf  zich ,  om  deze  ongeregeldheden  te  Ihii- 
ten ,  in  het  jaar  254 ,  of  ^vat  laater ,  in  perfoon  na 
dit  Landfchap ,  en  gedroeg  zich  daar ,  op  die  wijze , 
en  met  dien  gelukkigen  uitflag  ,  dat  het  tot  een 
voorbeeld  bij  alle  godgeleerde  verfchillen,  voor  het 
vervolg ,  had  mogen  verftrekken ,  waarom  wij  het , 
met  zijne  eigene  woorden,  zullen  verhaalen:  „  In 
„  het  Landfchap  Arjino'è  gekomen,"  zegt  hij  bij 
ELJSEBius  (*),  „heb  ili  de  Ouderlingen  en  de 
„  Leeraars  op  de  Dorpen  bijeengeroepen  ,  als  ook 
„  andere  Broeders  ,  die  verkozen  tegenwoordig  te 
5,  wezen ,  en  hen  vermaand ,  dat  deze  leere  open- 
5,  lijk  in  eene  vergadering  mogt  onderzocht  worden. 
„  Als  zij  mij  nu  het  gemelde  Boek  (van  nepos), 
„  als  een  fchild  en  onbeweegbaren  muur  tegenftel- 
„  den,  zat  ik  met  hun,  drie  dagen  lang,  van  den 
„  morgen  tot  den  avond,  om  den  geheelen  inhoud 
„  van  dit  Boek  te  onderzoeken.  Thans  vervvonder- 
5,  de  ik  mij  zelven  over  de  ftandvastigheid ,  waar- 
„  heidliefde ,  leerzaamheid ,  en  het  verftandig  gedrag 
5,  der  Broederen;  zoo  ordenlijk  en  gematigd  gedroe- 

9,  gen 
(•)  Hiit.  Eecles.  VII.  24. 


158  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il  „  gen  wij  ons,  bij  onze  vragen,  bedenkingen,  en 
^^y^  53  beOisfingen.  "Wij  wachtten  ons  zorgvuldig ,  dat 
Hoofdft.  ?j  ^^y  eenniaal  aangenomen  meningen,  hoe  gegrond 
na  C.  G.  ^^  zij  ons  mogten  voorkomen  ,  niet  te  hardnekkig 
tot  284.  95  verdedigden ,  nocli  de  tegenwci-pingen  van  ande- 
'  „  ren    ontweken.     WT)   trachtten,  zoo  veel  moog- 

,,  Ujk ,  de  verfchilzaak  te  vereffenen  en  vast  te  fl:el- 
„  len;  ook  fchaamden  wij  ons  niet,  als  wij  rede- 
,,  ncn  vonden,  ons  gevoelen  te  veranderen,  en  an- 
„  deren  onze  toeftemming  te  geven;  ja,  wij  na- 
„  men,  met  een  goed  geweten,  en  ongeveinsd,  met 
„  onze  harten  fteeds  tot  God  gewend,  aan,  het 
„  gene  door  zekere  bewijzen,  en  door  de  Heilige 
5,  Schriften  ,  bevestigd  werd.  Eindelijk  gaf  kora- 
„  cioN,  de  voornaanrfte  verdediger  dezer  leere,  ten 
„  aanhooren  van  alle  de  aanwezende  Broederen,  de 
„  plegtige  verzekering  ,  dat  hij  dezelve  voortaan 
„  niet  meer  toegedaan  zijn,  daar  over  niet  twisten, 
„  dezelve  niet  gedenken ,  en  ze  niet  verder  leeren 
„  wilde ,  dewijl  hij  door  de  tegengeflelde  bewijzen 
5,  genoegzaam  overtuigd  was  geworden.  Over  deze 
„  vriendbroederlijke  belijdenis,  de  algemeene  verzoe- 
„  ning  en  overcenflemming  ,  verheugden  zich  alle 
„de  aanwezende  Broederen. "  —  Evenwel  vond 
DiONYSius  nodig,  om  het  Boek  van  nepqs  Ichrifte- 
lijk  te  wederleggen ,  gelijk  hij  deed  door  zijn  Werk , 
over  de  Beloften ,  in  twee  Boeken.  In  de  Inleiding 
betuigt  hij ,  voor  den  Bisfchop  nepos  ,  dien  hij ,  we- 
gens zijne  kundigheden  en  deugden  ten  hoogften 
prijst,  alle  hoogachting  te  hebben,  te  meer,  daar 
hij  reeds  in  zijne  niste  was  ingegaan;  hij  twijfelde 

nier  3 


GESCHIEDENIS.  159 

niet ,    of  indien    liij    nog   in   leven   ware  ,  zou  hij      ll 
hem  door  mondclijke  redenen  overtuigen;  doch,  de-    ^^'^ 
wijl  vele  Leeraars  zijn  Boek  als  eene  groote  verbor-  iioofdft. 
genheid  aanprezen ,  en  velen  door   hetzelve   werden  "^  ^'  G. 

Toor   o  C  f 

overgehaald  tot  te  laage  en  zinlijke  denkbeelden  van  1^^.  '^Z 
het  Koningrijk  van  God,  zag  hij  zich  genoodzaakt, 
zijnen  Broeder  nepos  ,  even  of  hij  tegenwoordig 
ware ,  te  wederleggen.  In  het  tweede  Bock  van  dit 
"Werk,  handelt  hij  van  de  Openbaring  van  joan- 
NES,  welke  hij  aan  den  Apostel  van  dien  naam, 
om  verfcheiden  redenen ,  ontzegt,  doch  echter  voor 
Godlijk  erkent ,  Ichoon  van  eenen  anderen ,  door 
Gods  geest  gedreven,  joannes  gefchreven;  belijden- 
de tevens,  dat  dit  Boek  zijne  begrippen  te  boven 
gaat,  alhoewel  hij  het  daarom  niet  wil  venverpen: 
„  Ik  veroordeel  niet ,"  zegt  hij ,  „  het  geen  ik  niet 
„  heb  kun'icn  verdaan;  maar  ik  bewonder  het  des 
„  te  meer,  dewijl  ik  het  niet  kan  inzien   (*}." 

Welk  deel   dionysius   gehad   hebbe ,    in   de  v<?r-  Wordt 
fchillen  over   den   Doop    der    Ketteren ,   en    hoe  hij  verdacht  . 
ook  daar  in  tot  vrede  hebbe   gearbeid,   is  hier  voo-^^^van 
ren  reeds  verhaald   ( f ).     Doch ,    als  hij  eenige  jaa-  onrecht- 
ren  daar   na  ,    vergeefs  beproefd   hebbende ,    eenige  f  "]'^'''' 
Christenen  in  Egypte^  die  de  gevoelens  van   sabel- 
Lius  waren  toegedaan ,  met  zachtmoedigheid  van  de- 
zelve af  te  trekken,  deze   gevoelens  wederlegde,  en 

bij 

(*)  EusF.Bius  Hisr.  Eccles.  VII.  25.  Men  vergeh'jke, 
verders ,  over  het  gevoelen  der  Chiliasten ,  moshedi  . 
Nodige  Ophelderingen^   III.  Deel,  Bladz.  307.   volgg. 

(1)  Bladz.  132. 


röo  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       bij  die  gelegenheid  Iprekende  van  liet  perfoonlijk  on- 

■OEK     dcrlcheid  des   Vaders   en   des    Zoons,   eenige   ftcrlce 

Hoofdft.  uitdrukkingen  gebruikte,  en  den  Zoon  befchouwde, 

m  C.  G.  als  die  van    den  Vader   gemaakt   of  gefchapen,    en 

Ton r   O  ^  J 

tot  284'  ^^^  ^^^""^  andere  natuur,  en   zoo  wezenlijlt  van  den 
...  Vader  onderlcheiden  was,  als   de  vvijnflok  van  den 

genen ,  die  hem  plant ,  befchuldigden  fommige  Recht- 
zinnigen ,  den  goeden  Kerkleeraar  ,  als  loochende 
hij  de  Godheid  van  christlts,  bij  den  toenmaligen 
Bisichop  van  Rome,  insgelijks  dionysius  genoemd, 
welke  zedeit  het  jaar  259  Opziener  dezer  Gemeente 
was ,  niet  als  of  de  Bisfchop  van  Rome  eenige  magt 
of  gezag  geoordeeld  werd,  te  bezitten  over  andere 
Bisfchoppen  ,  maar  gelijk  men  toen  gewoon  was , 
zich  met  zijne  bezwaarcn  aan  den  Bisfchop  van  eenige 
aanzienliike  Gemeente  te  vervoegen.  De  Roomfche 
Bisfchop  hield  terllond ,  in  het  jaar  1260 ,  m£t  eenige 
Bisfchoppen,  eene  Kerkvergadering  te  Rome,  welke 
de  gewaande  Ketterij  van  den  Bisfchop  van  y^lex^ 
andrie,  zoo  wel  als  de  gevoelens  van  sabellius, 
veroordeelde  ,  waar  op  dionysius  eene  verdediging 
of  verantwoording  fchreef  ,  aan  den  Bisfchop  van 
Rome  opgedragen,  waar  in  hij  aantoonde,  dat  men 
hem  verkeerd  verdaan,  en  zelfs  zijne  woorden  onre- 
delijk verdraaid  had;  verklarende,  dat,  alhoewel  hij 
den  Zoon  van  God  niet  iiitdruklijk,  (o/^asö-iov,)  van 
het  zelfde  Wezen ^  of  eenswezens,  met  den  Vader 
genoemd  had,  omdat  dit  woord  niet  in  de  Heilige 
Schrift  voorkomt,  hij  echter  volkomen  overëenftem- 
de  met  de  ieere  der  genen  ,  die  dit  woord  ge- 
bruikten.   Dit  alles  heeft  evenwel  niet  kimnen  ver- 

hin- 


GESCHIEDENIS.  i6i 

"hinderen,   dat  men   naderhand  over  zijne  Rechtzin-      II 
nighcid  getwist  heeft.     De    Arianen   beriepen  zich    ^^^ 
op  DiONYSius ,  als  die  hun  gevoelen  reeds   was  toe-  Hoofdf^. 
gedaan  geweest,    atiianasius   (*)  verdedigde  hem  ^^  C.  G. 
als  Rechtzinnig,  maar    basilius   (f)  maakt  hem  jq^  284*. 
tot   eenen    voorloper  van   de  Ari'danfche   gevoelens.  ■■ 

Zelfs  nog  in  laater  tijden  heeft  men  over  de  mening 
van  iHOxVYSius ,  in  dit  opzicht,  getwist,  eu  men  kan 
niet  ontlcennen,  dat  hij,  in  zijne  wederlegging  der 
Sabellianen ,  onbehoedzaam  heeft  gefproken ,  hetwelk 
hij ,  naderhand  ,  zoo  goed  liij  konde  ,  heeft  ver- 
fchoond. 

Hoe  hüt  ook  ware ,  dionystus   had   zich   te  ver-  Wordt  in 
dienftelijk    bij   de   Christen  -  Kerk  gemaakt,   tian  dat  halling- 
hij  ligtvaardig  had  l>ehooren  te   worden   befchuldigd  yerdr^- 
en  verketterd.     Hij  had,  gelijk  onda*  decius,   dus  ven, on- 
Gok  nu  onlangs,  onder  valerianus  ,  met  d^  groot-  "'^f^''^^'^" 
fi:e    llajidvnstigheid  ,    mishandeling  'en    ballingfchap 
voor  liet  Christen  geloof  ondergaan  en  geleden.  Naauw- 
Ujk  was,  onder  den  laatstgemelden  Keizer,   de  ver- 
volgiwg  begonnen,   of  dionysius,  met  verfcheiden 
andere  aanzienlijke  Cliristenen,  werd  voor  den  Stad- 
houder  van    Egypte  ,   /eivulianus  ,   ontboden  ,   die 
üun  gebood ,  de  Goden  ,  befchermers  des  Rijks ,   te 

die- 

(*)  In  een  gefchrift,  onder  den  Titel:  Over  den  Bis- 
lehop  DIONYSIUS  van  Alexandriê. Bewijs  ^clat  hij,  gelijk  de 
Kerkvergadering  van  Nicca,  tegen  de  Aricïanfche  Ketterij 
gezind  is  geweest ,  en  dat  zich  derhalvcn  de  Arianen  te 
finrecht  en  vergeefs   op  zijne  overëenjlcmming  beroepen, 

Cf)  Z)«?  Spirit.  S.  et  Ep.  9. 

in.  Deel.  L 


162  KERK  EL  IJ  KE 

II       dienen ,  en  breed  opgaf  van  de  genade  de?  Keizers , 

BOEK     f|j(.  hun  onder   deze    voorwaarde   zijne   gunst   wilde 

Hoofdft.  fclienken ,  ja  die  Iien ,  op  deze  wijze ,  tot  eenen  be- 

na  C.  G.  teren  eeredienst  ovcrbraclit.    Geene  ongewoone  voor- 

Tg  o  f   OCJ 

»^^   Óq  , '  wendzels  van  zulkcn  ,   die  anderen   om  den  Gods- 
tot   2o4.  - 

■  ■!  dienst  vervolgen !     Wanneer  dionysius  ,  en  de  Chris- 

tenen, die  hem  verzelden,  verldaarden,  dat  zij  nie- 
mand, dan  den  dénen  waaren  God,  zouden  aanbid- 
den, wefden  zij  na  eene  afgelegene  plaats  in  Liby'ê, 
Kefro  genoemd,  verbannen,  met  verbod  ,  aan  hun, 
en  aan  alle  anderen  ,  bijëenkomllen  aan  te  leggen ,  of 
op  de  grafplaatzcn  te  vcrfcoijncn ,  onder  bedreiging ,  dat 
zij,  hier  aan  niet  gehoorzamende,  het  gevaar  van 
zwaarer  ftraffe  aan  zich  zelve  zouden  te  wijten  heb- 
ben. DIONYSIUS  moest,  fchoon  hij  ziek  was,  nog 
dien  zelfden  dag  in  ballingfchap  vertrekken.  Te  Kefro 
gekomen,  vond  hij  zich  fpoedig  van  vele  Christenen 
omringd,  die  hem  uit  de  ftad  gevolgd,  of  van  el- 
ders in  Egypte  dervvaards  gekomen  waren.  In  het 
eerst  werden  dezen  van  de  Heidenen  aldaar  befchimpt, 
en  met  fteenen  geworpen,  maar  fpoedig  werden  ve-' 
len  van  dezen  overgehaald,  om  de  Heidenfche  Af- 
godsbeelden te  verlaten ,  en  zich  tot  den  waaren  God 
te  bekeeren.  Ook  onderhield  dionysius  ,  door  mid- 
del van  vier  Ouderlingen  of  Priesters ,  en  verfchei- 
'  den  Diakonen,  die  te  Alexandrïè  gebleven  waren, 
a.mhoudende  gcmeenfcliap  met  zijne  Gemeente ,  bezor- 
gende, dat  de  bijcenkumften  der  Christenen  fleeds  ble- 
ven plaats  houden.  Deze  verrichtingen ,  hoe  zeer  van 
'sBisfchops  ijver  getuigende,  werden,  als  eene  onge- 
hoorzaamheid aan  \s  Keizers  bevelen ,  opgevat ,  weshal- 

veii 


GESCHIEDENIS.  163 

ven  DiONYSius  naa  eeiie  andere  meer  woeste  plaats      II 
verzonden  werd,   alwaar  hij  echter  nog  niet  naliet,    ^'^^^ 
bijëenkomfiien  en  onderhandelingen  met  de  Christenen  piooi"di>. 
van   zijne   Gemeente  te  hebben.     Dit  alles  verhaalt  "^  C.  G, 
DioxYSius  zelve,  in  eenen  Brief  bij  eusebius   C*)^ 'ot'^  284.' 

in  welken  hij  zich  verdedigt    tegen  zekeren   Egijpti- — 

fchen  Bisfchop  gerinianus  ,   die  hem  te  last  had  ge- 
legd ,  dat  hij ,  gedimrende  de  vervolgingen ,  de  vlucht 
genomen,   en  de   gewoone  bijëenkomftcn  zijner  Ge- 
meente niet  gehouden  had. 
Na  het  einde  der  veiTolging  onder  valerianus.  Zijne 

omtrent  het  iaar!i6o,  ï\?i:i Alexandri'è  terug  gekeerd,,    *•      , 
'  ö  &  5  lotgeval- 

werd hij ,  door  het  ontftaan  van  een    oproer  en  bur-  len  en 

gerkrijg,  waar  in  zelfs  de  Christenen  deel  namen,  do<>^' 
geduurende  welken  men  de  llraaten  dier  Had  niet 
veilig  gebruiken  kon,  op  nieuw  in  zijne  rust  ge- 
ftoord,  zoodat  hij,  ter  naauwernood,  door  Brieven 
met  de  leden  zijner  Gemeente  handelen  kon  (f), 
DIONYSIUS  volhardde,  tot  het  laatfle  van  zijn  leven, 
in  zijnen  ijver  voor  het  Christendom ,  trouwens , 
toen  PAULUS  van  6V7;;75/^/<? ,  Bisfchop  van  /4nti'óchi'è^ 
op  nieuw ,  omtrent  de  leere  der  Drieëenheid ,  on- 
rust brouwde,  beproefde  de  VTedelievende  dionysius 
hem  te  recht  te  brengen ,  fchreef  vervolgends  eenen 
Brief  aan  de  Gemeente  van  Anti'óchi'é  ^  en  zou  de 
Kerkvergadering,  aldaar  tegen  paulus,  in  het  jaar 
i(>$  ,    gehouden  ,    hebben  bijgewoond  ,  indien    ou- 

(*)  Hht.  Ecdcs.  VIL  II. 

(t)  EUSEB.  Hiit.  Eccles.  VII.  21, 

L  a 


i54  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

II  derdom  en  zwakheid  liem  niet  verhinderd  hadden, 
^'^^^  gelijk  dan  ook  koit  daarna  eene  zachte  natuudijke 
Hoofdft.  dood  hem,  in  eenen  hoogen  ouderdom,  van  zijnen 
na  C.  G.  post  afriep ,  en  in  de  Gewesten  des  vrcdes  en  der 
tot  284.^''-^^^  overbracht  (*). 
Veel  heeft  deze  kundige  en  werkzame  Leeriiar  der 

^l-".^       Christenen    gefchreven.     eusebius    heeft    ons    vele 
fchrifcen.  ° 

fchoone  en    gevvigtige    uittrekzels    uit    verfcheidenen  ' 

van  zijne  Brieven  bewaard,  van  welke  wij,  bij  ge- 
legenheid ,  gebruik  hebben  gemaakt.  Ook  noemt 
deze  Gefchiedfchrijver  (f)  ons  nog  andere  Brieven 
en  Werken  van  denzelven  op,  bij  voorbeeld,  zijnen 
Brief  aan  de  Egyptifche  Christenen,  over  de  Kerke- 
lijke Boete;  nog  een  afzonderlijk  Boek  over  de  Boe^ 
te^  aan  den  Bisfchop  konon;  eene  fchriftelijke  be- 
firaffïngsreden  aan  de  Gemeente  van  Alexandrië ; 
een  Boek  over  den  Marteldood  aan  oPvIgenes;  een' 
Brief  aan  de  Gemeente  te  Laódice'di  aan  de  Arme- 
mérs  ^  over  de  Boet  e '^  eenen  aan  cornelius,  Bis- 
fchop te  Rome^  en  anderen.  Ook  weten  wij,  dat 
hij  twee  Boeken  over  de  Beloften  heeft  gefchreven, 
die  wij  reeds  gemeld  hebben,  vcrfcheidcn  Brieven 
tegen  de  Sabellianen  ^  een  Boek  over  de  Verzoekin- 
gen ,  uitleggingen  over  het  begin  van  salojnio  's 
Prediker  ,  en  over  den  eerflen  Brief  van  paulus 
can  de   Christenen  te  Korinthen  enz  ( § ).     Elders 

meldt 

(*)  EusER.  Eist,  Eccks.  VII.  27. 

(t)  Hist.  Eccies.  VI.  46. 

{§)  EüSEB.  ///;/.  Ecclcs,  VII.  16. 


GESCHIEDENIS.  165 

meldt  EUSEr.HTS  C*)  nog  twee  Paaschbrieren  ^  (Epis-       II 
toU  Pafchales^')  door  dionysiös  gefchreven ,  gediiu-    ^^^ 
rende  de  vervolging  van  decius,  waar  in  hij  aan- Hoordfl. 
toont ,   dat  het  Paaschfeest  niet  dan  na  de  Lente-  "'"^  ^*  ^• 
dag  en  naclit-cvening  mag  gevierd  worden,  en   te- ^qj  «g^.. 
vens  cencn  jaarkring  van   8  jaarcn  tot  bepaling  van  -■ 
d.Q\\  dag  voor  dit  Feest  opgeeft.     Een  aanmerklijk 
uittrelfzel ,  uit  zijn  Werk  over  de  Natuur,  heeft  eu- 
SERius  ook  bewaard  (f),  waar  in  hij  het  Leerftel- 
fel  van   epicurus  wedcrlegt,    en   de  Schepping  en 
Voorzienigheid  verdedigt.    Doch  geene  zijner  fchrif- 
tcn  zijn  buiten  deze  tot  ons  gekomen,  behalven  een 
Brief,  in  welks  opfchrift  hij  Aartshisfchop  van  Alex- 
andri'è  genoemd  wordt ,  aan  basilides  ,  Bisfchop  van 
Pentapolis^  m  welken  hij  op   eenigen   door  denzel- 
ven  gedaane  \Tagen   antwoordt  ,   welke  antwoorden 
als  Kerkregekn ^  (^Canones ^^  zijn  aangenomen  (§). 
De  eerfle  vraag  betreft  het  uur  ,   wanneer  men   het 
vasten   voor  Paasfchcn  ,    ter  gedachtenis   van  jesus 
dood ,  moest  eindigen ,  waar  op  dionysius  antwoor- 
de ,  dat ,   dewijl  men  het  uur  van  jesus  verrijzenis 
niet   met   zekerheid  kan   aantoonen,    men  hier  om- 
trent ook  niets  beflisfen  moer.    Eene  tweede  vraag 
houdt  hij  voor  overtollig,   of  naamlijk  \T0Uwen,  in   ' 

ha- 

C*)  Hht.  Ecdcs.    VII.   20. 

(f )  D^  Pnepar.  Eiiang.  Lihr.  XIV.  Cap.  23-27. 

(  §  )  Balsamon  en  zonaras  hebben  dezen  Brief  met 
lumne  annmerkingen  bekend  gemaakt ,  en  dus  vindt  men 
liem  in  het  Sijuodicon  five  Pand  eet  cc  Canov.um  etc,  Oxofi. 
T.  II.  pag.  1-7. 

L 


o 


i66  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il  hare  (tonden,  den  openbaren  Godsdienst  mogen  b^- 
BOEK  wonen?  Godvruchtige  Christinnen  zullen,  meent  hij, 
Hoofdft.  '^^^  zulken  ftaat  zich  niet  verftouten,  zulics  te  doen, 
na  C.  G.  en  nog  veel  min  het  ligchaam  en  bloed  des  Hceren 
lót  284.'  ^^"  ^^  raken.  Tot  het  allerheiligfte ^  (zoo  noemde 
*  men  thans  het  Heilig   Avondmaal ^^   mag   niemand 

ko-men,  dan  die  zoo  wel  aan  ligchaam  als  geest. rem 
is.    De  derde  vi'aag  betreft  de  onthouding  van  ech- 
te lieden,  bij  welke  dionysius    op  paulus  uitfpraak 
verwijst  ,    dat    naamlijk    de  echtgenoten    hier    zelve 
richter  zijn,    en  niet  ilan  met  wederzijdfche  bewilli- 
ging   handelen    mouten.    Eindelijk    iprcekt    hij    ook 
van  onwillekeurige  nachtlijke  bevlekking ,  en  fluit  den 
Brief  5  met  easilides  ,  zijnen  gelovigen  en  wijzen  Zoon  , 
te  verzoeken ,  hem  te    fchrijven ,   of  hij  deze  zijne 
antwoorden ,  die  hij  niet  als  voorfchriften ,   maar  en- 
kel als  zijne  mening ,  wil  aangemerkt   hebben ,  voor 
goed  en  billijk  keure  —  Men  heeft,   in   laater  tijd, 
nog  eenen  Brief,  aan  paulus  van  Samofata ,  en  eene 
Wederlegging    van    tien  van  zijne   tegenwerpingen  ^ 
te  voorfchijn  gebracht,  en  aan  dionysius  tocgefchre- 
ven  (*),  doch   het  onderfcheid    van  flijl,    het   Itil- 
zwijgen  der  Ouden,  en  het  verfchil  tusfchen  den  in- 
houd en    het  verhaal   van    eusebius    (f),   fchijnen 
genoeg  te  bewijzen,  dat  deze  beide  Hukken  niet  van 
dionysius  zijn. 
CvpRiA-       De  andere  vermaarde  Kerkleer ii ar,  welke,  bij  de 
KUS.        vervolging  onder  Keizer  valeriaan,  niet  alleen  bal- 
ling- 
(*)  BihliotJi.  Patr.  T.  XI.  p.  273.  y^/.  cd.  Paris, 
(t)  Ilist,  Eccki.  Libr.  VII.  C.  30. 


GESCHIEDENIS.  167 

Ilngfchap,  maar  de   dood,   voor  het  Christelijk  ge-      II 
loof  ondergaan  heeft,  is  cyprianus,  een  man,  die,    ^^* 
in  ijver  voor  den  Godsdienst ,  in   werkzame  bezig-  Hoofdft. 
heid,   om  deszelfs  zuiverheid,  naar  zijne  begrippen,  na  C.  G. 
te  handhaven,  en  bijzonder,  om  de  Kerkelijke tuclit , -Jq'^   ^^^ 
en  het  gezag  en  aanzien  der  Kerk ,  en  van  derzelver  ■ 

Bisfchoppen ,  voor  te  ftaan ,  naauvvlijks  zijns  gelijken 
heeft  gehad.  Doch ,  die  te  gelijk ,  door  dezen  zelf- 
den ijver,  daar  hij,  zwak  van  oordeel,  vrij  wat  tot 
dweepzucht  overhelde,  en  dus  zich  naauvvlijks  bin- 
nen de  palen  wist  te  houden,  in  veleriiande  en  zelfs 
jianmerkelijke  gebreken  vervallen  is.  Wij  hebben 
hem  uit  de  Gefchiedenis  der  twisten  met  novatus 
en  NOVATiANus,  der  verfchillen  over  de  gevallenen, 
en  met  den  Roomfchen  Bisfchop  stefanus  ,  over 
den  Ketterdoop ,  voor  het  grootlle  gedeelte ,  uit  zij- 
ne Schriften  en  Brieven  opgemaakt,  in  zijnen  ijver 
en  drift  leeren  kennen.  Een  beknopt  bericht  van 
zijne  levensbijzonderheden  en  fchriften  zal  hem  nog 
nader  aan  ons  bekend  maken. 

TiiASCius    c.-ECiLius  CYPRIANUS  ,    ZOO    was    de  Zijne  le- 

jiaam  van  dezen  vermaarden  man ,  in   Afrika ,    mis-  '^'*^'^^^'''j* 
^ ,  .  T^      ,  ,  zonder- 

Ichien  te  Karthago ^  omtrent  het  jaar  200,   uit  Hei-  heden, 

denfche  vermogende  ouders  geboren ,  legde  zich  op  f '.i"^-'  be- 
de geleerdheid  en  vvelfprekendheid  toe,  en  verwierf  *'^' 
in  de  gemelde  ftad,  als  Leeriiar  der  vvelfprekend- 
heid, of  Redenaar,  grooten  roem;  maar  zijne  zeden 
waren  ten  hoogden  verdorv^en  ,  bijzonder  was  hy 
aan  de  wellust  zoo  zeer  overgegeven,  dat  hij,  om 
die  te  voldoen,  zelfs  tovermiddelen  gebruikte.  Doch, 
omftreeks  het  Jaar  244  ,  of  wat  laater ,  werd  hij , 
L  4  door 


idd  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       door  cenen   Ouderling   der  Gemeente  te   Karthago  ^ 

^^^     C/ECiLius    (*)  ,    overreed  ,    om    den    Chnstclijkerï 

Iloofdft.  Godsdienst  te  omhelzen ;  en  van  dien  tijd  af,  vcriin- 

na  C.  G.  derde  zijn   hart  en  leven   op   cene  ziclitbare   wijze. 
Taar  251.  ,,..  .  ,    .    ,  •  .  ,      . 

itot   284. -^^y  ^^^  mgetogenj  kuisch,   matig,   mtmuntende  m 

— — —  werken  van  liefdaadigheid  jegens  armen  en  bchoefti- 
gen.  Hij  zelve  fchrijft  ,  met  de  fterkfle  en  leven- 
digfte  aandoening  y  van  deze  zijne  zedelijke  verande- 
ring, die  hij  aan  de  kracht  van  den  Godsdienst  van 
jESus ,  en  in  het  bijzonder  aan  de  kracht  van  den 
Cln-istelijken  Doop  toefchrijft,  in  zijn  Boek  over  de 
genade  van  God  aan  donatus  :  „  Mij  dacht ,  naar 
„  mi,incn  toenmaligen  toeftand,  dat  het  waarlijk  iet 
„  hards  en  moeilijk  was ,  om ,  door  het  Bad  des  H. 
„  Doops,  in  een  nieuw  leven  gefteld,  en  met  bc- 
„  hoiidenis  van   het  vorige  ligchaam,   in  hart,    ge- 

„  moed ,   en  zin  ,  geheel  te  worden  veranderd  

„  Gelijk  ik  voorheen  aan  vele  dwalingen  vast  was , 
„  en  bijna  geloofde  ,  dat  het  niet  mogelijk  was  y 
„  dtzdwQ.  af  te  leggen ;  zoo  liet  ik  mij  van  de  on» 
„  deugden  beheerfchen,  en,  dewijl  ik  twijfelde,  iet 
„  beters  te  kunnen  vinden,  beminde  ik  het  kwaad, 
,,  dat  mijne  natuur  geheel  doordrongen  had  —  Maar, 
„  nadat  het  Water  des  H.  Doops  mijne  vorige  zon- 
„  den  afgewasfchen ;  en  mijn  gezuiverd  hart  het  licht 

,,  van 
(*)  Deze  c^ciLius  was,  meent  men,  dezelfde,  die, 
in  het  gefprek  van  minuciüs  felix,  eerst  als  een  vijiiiui 
«n  bediijder  van  bet  Christendom  voorkomt ,  maar  die 
door  ocTAViüs  overtuigd,  en  tot  het  Christendom  over- 
gebracht wordt.  Zie  IL  Deel^  Blaclz,  385. 


GESCHIEDENIS.  169 

„  van  boven ,  en  de  zalving  des  Geestes  ontvangen ;      If 

5,  nadat  die  tweede  geboorte  mij  thans  tot   een   an-    ^^^ 

„  der  en  nieuw  mcnsch  vernieuwd  had;  zoo  moest  Hoofdfl. 

„  ik,  tot  mijne  verwondering,  ondervinden,  dat  al- "^  C.  G. 

Taai'  "<i 
„  Ie  mijne  vorige   twijfehngen  plotslijk  verdwenen ;  J^^   ^84! 

„  alles  was  nu  licht  en   heller  rondom  mij;   ik  be 

„  vond ,  in  de  daad ,  dat  mij  dat  gene  gemaklijk  voor- 
,,  kwam,  wat  mij  voorheen  zoo  moeilijk  toefcheen, 
„  en  dat  het  gene  ik  vooraiïials  voor  onmooglijk 
„  hield,  werklijk  volbracht  kon  worden.  Gij  weet 
5,  het  immers  zelve,  mijn  vriend!  en  erkent  met 
'„  mij ,  wat  het  affterven  der  zonde ,  (bij  den  Doop), 
„  van  ons  weggenomen  ,  en  wat  integendeel  het 
,,  nieuw  geestelijk  leven  in  ons  gewrocht  hebbe.  '* 
Ja,  men  kan  zelfs  niet  ontkennen,  dat  cyprianus, 
in  flrengheid  van  zedenleere  ,  ruim  ver  genoeg  gegaan 
zij.  Immers  niet  alleen ,  dat  hij  zijne  goederen  en  tui- 
nen 5  die  hij  te  Karthago  bezat ,  verkocht ,  en  het  geld 
onder  de  armen  verdeelde,  maar  hij  onthield  zich  ook 
geheellijk  van  alle  gemeenzame  verkeering  met  zifne 
huisvrouw,  even  of  zulke  onthouding,  gelijk  trou- 
wens meer  Christenen  ten  dezen  tijde  zich  verbeeld- 
den, eene  volmaakter  deugd  ware  (*).  Jegens  zij- 
nen vriend  c/ecilius  gedroeg  hij  zich  zoo  dank- 
baar, dat  hij  deszelfs  naam  c/ecilius  aannam,  ge- 
lijk 

(*)  Dit  verhaalt  pontius  ,  een  Diakon  van  cyphia- 
Nus,  die  zijn  leven  befchreven  heeft.  Sommigen  vat- 
ten echter  deszelfs  woorden  zoo  op,  als  of  zij  van  jobs 
huisvrouw ,  en  niet  van  die  van  cypriaivus  ,  te  verllaaH 
waren.    Doch  zonder  genoegzamen  grond. 

L5 


I70  K  E  R.  K  E  L  IJ  K  E 

II       lijk  dan  ook  deze  hem  zuo  veel  toeveitroinvde ,  dat 


BOEK 

X 


hij,  bij  zijn  overlijden,  de  zorg  voor  zijne  vrouw 
Hoofüft.  en  kinderen  aan  cyprianus  aanbeval.  In  beide  de- 
na  C.  G.  2e  geestelijken  blijkt  dus ,  dat  het  huwelijk  toen  nog 

Tggf  "  ^  I» 

tot  284*  gemeenzaam    was ,   onder  de  Geestelijken  en  Opzie- 

ners  der  Kerk. 

Hijwordt      Zijn   godvruchtig  en   voorbeeldig  leven    was  oor- 
Ouder-     2aak,  dat   cyprianus,   fchoon   een   nieuw   bekeer- 
jji^.         de,   eenige    weinige  maanden  flechts  na  zijne  bekee- 
fchop.      ring,  door  den  Bisfchop  donatus,  zijnen   vriend, 
tot  Ouderling   werd   verkozen,   en  dat  hem,   na  de 
dood  van  dezen,  in  het  jaar  248  ,  of  249,  het  Bis- 
fchops-ambt   te   Karthago  ,   hoe    zeer   tegen   zijnen 
udl,  met   eenparige    Hemmen    des    Christen   volks  , 
welke  toen  nog  bij  het  verkiezen  van  cenen  Bisfchop 
golden ,    alleen   vijf  Ouderlingen   uitgezonderd  ,    die 
niet  in   deze   keuze   bewilligden  ,   werd   opgedragen. 
In  deze  waardigheid    gedroeg  zicii   cyprianus  zoo- 
danig ,  dat ,  hoe  zeer  hij  van  de  magt  van  het  Bislchops- 
ambt  al  te  hooge  gedachten  koesterde,  hij  nogthans 
door  zijne   Gemeente    niet  min    geliefd    dan    geëerd 
werd,  dewijl  hij,  door  zijn  voorbeeld  zoo   wel,  als 
door  zijne  leere  en  onderwijs,  (lichtte,  en  niets  van 
eenig  aanbelang  ondernam ,  zonder  zijne  Ouderlingen, 
en  zelfs  de  overige  leden    zijner  Gemeente,  te  raad- 
plegen ;    ftreng  was  hij   in   het   beflraffen   en   weeren 
van    alle   kwaad  ,   en   het   aanprijzen   en  bevorderen 
van  deugd  en   godzaligheid,   liefderijk  jegens   de  ar- 
"       men ,  en  zorgvuldig  in  het  waarnemen  van  alle  dec- 
len  zijner  bediening. 
Ontwijkt      Niet  lang  na  zijne  verkiezing  tot   Bisfchop  ont- 

flond 


GESCHIEDENIS.  171 

ftond   de    veivolging    der    Christenen  ,    onder     den       n 

Keizer  decius.     Terflond  eischte  het  Heidensch  ge-    ^°^^ 

meen   te    Karthago   de    dood   van   cyprjanus  ,     en  Hoofdft. 

fchreeuwde    menigmalen  ,    op    de    openbare    worftel-  "^  C.  G. 

Taar  ''^i 
plaats ,  dat  hij  voor  de  leeuwen  zou   geworpen  wor-  [^^  ^g  * 

den.    Doch,  als  men  hem  daar  toe  zocht,   ont\veek 

hij   het   geweld,   door  eene  tijdige  vlucht,  volgends  ^^^^}' 

het  geen  het  hevel  des  Heer  en  leert,  fchrijft  hij  (*),  onder  de- 

meer  bezorgd  voor  het  heil  en   de  mst  der  Broede-  ^'^'^ ' 

1  ...         1  ,  ..  doorvrij- 

ïen,  dan  voor  zijn  eigen  leven,  om,   door  zijne  te-^vinigg 

genvvoordigheid ,  het  woedende  gemeen  niet  te  ter-  balling- 
gen,  en  aanleiding  te  geven,  dat  de  Gemeente  in  ^"^^^* 
grooter  gevaar  kvvame.  Tevens  echter  fchreef  hij 
elders  (f),  dat  God  hem  zelve  uitdruklijk  de  vlucht 
bevolen  .  hebbe  ;  gelijk  wij,  al  voorheen ;  opgemerkt 
hebben  ,  dat  cyprlvxus  zich  meermalen  Godlijke 
ontdekkingen  en  openbaringen  toefchreef  (S),  waar 
van  wij  reeds  voorbeelden  ontmoet  hebben.  Waar- 
fchijnlijk ,  even  gelijk  wij  van  dionysius  van  Alex- 
andriê  vermoed  hebben  (**),  zekere  fterke.  geest- 
drift, of  werking  der  verbeeldingskraclit,  of  droom, 
voor   Godlijke   aanduiding  nemende,    of  wel,    zijn 

be- 

(*)  Epist.  20.  aliis  1$.        (f)  EpUt.  i6.  nlih  lo. 

(§)  Boven  Bladz.  114.  Hij  fchijnt  de  gave  der 
voorzeggingen  ,  in  eenen  eigenlijken  zin  ,  uit  zijnen 
Doop, 'af  te  leiden.  Lihr.  ad  donat.  de  gratia:  In- 
de ,  ftimto  et  concepto  v/gore ,  /uc  adhuc  pofiti  futuro- 
rum  iudicia  pnenoscinnis, 

(**)  Boven  Bladz.  153. 


17-  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       bciluit,    opgemaakt   uit    de   overweging    der  rieilfge 

^^^^     Schriften,  vergeleken  met  de  omftandigiieden ,  onder 

Hoofdft.  gübcden  tot  God,  als  door  hooger  invloed  der  God-^ 

na  C.  G.  heid  gewerkt,  en  dus  als  eene  Godlijke  openbaring, 

J^|"^^g^*  aanmerkende.    Hoe  het  zij,   deze  zijiie  vlucht  werd 

van  alle  Christenen  niet  gebillijkt ,  waarom  ook  pon- 

Tius ,  zijn  levensbefclirijver ,  zich  vele  moeite  geeft , 
hem  deswegens  te  veifchonen  en  te  rechtvaardigen  — 
CYPRiANus  bleef,  geduurende  zijne  ballingfchap, 
welke  door  een  banvonnis  der  overighcid,  waar  bi] 
te  gelijk  zijne  goederen  verbeurd  verklaard  werden, 
bevestigd  was ,  aanhoudend ,  zorgen  voor  den  wel- 
ilaud  en  belangen  zijner  Gemeenten,  en  fchreef  uit 
dezelve  menigvuldige  Brieven ,  aan  zijne  Gemeente , 
aan  de  Martelaren  en  Belijders,  over  het  wederaan- 
nemen  der  afgevallene  Chnstcncn ,  enz. 
Hij  keert  Wanneer  in  het  jaar  251  de  hevigheid  der  ver- 
tGcug  nnn  yolging  bedaarde ,  die  door  den  dood  van  decios  kort 
jro^  '  daar  na  geheel  ophield,  keerde  cyprianus,  na  een 
afzijn  van  een  jaar  en  ecnige  maanden  naa  Karthagt» 
terug,  alwaar  hij  de  handen  vol  werks  kreeg,  niet 
alleen  met  den  twist  over  de  afgevallene  Christenen , 
maar  ook  met  de  verdeeldheden  der  Novatianen, 
Bij  gelegenheid  der  meermalen  gemelde  algcmeenc 
Pestziekte,  welke  de  Heidenen  aan  den  toorn  der 
Goden,  wegens  de  Christenen  ,  toefchreven  ,  toon- 
de hij  niet  alleen,  dat  men  veeleer  de  Hcidenfche 
Bijgelovigheden  en  Hechte  zeden  voor  de  oorzaak 
derzelve  te  houden  hebbe,  maar  vermaande  ook  de 
Christenen,   met  goed    gevolg,  om   hunne  mcnsch- 

lie- 


GESCHIEDENIS.  173 

Tievendheid  ook    tot   de    Heidenen   uit   te   firekken,       ir 
en  die  niet  min,  dan  hunne  Broederen,  behulpzaam    ^^^^ 
te  wezen.    Ook  liet  hij  aanzienlijke  geldfommen  on-  [joofdff. 
der  armen    en    behoeftigen  iiitdeelen ,    en   bracht  in  "^  C.  G. 
het  jaar  253  eene  aanzienlijke  verzameling   van  pen-  ^^^  "^ 

ningen  uit  zijne  Gemeente  bijeen,  om  de  Christenen 

vrij  te  kopen,  die  van  barbaarfche  volken,  bij  eeneii 
inval  in  Numidi'é ^  ten  dezen  tijde,  als  flaven  weg- 
gevoerd waren.  Eindelijk  werd  hij  ,  in  het  laatst 
van  zijn  leven,  ingewikkeld  in  den  twist  over  den 
Ketterdoop ,  bij  welke  gelegenheid  hij ,  gelijk  -hij  te  voo- 
ren  meermalen  gedaan  had,  meer  dan  ééne  Kerkver- 
gadering te  Karihago  hield ,  en  zich ,  met  allen  zijnen 
ijver ,  toch  bedaarder  gedroeg  ,  dan  zijn  tegenflrever , 
de  Bisfchop  van  R.ome ,  gelijk  wij  verhaald  hebben. 
Toen ,  in  het  jaar  257 ,  de  vei-volging  der  Chris-  Hij 

tenen,  onder  den   Keizer   valerianus  ,  eenen   aan-^^'°™^°P 

nieuws, 
vang   nam  ,  vermaande   cyprianus  ,   door   een  bij-  in  de  ver- 
zonder  gefchrift,  tot  moed,  geduld,   en  ftandvastig- "^'olging 
heid,   waar  van  hij  ook  zelve   één    der   cerllen    een  ^j^^.^^ 
voorbeeld   gaf.     aspasius    paternus  ,    Landvoogd  seban- 
van  Afrika ,    het   Keizerlijk    Bevclfchrift   ontvangen  "'^"' 
hebbende ,  liet  cyprianus  bij  zich   komen ,   en  hem 
daar  van  kennis  gegeven  hebbende ,  vorderde  hij  van 
tien  Bisichop ,  dat  hij  de   Romeinfche  Goden    verëe- 
ren    zoude,     cyprianus    verklaarde  ,    dat    hij    een 
(];hristen    en    een    Bisfchop   was,   die    geenc    andere 
Goden    erkende ,    dan    den    eenigen    waaren   God , 
Scliepper  van  Hemel  en  Aarde ,  wien  de  Christenen , 
onophoudelijk,   niet  alleen   voor  zich  zei  ven,   maar 
voor  alle  menfchen,   en    bijzonder  voor  den   Keizer 

ba. 


174  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       baden.      Gevraagd  ,  wie  de  Ouderlingen   zijner  Ge-" 

^'^^^     meente  waren ,   gaf  liij  ten   antwoord ,   dat  de   bur- 

Hoofdft.  gerwetten  zelve  geene  aanbrengers   duldden,  en   dat 

na  C.  G.  najii-  ^g  ig^re  der  Christenen  liet  niemand  geöorlooH 

Jaar  251.    ..       .  ,        ,  ^ 

ïot   284.  ^y?  zich  zelven  aan  te  geven  (*).    De  Landvoogd, 

— — —  ziende  ,  dat  cyprianus  hier  bij  voUlandig  bleef, 
bande  hem  na  Cunibis ,  eene  vervallen  Stad  in  Zeu^ 
gitanië ,  aan  de  Zeekust.  Den  14  September  des 
jaars  i^j  werd  cyprianus  derwaards  gebracht,  ver- 
zeld  van  zijnen  Diakon  pontius,  en  eenige  andere 
"  Christenen.  Terftond  na  zijne  aankomst  aldaar  had 
hij  eenen  droom,  dien  hij  voor  eene  voorzegging 
van  zijnen  toekomenden  dood  hield,  pontius  ver- 
haalt dezen  droom ,  zoo  als  hij  dien  van  cyprianus 
zelven  had,  met  's  mans  eigene  woorden:  „  Ve.  was 
„  niet  in  flaap  gevallen  ,  of  ik  zag  eenen  jon- 
„  gen  man  van  eene  buitengemeene  grootte.  Deze 
„  bracht  mij  in  het  rechthuis ,  en  het  kwam  mij 
5,  niet  anders  voor,  of  ik  (lond  wcrklijk   voor   den 

„  rich- 

(*)  Uit  deze  woorden  blijkt  duidelijk,  dat  het  geens- 
zins van  alle  Christenen,  zelfs  niet  van  ziilken,  die  in 
hun  geloof  flandvastig  bleven,  en  dnar  voor  het  leven 
veil  hadden ,  werd  goedi^ckeurd ,  wanneer  iemand  zich 
zelven  aan  de  Heidenfche  Landvoogden  of  Overheden 
aangaf,  als  een  Christen;  gelijk  'er  vele  zoodanige  ge- 
vonden werden,  die,  naar  dit  vrijwillig  aangeven,  (^pto- 
flteri ,  )  genoemd  werden  ,  Profesfores.  Waarom  men 
de  befchuldiging  van  Dvveeperij  ,  die  met  techt  tegen 
dezen  geldt,  evenwel  ten  onrecht  tot  alle  Christenen 
zou  uitflrckken. 


GESCHIEDENIS.  175 

„  richtcrfloel    des   Laiidvoogds.     Zoodra   deze    mij       lï 
„  zng,  fchrccf  hij,  op  eene  tafel,   een   vonnis,   dat    ^*^-^ 
„  ik  met   kon   te    weten   komen.     Maar  het  jonge  Hoofdfl. 
„  mensch,  dat  achter  hem    ftond,   en   zulks   geern  "^  ^' G» 
„  wilde   weten,  las,  wat  hij  gefchreven   had,  cn,tQj.  ^g  * 

,,  niet  mogende  fpreken,   gaf  hij   liet  mij  door  een  

5,  teken  te  kennen,  terwijl  hij  zijnen  arm  uitllrekte, 
„  als  iemand,  die  een  zwaard  in  de  hand  houdt, 
„  waai*  mede  één  het  hoofd  wordt  afgeflagen.  Ik, 
„  dit  waargenomen  hebbende,  verzocht  ernlHg  om 
„  éénen  dag  uitflel,  ten  einde  mijne  zaken  te  be- 
„  fchikken.  De  Richter  fchreef  hier  op,  ik  weet 
„  niet  wat,  op  zijne  tafel,  en  ik  merkie  uit  zijn 
„  wezen,  dat  hij  zich  door  mijne  bede  had  laten 
,,  bewegen.  Ook  gaf  mij  het  jonge  mensch  te  ken- 
„  nen,  dat  men  mij  dit  uitllel  vergund  had,  ter- 
5,  wijl  hij  zijne  vingers  achter  malkander  lag." 

Bijna  elf  maanden   bleef  cyprlvnus   te   Curuhis,  Hij  worde 
alwaar  hij ,  duor   vele ,   ook   aanzienlijke   Christenen  ^^  Kar- 
bezocht  werd,   die  hij,   door  leeiTedenen  en  verma- „„j^ 
ningen  ,  in    bijëenkomften   en  vergaderingen ,    tegen  hoofd, 
het  Keizerlijk    verbod   aan,   onderwees,   terwijl  hij,^ 
door  Brieven  en  Schriften,   de  verdrukte   Christenen 
te  Karthngo^  en  die,  welke  veroordeeld  waren,  om 
in  de  mijnen  en  bcrgvverkcn  te  arbeiden ,  vertroostte , 
t\\  met  geld  naar   zijn  vermogen   onderdeunde.    In- 
tusfchen   overleed   de   Landvoogd    paternus.    Zijn 
opvolger   GALERius    MAXIMUS    riep  cyprianus  uit 
zijne   ballingfchap   terug ,    en   beval  hem  ,    in  zijne 
tuinen,  die  hij  wel  verkocht  had,   om  het  geld  aan 
de  armen  uit   te    deelen,  maar  die  hem   nadcrliand 

dai:)r 


176  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II      door  de    kopers    weder  gefchonken   waren,  te   ent- 

^^     houden,    ten  einde   men   een   naauwer  opzicht  over 

Hoofdft.  hem  zou  hebben.     Eenigen  tijd   daar  na  verti'ok  de 

nn  C.  G.  Landvoogd  naa    Utica ,    alwaar    hij   het  tweede  en 

Jaar  251.  °  ,  '  •' 

tot   284.  ftralTer  bevelfchrift  van  den  Keizer  ontving,  waarom 

""' hij ,  ter  uitvoering  van  hetzeh^e ,  foldaten  na  Karthn- 

go  zond,  om  cyprianus  naa  Utica  te  brengen. 
Doch  deze  had  zich  verborgen,  niet,  gelijk  hij,  in 
zijnen  laatften  Brief,  fchrijft,  uit  vreeze  des  doods, 
maar  ,  omdat  hij  geloofde  ,  dat  de  eere  eens  Bis- 
fchops  vorderde,  om  voor  de  oogen  der  hem  toe- 
vertrouwde Gemeente  te  fterven,  waarom  hij  de  te- 
rugkomst des  Landvoogds  te  Karthago  wilde  af- 
wachten. Dezen  teruggekomen  zijnde  ,  verliet  cy- 
prianus zijne  fclniilplaats ,  en  keerde  weder  naa  zij- 
ne tuinen ,  hoe  zeer  niet  alleen  de  Christenen ,  maar 
ook  vele  voorname  Heidenen  dit  afraadden,  en  hun- 
ne landgoederen  tot  zijne  veiligheid  aanboden.  De 
Landvoogd,  hier  van  verwittigd,  liet  cyprianus  met 
eene  wacht  foldaten  halen ,  wcllvc  hem ,  die  welge- 
moed was,  in  het  huis  van  hunnen  Hopman  brach- 
ten, waar  het  aan  zijne  vrienden  vergund  werd, 
met  hem  te  fpijzigen  ,  en  bij  hem  te  vernachten. 
Den  volgenden  dag  werd  hem,  onder  den  toevloed 
van  eene  groote  menigte  volks,  in  het  rechthuis, 
door  den  Landvoogd  bevolen ,  om  het  Keizerlijk  be- 
vel terflond  na  te  komen,  en  aan  de  Romeinfche 
Goden  te  offeren.  Als  cyprianus  dit,  met  groote 
ftandvastigheid ,  weigerde  ,  verweet  hem  de  Land- 
voogd, dat  hij  zoo  lang  als  een  vijand  der  Romein- 
fche Goden  en  wetten  geleefd,  velen  tot  dezelfde 


GESCHIEDENIS.  177 

gevoelens  gebracht  had ,  en  leeriiaar  en  aanvoerer  der      II 

fnoodfle    overtredingen    geweest   was  ;    vervolgends    ^S^^ 

hem ,   ter  waaifchuwing  voor  zijne    aanhangers  ,  en  Hoofdll. 

tot  handhaving  der  orde  en  der  wet,  ter  dood  ver- "^  C.  G, 

Tcicir  '^  ^  ï 
öordeelende ,   zijnde  het  vonnis  in    deze   bewoordin-  i^j.   ög^ 

gen   begrepen:     „  Het  is   befloten,   dat   thascius 

,,  CYPRiANus ,  met  het  zwaard ,  ter  dood  zal  ge- 
„  bracht  worden."  cyppjanus  gaf  hier  op  geen 
ander  antwoord,  dan  dit:  De  Heere  zij  geloofd! 
'  Het  vonnis  werd  daadlijk  aan  hem  voltrokjjen ,  bui- 
ten de  Stad ,  in  een  veld ,  dat  met  boomeii  omzet 
was ,  wordende  hij  derwaards  verzeld  van  vele  Chris- 
tenen ,  die  riepen ,  dat  zij  met  hem  onthoofd  wil- 
den worden,  cyprian^us  ,  te  dezer  plaats  gekomen  , 
legde  zijnen  mantel  af,  en  de^d,  op  de  aarde  neder 
geknield ,  een  hartelijk  gebed  tot  God.  Vervolgends 
opgedaan,  trok  hij  cok  zijn  kleed  uit,  hetwelk  hij 
den  Diakonen  gaf,  ci^  hem  in  zijn  uiterfte  bleven 
bijltaan,  houdende  alleen  zijn  onderkleed  of  hemd 
aan.  Hij  bond  zelve  zijne  oogcn  toe ,  en  verzocht  " 
nu  den  Hoofdman ,  om  het  doodvonnis ,  zoo  fpoe- 
dig  raooglijk,  te  laten  voltrekken.  De  foldaat,  die 
hem  zou  dooden,  fidderde,  toen  hij  het  ontblootte 
zwaard  in  handen  nam,  nogthans  volvoerde  hij  zij- 
nen last,  en  hieuw  dezen  aanzienlijken  Leeraar  het 
hoofd  af.  Dus  ftierf  deze  vermaarde  man,  als  een 
bloedgetuigen,  voor  de  waarheid  van  het  Christen- 
dom, de  eerfte  Martelaar  onder  de  Karthaagfche 
Bisfchoppen  ,  op  den  14  September  van  het  jaar 
258  ,  juist  één  jaar ,  nadat  hij  naa  Curuhïs  in  bal- 
lingfchap  gezonden  was ,  en  den  bovengemelden 
IJL  Deel.  M  droom 


178  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       droom  gehad  had.    Hij  was  niet  alleen  in    zijn   le- 
BOEK     yQYi,   maar  ook    na  zijne  dood,  in  groot  aanzien, 
Hoofdil:.  ^"  ^^  Christenen  te  Karthago  vierden,  jaarlijks,  ter 
na  C.  G.  gedachtenis,  den  dag  van  zijne  dood  (*). 

J''''ar25i.      y^^^  \\titïx.  CYPRiANus  ten    diende  der   Christenen 
tot  284. 

.-.  ,.  ,.-  gefchreven,  zoo  bijzondere  verhandelingen,  als  Brie- 
Zijne  yL,^.  uit  deze  fchriften  kan  men  's  mans  karakter  en. 
*  zijne  verrichtingen  vrij  naauwkeurig  beöordeelen. 
Wij  Zullen  van  dezelve  eenig  verflag  doen,  en  de 
merkwaai'digheden ,  in  dezelve  voorkomende ,  aante- 
kenen, na  vooraf  omtrent  zijnen  (tijl  te  hebben  aan- 
gemerkt ,  dat  deze  door  velen  ,  wegens  deszelfs 
welfprekendheid ,  geroemd ,  en  ten  allen  tijde  hoog- 
gefchat  is  geworden,  lactantius,  zelve  een  Leer- 
aar der  Welfprekendheid,    roemt  den  ftijl   van    cy- 

PRI- 

C*)  Deze  berichten  van  cypuianus  leven  zijn  ont- 
leend uit  de  oude  Schrijvers  euseb.  H'nt.  Eccles.  VI. 
43.  en  VII.  3.  HiëRONVxM.  Cat.  SS.  Ecckfiajl.  Cnp.  68. 
GREGOPvius  van  Nazianzus  heeft  eene  redenvoering  tot 
xijue  eere.  Orat.  XVIII.  Ook  heeft  puudentius  zijnen 
Marteldood  bezongen ,  Tiioi  ygcp.  Hijmn.  XIII.  ponti- 
us,  één  van  zijne  Diakoncn,  die,  kort  daar  na,  zelve 
om  den  Godsdienst  ter  dood  is  gebracht,  heeft  zijn  le- 
ven en  lijden  befchreven.  Bekend  zijn  onder  de  nieu- 
wer Schrijvers  de  Aimalcs  (ijpriaulci  per  johannem 
Cestrienfem ,  of  den  Bisfchop  john  pearson,  en  pru- 
DENTius  MARAN,  Plta  S.  CljprlaiH ,  welke  ook  een  oud 
verhaal  \an  bet  lijden  van  cyprianus,  door  eenen  tijd- 
genoot ,  Pasfo  S.  Cijpriani ,  of  Acta  Proconfularia  S. 
Cijpriani  heeft  uitgegeven. 


GESCHIEDENIS.  179 

PRJANUS  (♦),  als  gemaklijk,  volzinnig,  bevailig,en       II 
duidelijk.    Hij  voegt  'er  echter  bij,  dat  zij,  die  van    '^^'^ 
pnze  iieiiige  leere  niets  verftaan ,  alleen  genoegen  vin-  iioofdH- 
den  in  zline  woorden ,  naardien  zij  de  zaken  verlichten ,  "^  ^'  ^» 
omdat  hij  lleeds  van  vcrborgenheden  fpreekt.  Daarom  {qj-  l^^ 
werd  hij  ook  van  Hcidenfche  geleerden  befpot ,  écn  van  ' 

wellce  hem,  met  verandering  van  de'ne  letter,  copria- 
Kus  plagt  te  noemen ,  van  hetGriekfche  woord  KoTr^of  , 
{drek\  omdat  hij,  zijns  bedunkens  ,  zijn  vernuft  alleen 
aan  drek  en  beuzclingen  hefteed  had  —  Ondertusfchen  , 
hoe  veel  men  ook  tot  lof  van  zijnen  ftijl  moge  zeg- 
gen, deze  is  echter  \^r  van  den  echt  Latijnfchen 
ftijl.  Hij  is  een  al  te  verflaafd  navolger  van  tertul- 
LL\NUS,  dien  hij  fomtijds  woordelijk  affchrijft,  hij 
heeft  gezochte  fierUjkheid  ,  kundige  tegenflellingen ,  ge- 
drongen leenfpreuken  en  beelden ,  en  zeer  veel  gemaakt- 
heid, om  niet  te  fpreken  van  de  hardheid  en  ruw- 
heid van  zijne  uitdrukkingen  ,  menigvuldige  nieuw 
gefmcde  woorden,  of  nieuwe  betekenisfen  van  woor- 
den. Daar  door  is  hij  met  tertullianus  aan  te 
merken,  als  één  der  eerfte  ftichters  en  leermeesters 
van  het  Kerkelijk  Latijn  der  AVesterfche  Gemeenten  , 
(^Latinitas  Ecclefiaftka ^^  waar  van  echter  de  eer- 
fte  aanleg  in  de  oude  Latijnfche  Vertalingen  der  II. 
Schrift  gevonden  wordt. 

Het  eerfte  en  oudfte  zijner  gefchriften  is  zijn  Boek 
aan  donatus  over  de  genade  Gods  ^  {ad  Donatum  Li- 
her  de  gratia  Dei).  Dit  fchreef  hij ,  kort  na  zijne  over- 
komst 

(*)  InHiiui,  Div.  L.  V.  C.  I. 
M  2 


i8o  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  komst  tot  het  Christendom ,  in  het  Jaar  246 ,  om  aan 
'?f^  denzelven  de  groote  weldaadcn  der  Godheid  te  verkla- 
Hoofdfh  ren ,  die  hij  door  den  Doop  deelachtig  was  geworden , 
na  C.  G.  verders  tot  wederlegging  van  der  Heidenen  Bijgelovig- 
tot  Ï84.'  ^^^^*  I^^  ^^^  opftel  fchildert  hij  de  fnoode  zeden 
'  en  godloosheden  der   Heidenen  ,   waar   tegen   hij  de 

zeden  der  Christenen  overllelt  ,  waar  toe  hij  alle 
zijne  welfprekendheid  te  hulp  roept.  Hier  door  ver- 
liest zeker  bij  onpartijdigen  de  kracht  van  zijn  be- 
wijs, evenwel  kan  men  het  groot  ondericheid  van 
zeden  bij  de  Christenen  en  Heidenen  over  het  ge- 
heel niet  loochenen,  noch  de  voortrcflijkheid  van 
den  Godsdienst  van  jesus,  die  zoo  groote  zedelijke 
verbetering  werkt,  ontkennen. 

Kort  daar  op ,  waarfchijnlijk  in  het  begin  des  jaars 
£47  ,  volgde  zijn  gefchrift ,  over  de  ijdelheid  der  Af- 
goden ,  hetwelk  met  de  fchriften  van  tertullia- 
Nus  en  MiNUCius  felix  over  hetzelfde  onderwerp 
niet  alleen  hoofdzaaklijk  overeenkomt  ,  maar  zelfs , 
voor  een  groot  gedeelte ,  woordelijk  uit  den  laatften 
is  afgefchreven. 

Toen  hij  Ouderling  of  Priester  geworden  was, 
fchreef  hij  t^vee  Boeken  van  getuigenisfen  of  bewij- 
zen uit  de  Heilige  Schrift  tegen  de  'Jooden ^  (Tei- 
timonia  adv  er  fits  yudaeos  ^^  waar  bij  hij,  Bisfchop 
geworden  zijnde,  een  derde  Boek  voegde.  In  dit 
Werk  verzamelde  hij,  op  verzoek  van  zekeren  qui- 
Rixus,  alle  de  Bijbelteksten,  welke  van  den  val  der 
Jooden,  van  de  Icere  van  christös,  en  eene  aan- 
wijzing van  de  pligten  der  Christenen,  handelen, 

al. 


GESCHIEDENIS.  i8i 

alle  gerangfchikt  onder  zekere  hoofddeelen ,  met  twee       II 
V'ooiTcdenen.     J  lier   worden  ,   uit   bijna    alle  Bijbel-    ^^};^ 
boeken ,   niet  alleen  echte  maar   ook    Apoki-ljfe ,  be-  HoofdH;. 
halven   uit    het  Hooglied ,  Teksten  bijgebracht ,   die  ^a  C.  G. 
alleen  naar  eene  Mijffcike   en  Icenfpreukige  wijze  van  [^^  "^^^ 
uitlegging  op  de   onderweipen    kunnen   worden   toe-  ■ 
gepast,  zoodat  dit  Werk  van   geene   nuttigheid   is, 
dan  misfchien  ter  beöordeeling  van    veifchillende  le- 
zingen in  fommige  plaatzen  der  II.  Schrift. 

Omtrent  denzelfden  tijd ,  in  het  jaar  248  of  249 ,  ver- 
fcheen  ook  zijn  Boek  over  de  kleding  der  Maag- 
den^ (^de  hahitu  virginum.^.  Men  vond,  ten  dezen 
tijde  reeds  ,  onder  de  Christenen  jonge  dochters , 
die,  fchoon  zij  in  ^qqwq  kloosters  waren.opgefloten , 
noch  naar  zekeren  Regel  leefden,  evenwel  zich  ver- 
bonden ,  om  kuisch  en  ongetrouwd  te  leven ;  doch , 
weldra  neigden,  om  zich  voor  deze  fti*enge  en  ei- 
genwillige  Godzaligheid  fchadeloos  te  ftellen  ,  door 
fieraad  en  pracht  in  kleding ,  ook  woonden  zij  brui- 
loften bij,  en  lieten  zich  fomtijds  in  het  bed  bij  de 
mansperfonen  vinden,  cyprianus  ,  in  plaats  van 
haar  te  onderrichten,  welke  waare  kiiischheid  zij, 
en  dat  men  vergeefs  in  foortgelijke  onthouding  vol- 
maaktheid (lelie,  roemt  veel  eer  en  prijst  den  on- 
gehuwden ftaat  der  Maagden ,  noemt  den  maagdeliiken 
Haat  de  naaste  voorbereiding  tot  den  flaat  der  Mai- 
telaren,  zij  zijn  daar  door  j. bevrijd  van  den  vloek, 
over  EVA  iiitgefproken ,  en.  verkrijgen  in  het  huis 
des  Hemelfchen  Vaders  ,  waar  vele  verblijfplaatzea 
zijn ,  de  beste.  Verders  ijvert  hij ,  in  navolging  van 
TEPvTULLiANüS ,  tegen  allen  opfchik,  het  bLinl^etten 
M  3  der 


1182  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       der  uungen ,  heft  verwen  der  haairen ,  en  het  döor- 

80PK     boren  der  ooren ,  tot  het  dragen  van  oorhangzelen , 

Hoofdft.  ^"2'    Alhoewel  derhalven   cyprianus  eenige   goede 

na  C.  G,  gedachten    tegen   de    onkiiischheid    in    dit    gefchrift 

to7  284'  ^^^^^^  voorgedragen ,  echter  is  de  hoofdzaak  overdre- 

ven ,  en  de  bewijzen ,   van  welke   hij  2ich   bedient , 

zeer  zwak,  en  niet  zelden  benzeliichtig. 

Bij  gelegenheid  van  den  twist  met  de  Navatianen  , 
fchreef  cyprianus,  omtrent  het  jaar  251 ,  zijn  Boek 
over  de  eenheid  der  Kerk  ,  (de  Unitate  Ecclejiae')  (*), 
In  dit  Boek  beweert  hij,  dat  'er  flethts  ééne  Kerk 
IS ,  buiten  welke  geene  zaligheid  is ,  dus  zij  'er  ook 
één  Bisdom ,  waar  in  alle  Bisfchoppen  ,  volko- 
men gelijk,  een  zelfde  aandeel  hebben.  Onder  an- 
deren is  de  volgende  plaats  in  dit  Boek  merkwaar- 
dig, omdat  de  vooritanders  voor  de  rechten  van 
den  Bisfchop  van  Rome  dezelve  met  verfcheiden 
bijvoegzeis 'hebben  vermeerderd,  welke  rigaltius 
met  recht  had  vveggelaten,  fchoon  zij  in  de  laater 
uitgaven  van  cyprianus  weder  zijn  ingevoegd.  De 
gezegden  van  jesus:  ,,  Gij  tip  petrus,  en  op 
„  dezen  Petra''''  enz.  „  Ik  zal  u  geven  de  fleute- 
„  len.  des  Hemclrijks"  enz.  „  Weid  mijne  Scha- 
„  pen,"  aangel^.aild  hebbende,  vervolgt  hij:  „  De 
„  Heere  bouwt  zijne  Kerk  op  éénen ;  •en  alhoewel 
„  hij  aan  alle  de  Apostelen  eene  gelijke  magt  geeft 
„  en  zegt:  „Gelijk  mij  de  Vader  gezonden  heeft'* 
„  enz.  Nogthans  ,  om  de  eenheid  duidelijk  voor 
„  te  (lellen,  bevestigt  hij  den  ooifprong  dier  cen- 
>-7;.;.  39  beid, 

(*)  Vergelijk  boven  Blaèz.  s?. 


GESCHIEDENIS.  183 

„  heid,  die  van  cénen    aanvangt,  door  zijn  gezag.      II 
„  Alszins  waren  ook  de  overige  Apostelen ,  het  geen    ^^^r^^ 
„  PETRUS   was  ,    zij    genoten   de  gemeenfcliap  van  fioofdft. 
,,  eere  en  magt:    Doch  het  begin  neemt  van  de  een-  '-^  C.  G.     ^ 
,,  heid  eenen  aanvang,   opdat   blijke ,   dat  de   Kerk  {q^  „g  * 

„  maar    ééne  is.    Deze   ée'nheid   moeten   wij  ■■ 

„  Bisfclioppen  inzonderheid   handhaven,    die  wij    in 
„  de  Kerk  voorzitten,   opdat  wij  bewijzen,    dat  de 
„  Bisfchoppelijke  waardigheid  zelve  ook  flechts  ééne 
„  en  ondeelbaar  is"  enz.    Men  merke  hier  op,  dat 
CYPRIANUS  niet  zegt;  Christus  heeft    petrus  tot 
een  hoofd  der  Apostelen   gemaakt,   om    te   toonen, 
dat,  gelijk  'er  één  hoofd  is,  'er  dus  ook  ééne  Kerk 
zij,  en  vervolgends  heeft  hij,  onder  zijn  opzicht,  aan 
de  andere  Apostelen  ook  de   magt  gegeven,   die  hij 
eerst  aan    hem    gegeven   had.     Maar  dus  befluit  de 
Kerkleeraar:    Het   oogmerk  van   christus   is,   dat 
de  Kerk  één  zij,  daarom  heeft  hij  in  het  begin  maar 
aan  éénen  de  Apostolifche  magt  gegeven ,  docli  ter- 
ftond  daar  op,  maakt  cyprianus,  om  niet  verkeerd 
verdaan  te  worden,   deze  uitdmklijke   uitzondering, 
dat  men  dit  niet  zoo   moet  opvatten ,    als  of  niet 
elke  Apostel  aan  petrus  •  gelijk  geacht  moest  wor- 
den.   Dat  intusfchen  cyprianus  hier  bondiglieid  van 
bcfluiten  mist ,   zal   men   ligtelijk    kunnen    toeftaan , 
daar  hij ,   over  het  geheel ,  in  deze  verhandeling ,  de 
inwendige  vvaare   Kerk  met  de  uitwendige  vei-vvart. 

De  twisten  over  het  wederiiannemen    van   afgeval- 
lene Christenen ,  die,  onderden  Keizer  decius,   het 
Christengeloof,    op  de   ééne   of  andere   wijze,   ver- 
zaalvt   hadden  ,    gaven    aanleiding   tot    liet    opftellen 
M  4  vaii 


184  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  vnn  zijn  Boek  de  Lap  fis  ^  (^over  de  Afgcvallenen  ^y 
30EK  in  het  jaar  251  of  25^  (*).  In  dit  Werk  komen 
Hoofdrt.  zoo  vele  vreemde  ftelliiigen ,  nopens  de  verdicnfte- 
na  C.  G.  lijkheid  der  goede  Werken ,  en  zoo  vele  wonderbare 
tot  284' S^^^'-^'*^"^'^^'^^  ^^^'^  ^^"  afgevallenen ,  die  zichtbaar- 
—  lijk  door  de  Godlijke  Voorzienigheid    gefti'aft   zullen 

zijn  (f),  dat  vSemler  ,  om  deze  redenen,  in  onzen 
tijd,  de  echtheid  van  dit  Boek,  gelijk  ook  van  het 
voorgemelde,  over  de  Éénheid  der  Kerk ^  in  twijfel 
heeft  getrokken.  Doch,  daar  de  ffijl  en  wijze  van 
zich  uit  te  drukken ,  in  dit  Werk ,  met  die  van  an- 
dere Werken  van  cyprianus  overeenkomt,  hebben 
deze  twijfelingen  van  semler  geenen  genoegzamen 
grond.  CYPRIANUS  geeft,  daarenboven,  overal  blij- 
ken, hoe  hij  overhelde,  om  buitengewone  openba- 
ringen ,  verfchijningcn ,  en  wonderwerken ,  te  gelo- 
ven ,  en  daar  van  gebruik  te  maken ,  ten  emde  zijne 
gevoelens  en  meningen  aanzien  te  geven ;  hij  beproef- 
de alles,  om  het  Bisfchoppelijk  gezag  ten  hoogden 
trap  te  verheffen.  Voords  hebben  fommige  woor- 
den, door  hem  gebruikt,  bij  voorbeeld,  ojferijnde, 
verdienen  eu  verdienfte  ^  Sacrament  ^  bij  hem  eene 
veel  ruimer  betekenis ,  dan  men  ,  in  veiTolg  van. 
tijd,  aan  dezelve  heeft  vastgemaakt:  Offerande  be- 
tekent bij  hem  alles,  wat  wij  aan  God  toebrengen, 
gebed ,  lof  enz.  Verdienen  is  niet  zelden ,  bij  de- 
zen Schrijver,  verwerven,  verkrijgen.  Sacrament  urn- 
wordt  door  hem    gebruikt,  voor  elk  leerftuk,    aan- 

gaan- 
(*)  Zie  boven  Bladz.  22» 
(^t)  Vergelijk  ons  Tweede  Deel^  Bladz.  444. 


GESCHIEDENIS.  185 

gaande  christus  enz.     Ondcrtusfclien    is  even  hier      II 
door,  in  het  vervolg,  aanleiding  gegeven  ,  tot  het  in-    "°^''^ 
voeren  van  meningen  en  gevoelens ,  welke  bij  de  oude  HoofdfT.. 

Christenen  ,  en  cvprianus  zelven,  onbekend  waren.  "^  ^"  ^' 

jaar  251» 
Zijne  daar  op  gevolgde  verhandeling  aver  het  ge-  ^^^  „g i[ 

led  des  Heer  en  ^   Qde   Oratione   Dominica^')   wordt 

van  den  Kerkvader  augustinus  (*)  voor  het  beste 
zijner  fehriften  gehouden.  In  dezelve  geeft  hij  aan 
de  vierde  bede  ook  eenen  geesteUjken  zin ,  en  naar 
denzelven  bidden  wij ,  dat  wij ,  daaglijks ,  het  Dank- 
maal  des  H.  Avondniaals  genieten  mogen,  en  door 
geene  grove  zonden  van  dit  hemel^ch  Ijrood  geweerd  , 
en  daar  door  van  het  ligchaam  van  christus  af- 
gezonderd worden,  hetwelk  voor  onze  zaligheid  na- 
deelig  zou  wezen.  X^'an  de  wijze  van  bidden  fpre- 
kende ,  merkt  hij  aan ,  dat  de  Bisfchop ,  bij  de  open- 
bare gebeden ,  de  aandacht  der  Gemeente  opwekte , 
door  haar  toe  te  roepen :  De  harten  naa  hoven  l 
(^furfum  corda!^  waar  op  de  Gemeente  antwoord- 
de: Wij  hebben  ze  op  den  Heer  e  gericht;  (^Hahe- 
mui  ad  Dominum.^ 

Als ,  door  de  hevnge  Pestziekte ,  vraar  aan  in  Jfri- 
ia  ook  vele  Christenen  ftierven  ,  deze  moedeloos 
werden  ,  vermaande  cyprunus  hen ,  in  het  jaar 
552,  door  zijn  gefchrift  de  Mortalitate^  (over  de 
Jlerfiijkheid^)  om  het  doodsgevaar  niet  te  zeer  te 
vreezen ,  of  hunne  overleden  bloedvrienden  te  buiten- 
fporig  te  betreuren.  Dit  ftukjen  behelst  insgelijks 
veel  goeds,  en  wordt  algemeen  geprezen. 

Niet 

(*)  De  gratia  &  libero  arhitrio» 


1^6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Niet  lang  daar  na  gaf  hij  zijne  vermaning  tot  den 

BOEK      Maï'teldood^  (^de  exhortatione  martijrii^')  uit,  zijnde 

HoofdfT.  ^^"s  verzameling  van  alle  Bijbelplaatzen  ,  die  ,  volgends 

na  C.  G.  hem ,   tot  dit  onderweip  behoren ,   onder  hoofdftuk- 

Tssr  ''Cl 

tot  284.'  ^^"   gebracht  ,    op    verzoek  van    zekeren    Christen 

FORTUNATLTS.       „    DcwijI    Wij  ,  '*    ZCgt     CYPRIANUS , 

„  den'  gelovigen  den  eefflen  Doop  medegedeeld  heb- 
55  ben ,  zoo  willen  wij  ook  elk  eenen'  tot  dien  an- 
„  deren  Doop  ( des  Marteldoms )  toebereiden ,  naar 
„  dien  wij  leeren,  dat  deze  Doop  grooter  in  gena- 
„  de,  verhevener  in  magt,  en  kostbarer  in  eere, 
„  dat' hij  die  Doop  is,  met  welken  de  Engelen  doo- 
„  pen,  die  Doop,  over  welken  zich  God  en  ciiris- 
„  Tus  verheugen  ,  na  welken  niemand  meer  zon- 
„'digt,  die  den  wasdom  van  ons  geloof  volmaakt, 
„  en  ons  terdond  met  God  verëenigt,  waneeer  wij 
5,  de  wereld  verlaten.  Door  den  Wat  er  doop  ver- 
„  krijgt  men  vergeving  der  zonden;  maar  door  den 
„  BJoeddoop  de  kroon  der  deugden." 

Tot  dien  zelfden  tijd  behoort  cyprianus  gcfchrifr 
tegen   DEaiETRiANUS  ,    QLiher    ad   Demetrianum.^ 
Deze,  een  aanzienlijk  Heiden  (*) ,  met  wien  cypria- 
nus 

(  * )  Sommigen  mnken  hem  tot  eencn  Lnildvoogd  van 
Jfiika,  anderen  tot  eencn  Richter  te  KartJwgo.  Het 
eerfte  is  geheel  onwaarfchijnlijk  :  zon  een  Heidenfche 
Landvoogd ,  een  groot  vijand  der  Christenen ,  eenen 
Christen  Bisfchop  hebben  bezocht,  om  met  hem  te  twis- 
ten, gelijk  r.EMETRiANus  deed?  en  zou  cyprmnus  zich 
verftout  hebben,  eenen  Landvoogd  te  vergelijken  bij  een* 
blaf  enden  hond,  hem  eenen  onkundigen  ^  onverftandigen , 

god- 


GESCHIEDENIS,  187 

NUS  in   zijne    vroege  jeugd   famen  geftudeerd   had,       II 

was  een   groot   vijand   der   Christenen ,   die  hij   be-    ^^^ 

fchuldigde,   dat  alle  de  rampen,  welke,    ten    dezen  Hoofdft. 

tijde  ,   het  Romeinfche  Rijk  troffen ,   (IrafTen   waren  "^  C.  G. 

i  ,  ,     ^    j  1      Ja-T  251, 

van  hunnen  haat  tegen  de  Goden,     cyprianus   be-  ^q^  084. 

weert ,  in   dit  Werk  ,  dat    men   alle  deze    rampen ,     ' 
noch   aan   de  Christenen ,   noch   aan  de  Heidenen , 
maar  aan  den  ouderdom  der  wereld    moet  toefchrij- 
ven,   die,  even  als   de   ftienfchen  ,  in    krachten   af- 
neemt, en   voegt  'er   bij,   dat,  indien  al    eenig"  on- 
heil   den   thans    levenden    menfchen    moest   worden 
toegefchreven ,   zullts  dan    alleenlijk  zij    af  te    leiden 
van  het  aanhoudend  ongeloof  en  ontiiart  gedrag -der 
Heidenen.      Behalven    de    vreemde    ftelling    van-    de 
verouderde    wereld,   heeft  reeds   lactaktius    (*) 
geoordeeld ,    dat  cypriantjs  zijn   ondervver{>  in    dit 
gefchrift  zeer  ongelukkig  heeft 'bearbeid  ,  omdat   hij 
j:egen  eenen  Heiden  bewijsredenen    gebruikt,    die   uit 
de   Heilige   Schrift   ontleend  ':zijn ,  wier  gezag  deze 
niet  kende. 

Als ,  in  het  jaar  253  of  254 ,  een  aantal  Christe- 
nen ,  bij  eenen  inval  van  Biirbaaren  in  Nunüdi'é ,  in 
flavemij  waren  weggevoerd ,  wekte  cyprianus  de 
Christenen  tot  eene  verzameling  van  liefdepenningen , 
tei*  losfing  dezer  gevangenen ,  op ,  door  zijne  ver- 
handeling ,    over    de  goede  werken   en  aalmoesfen  , 

ide 
godlozen,  bï'mden-,  dooven  te  noemen?  gelijk  hier  in  dit 
öpftcl  gefchiedt. 

(*)  Div.  hiftiit.  Libi;  V.  C.  4. 


1:88  K  E  R,  K  E  L  IJ  K  E 

II       (^de\opere  et  ekëmofijms ,^  en  bereikte  ook  gelukkig- 

■^^^     zijn  .  oogmerk  (*), 

Hoofdft.       Eindelijk   gaven  c|e    verfchillen    over  den    Kctter- 

m  C.  G.  doop  hem,  in  de  jaaren    255  en  1256,   gelegenheid, 

tot  284.  '•^''^  ^^  Christenen  tot  geduld  en  lijdzaamheid  te  ver- 

■Ki ma,ïien,,  door  zijn  Werk,   ^le  bom  pattentlce ,   (over 

\^t  nut  van  geduld ^^  en  eenigen  tijd  daar  na,  om 
hen  tegen  afgunst  en  nijd  te  vvaarfchuwen ,  door 
.eene  verhandeling  de  zeJo  et  /irore. 
Brieven  Nog  meer,  dan  deze  gefchriften  van  cyprianus, 
pRiAivus.  ^^^"^^  ^iJ"^  Brieven ,  die  wij  nog  van  hem  overig 
hebt^n,,  om  liera,  ten.  .aanzien  van  zijn  karakter, 
geleerdheid  ,  en  werlczaamheden ,  naauwkeurig  te  kei;- 
nen.  Deze  Brieven  zijn,  voor  het  grootfle  gedeelte:, 
van  zeer  veel  gewigt,.  dewijl  zij  ons  een  bericht  van 
zijn , leven  niet  alleen,  maar  ook  van  de  zeden  eu 
gevoelens,  als- mede  van  de  gebeurenisfen  der  toen- 
malige;  tijden,  opleveren.  Zij  vqifchillen  onderling, 
zoo  in  tijd  ,  wanneer  zij  gcfchreven  zijn ,  als  in 
inhoud.  Sommigen  heeft  hij ,  terftond  na  het  ont- 
vangen van  den  Doop,  anderen  ten  pjdc'  der  vervol- 
ging, in  zijne  tweejaarige 'eenzaamheid ,  anderen  we.- 
der  op  dien  tijd  geicjireven,  toen  de  Christen- Kerk 
cene.  uitwendige  rust  genoot.  Ten  opzichte  vanden 
Jnhfiud y  ^\t\\  eenige  Brieven  op  de  uiterlijke  Kerke- 
tucht-,  bijzonder  met  betrekking  tot  het  weder  aan- 
nemen der  afgevallenen ,  en  de  bezorging  der  armen ; 
anderen  behelzen  herderlijkQ  vermaningen ,  hoe  zich 

de 
(*)  Vergciijk  bovep  HaH.  173. 


G  E  S  C  H  I  E  D  E  xN  I  S.  i8f 

tle  KerkcTijken,   in  bijzondere  voon^allen,  die  thans      II 
plaats  hadden,   gedragen  moesten.     Ook   zijn  eenige    °^^^ 
Brieven  aan  de  Belijders  en  Martelaaren,  die  in   ge- Hoofd  ft. 
Tangenisfcn   waren   opgefloten,  gefchreven,  eindeliilc  "^  ^' ^* 
vindt  men  'er  verfcheiden ,  die  tot  het  verfchil  wer  (q^  1^/ 
den  Ketterdoop  behooren.  '   ■• 

Wij  hebben,  van  deze  B-vieven,  in  ons  verhaal, 
van  cypRiANUs  leven,  en  van  de  verfchillen  ,  in 
welke  hij  gemengd  was ,  reeds  het  nodige  gebruik 
gemaakt.  Hier  zullen  wij  alleen  nog  die  Brieven  ge- 
wagen, hl  welke  merkwaardige  bijzonderheden  van 
dezen  tijd,  zoo  ten  aanzien  der  leere,  als  der  ze- 
den, vervat  zijn. 

Zeker  Christen  victok    had ,  in  zijnen   uiterflen  Een 
wil,   eenen  Ouderling^   tot   Voogd  en  Bejlurer   van  .-•fg^   " 
zijne  nalatenfchap  benoemd.     Hier   over  betuigt  cy-  gcene 
PRiANus  ( * ) ,    met  eenige   Bisfchoppen   en  overige  ^Y^''^''^" 
Leeraaren  te   Karthago   zijn  ongenoegen.      In    eene  voogdij- 
vergadering  van    Bisfchoppen    was   reeds   voor  lang  ^chap 
hefloten ,  d;it    de   Geestelijken ,   ( in  clerico   minisie-  ^^^^^ 
rio , )  enkel  den   altaar  en   offeranden   bedienen , .  en 
zich   met    het   gebed   bezig   zouden    houden;   gelijk 
dan  ook  door  de  eeregiften,  die  zij  als  tienden  ont- 
vangen 5  (  honore  fportuïantium  fratrum , )  voor  hun 
beüaan  genoeg  gezorgd  was,  zonder   dat  zij   nodig 
hadden,   den   Kerkedienst  daarom  te  verlaten.      Hij 
fchrijft  derhalvcn  de  Gemeente ,   tot  welke   victor 

be- 

(•)  In  den  eerden  Brief  volgends  de  uitgave  van 
Bremen  en  Oxford^  fclioon  het  niet  zeker  is,  dac  é^'iy.t. 
de  eerfle  zij,  naar  de  üjdërdc. 


ipo  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E  . 

•  ïl       behoorde ,  aan ,  geene  gaven  meer ,  in  den  naam  van 

BOEK     vicïOR,  aan  te  nemen,  noch  hem  in  het   Kerkcge- 

Hoofdft.  t»ed  te   gedeiil^en  (*).    Om   dit  te  verdaan,  moet 

na  C.  G.  nien  zich  herinneren ,  het  geen  wij  uit  tertullia- 

tot   284'  ^^^  hebben   aangetekend  (  f  )  ,    dat  ,  wanneer  de 

Christenen  hunne   gaven ,   ojferanden  genoemd ,  ten 

dienfte  der  Kerk ,  en  bijzonder  van  het  H.  Avond- 
maal ,  brachten ,  men  dezelve  ook  in  naam  van  over- 
ledenen bracht,   met  welke    men  dus,   als  met  nog 
levenden,  gemeenfchap  hield,    en   iïiti   'm  het  gebed 
voor  God  geducht  werden.    Dus    wilde  cyprianus 
dezen  victor,  na  zijne  dood,  van  de  gemeenfchap 
der  Kerk  uitgelloten  hebben,  omdat  hij  eenen  Gees- 
telijken van    zijne   Kerkelijke   bediening   tot  Wereld- 
fche  zorgen   had  afgetrokken. 
Een  To-     Eucraïiüs  ,  een   Christen,   had   aan  cyprianus 
neelipe-    jrcyj-^apj     of  zeker  Toneelfpeler ,   die  echter    thans 
toegela-    het  Toneel  niet  meer  betrad,   maar  anderen   nog  in 
ten  tot     2ijne   kunst  onderwees,  tot   het  Heilig   Avondmaal 
Avond-    iTiogt   worden  toegelaten  ?     Het  antwoord  van   den 
maal,       Kerklecriiar  (§)  was:  Vulflrekt  niet,  alzoo  het  flreeil 
met  de  ecre  van  God  en  de  voorfchriftcn  van    het 
Christendom.      Wilde    hij   zich   met  zijne   araiocde 
ontfcliukligen ,    de   Gemeente   mogt   hem,   die  kost- 
winning   nalatende  ,   onderhouden,    doch    niet    met 
heerlijke  fpijzen ;   en  zo    de    Gemeente    aldaar   niet 

ver- 
( *  )  Sacrificiitm  pro  chrmitione  ejus  non  celebrettir  — 
fieque  apud  altare  Dei  meretur  nominari  in  faeerdotum 
prece,         (t)   II  Deel,  Blnth,  378. 
CS)  f^nit.  o.,  alfii  f. 


GESCHIEDENIS.  191       • 

vermogend  genoeg  ware,   kon  hij  zich  te  Karthago      \\ 
vervoegen.     Hier  moet   men   echter,  om   deze  uit-    ^^-^ 
fpraak    billijk   te  beöordeelen ,   denken    aan   den   af-  Hoofdft. 
keer ,  dien  de  Cliristenen ,   in  het   gemeen ,  van   het  "^  C.  G. 
Heidcnlche   Toneel    en   alle   Heidenfche   Schouu^pe-  ^^^   ^s/ 
len  ,  hadden ,   gelijk  uit  tertullianus  genoeg  be-  ■ 

kend    is. 

Aan  den  Bisfchop  rogatianus  ,  die  hem  over  Hoon , 
édnen  zijner  Kerkedienaren  had  geklaagd ,  welke  hem  ^^"  ^^ 
gehoond  en  beledigd  had,  fchrijft  cyprianus  (*),aange- 
dat  hij  denzelven ,  uit  hoofde  van  zijne  Bisfchoppe-  daan ,  is 
lijke  magt  ,  terftond  had  kunnen  beftraffen  :  De 
Priesters  toch  moesten  geëerd,  en  derzelver  verach- 
ters ftreng  gcfiraft  worden ,  waar  toe  hij  zich  op 
het  v'oorbeeld  van  korah  ,  dathan  ,  en  abiraim  , 
beroept,  je  sus  zelve  heeft  den  Hoogenpriester  zij- 
ne eere  niet  ontzegd.  Christus  heeft  zelve  de 
Apostelen,  dat  is,  Bisfchoppen  en  Opzieners,  (^pr<z- 
pojtti , )  verkozen ,  maar  de  Kerkedienaars  zijn ,  eerst 
na  zijne  HemclvarLrt,  door  de  Apostelen  tot  diena- 
ren van  hun  Bisfchoplijk  ambt  en  der  Kerk  verko- 
zen enz.  Zo  derhalven  deze  Kerkedienaar  in  zijn 
kwaad  voortging,  kon  rogatianus  hem  afzetten, 
en  ook  andere  Christenen  ,  die  met  hem  in  deze 
overtreding  deelden,  ftrafFen.  Doch,  zoo  fluit  hij 
den  Brief,  eenigzins  malfcher,  „wij  vermanen  hen, 
„  dat  zij  liever  hunnen  misflag  erkennen ,  en  daar 
,,  voor  voldoen,  (door  de  Kerkelijke  Boete;)  maar 
„  ons   bij   ons   befluit  laten    volharden.    Want  wij 

5,  weor 

(*)  ^pist.  3.  aliis  65. 


192  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       5,  weiifchen  liever,  de  befchimpingen  van  enkele  lie- 

®°^'^     5,  den  met  liefderijk   geduld   te  verdragen,  dan  hen 

Hoofdft.  99  '""^^r  d^  Piiestcrlijke  magt   en  recht,  (^facerdotali 

na  C.  G.  ^^  licenüa^^  te  ftraffen." 

tot  "fU*      ^'^^  fommige  Maagden ,  onder  de  Christenen ,  eene 

. belofte  van   kuischheid    deeden,   als  ook,  dat  zelfs 

Platoni-    getrouwde    lieden    zich   van  de  echtlijke  bijwoning 
Huwlij-    onthielden,  en  dat  in  het  één  en  ander  een  hooger 

ken  on-    tr^p  y^n  deugd  en  volmaaktheid  gefteld  werd ,  heb- 

der  de 

Christe-    ^^^^  ^^^  "^^^^  ^^°^  C*)  gezi^'H.     Thans  hadden  fom- 

nen.  mige  ongehuwde  mans-  en  vrouwsperfonen ,  bijzon- 
der onder  de  Geestelijken ,  en  zelfs  onder  de  Belijders , 
( Confesfores , )  begonnen  ,  onder  het  voorvvendzel 
van  onthouding  en  volmaakte  kuischheid ,  eene  foort 
van  Socratifche  of  Pïatonifche  huwelijken  aante- 
gaan,  alleen  op  de  Godzahge  liefde,  en  vcrëeniging 
van  den  geest,  gelijk  men  zeide,  gegrond,  en  dien- 
volgends  bij  malkander  in  te  woonen,  ja  zelfs,  bij 
malkanderen  in  het  zelfde  bed  te  flapen.  Dit,  hoe 
zeer  men  ook  betuigde,  kuisch  en  eerbaar  te  blij- 
ven ,  gaf  niet  alleen  ergernis ,  maar  ook  bleek  in 
fommigen ,  dat  hunne  deugd  tegen  eene  zoo  moed- 
willige als  gevaarlijke  verzoeking,  waar  aan  zij  zich 
blootrtclden  ,  niet  heiland  was  ,  'er  waren  zelfs , 
hoewel  zeldzamer,  gevallen,  dat  cenigen  den  fchijii 
van  zoo  groote  Godzaligheid  aannamen ,  om  onder 
denzelven  een  zedenloos  leven  te  ongehinderder  voort 
te  zetten.  Zekere  Bisfchop  pomponius  had  onder- 
nomen, deze  ergeriijke  gewoonte  tegen  te  gaan,  de 

Ker- 
(*)  Bladz,  i8i. 


GESCHIEDENIS.  193 

Kerkedicnaaren  en  andere  manspeifonen ,   die  zooda-      II 
nige  huis-   en    bedgemecnfchap    met  jonge   dochters    ^^'^ 
hielden ,  van  de  KerkeUjke   gemeenfchap   uitgelloten ,  pioofdtt, 
en  CYPRiANus  en  andere  Leeraars  geraadpleegd,  hoe  ""  C.  G, 
te  handelen  met  de  jonge    dochters ,   welke    betuig-  Iq^  284! 
den,    dat  ,  in  de  geheele  verkeering,   niets   gefchied  ■ 

was,  tegen  de  regelen  \'an  eere  en  deugd,  cypria- 
Nus  en  deze  andere  Leeraaren  antwoordden  (*), 
dat  de  ftrenge  zedentucht  der  Christenen  zoodanige 
gewoonte  geenszins  veroorloofde;  en  keurden  het  ge- 
drag van  POMP  o  MUS  omtrent  de  mannen  volkomen 
goed;  indien  deze  zich  aan  de  verdiende  Kerkeboe- 
te onderwierpen  ,  en  zich  van  de  Maagden  fcheid- 
den ,  moest  ra  en  deze  Maagden  van  vroedwouwen  laten 
onderzoeken,  en  indien  zij  onbevlekt  bevonden  wer- 
den, kon  men  haar  voortaan  toelaten  tot  de  gemeen- 
fchap der  Kerk, doch  onder  bedreiging  van  uitfluiting, 
indien  zij  In  het  zelfde  huis  bij  deze  manspeifonen  ble- 
ven wonen ;  maar  vond  men  het  tegendeel ,  zoo  moes- 
ten zij  niet ,  dan  na  behoorlijke  boetdoening ,  aangeno- 
men worden ;  aan  zulken ,  welke  bij  die  levenswijze  wil- 
den volharden ,  moest  voor  altijd  de  gemeenfchap  ont- 
zegd worden.  Doch,  niettegenfbande  den  rechtma- 
tigen  ijver  van  deze  en  andere  Bisfchoppen,  bleef 
deze  ergerlijke  gewoonte ,  om  heilige  bijzitten  te  hou- 
den ,  nog  langen  tijd ,  in  gebruik ;  deze  heilige  Maag- 
den kregen  zelfs  ,  na  cyprianus  tijd  ,  hare  namen 
van  Sijneisact(e  ,  Mulieres    Subintroductcs  ^  of  me- 

de- 

(*)  Epht.  4.  alits  62.  Zie  ook  Ejfisf.    13,  et    14, 
a/its    6/. 

JU.  Deel,  N 


194  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

n       de  -  ingebrachte    vrouwen  ,    men   noemde  haar    ook 
BOEK      yigapetcs^   Geliefden^  ook  wel    Zitsters   (*).     Ons 
HoofHH;.  ^""lyki^  voorts ,  uit  deze  bijzonderheden ,  dat  het  huw- 
na  C.  G.  lijk  toenmaals  aan  alle  Gecstelijiicn  onder  de   Chris- 
tot  284.  ^'^"^"  ^'^S  vrijllond,  en  dat  derzelver  ongehuwde  ftaat 
■"    '        niet  noodzaaklijk   geacht  werd,   dewijl   deze,   alleen 
ten  nadeele  van  het   eerlijk  huwlijk  uitgedachte,  on- 
voeglijkheid  dus  venvorpen ,  en  de  vrijheid  van  trou- 
wen daar  door  te  meer  bevestigd  werd  (f). 
Water  in      Men   had  ,    ten    dezen   tijde  ,    fommigen ,    zelfs 
^^,j^.^|^Y^"  Leeraars ,  die,   in  het   Avondmaal,  water  in  plaats 
het  A-     van  wijn  gebruikten.     Deze  bijzonderheid  vinden  wij 
vond-       j,j  (Je  Brieven  van  cyprianus  (%^,  welke  zich  ten 
bruikt.     iterldten  daar  tegen    verzet,   als   flrijdig   met  de  in- 
fiielling  en  het  voorbeeld  van  Christus  niet  alleen, 
maar  ook  met  de    voorbeelden    van   het    Oud   Ver- 
bond, gelijk  noüch    geen   water,   maar  wijn,   ge- 
dronken, en  MELCHiZEDEK  wiju  CU    watcr  gebracht 
heeft,   waar  toe   ook  de  plaatzen   Gen.   XLIX.    11. 
Spreuk.  IX.  2.  Jes.  LXIU.  2. ,  zullen  behooren  (**). 
Voorts  blijkt  het,  uit  het  gene  cyprianus,    in  de- 
zen 

(*)  Men  vergelijke  dodwell  Disf.  Cijpriau.  III.  p. 
6.  ed.Brem.  Mosheim  Nod.  Opheld.  Wl.Decl  Bladz.  172. 

(t)  Zonder  eenigen  fchijn,  heeft  muratori  Disqiu'-:. 
de  Sijnifacth  et  Agapeth,  in  Anecdotii  Gr.  pag.  218. 
fqq.  het  tegendeel  daar  uit  willen   afleiden. 

(5)  Epiu.  6z.. 

(**)  Wij  haaien  dit  aan,  om  tevens  tot  een  ftaaltjen 
van  CYPRIANUS  wijze  van  uitlegging  der  II.  Schrift  te 
kunnen  Ui'ckkeii. 


GESCHIEDENIS.  195 

zen  Brief,  verder  aanvoert,  dat  men  gewoon   was,       II 

ten   minftcn    bij    de  Afrikaanfche    Gemeenten  ,    den    "^-'^ 

wijn  in  het  Avondmaal  met  water  te  mengen.        ^  Iloofdrt. 

Een  Brief ,  door  cyprianus,  en   zesenzestig  an- "^  C.  Gi 

dcre  Bisfchoppen ,  die  met  hem  eene  Kerkvergadering  ^^j'  ^g  * 

hadden  uitgemaakt,  aan  zekeren  Bislchop  fidus  ge- 

fchreven  C*),  welken  wij  reeds  bij   cenc  andere  ^c-  ,  ^^^^^^ 
^    -^ '  •'  -  ^     docp  der 

Icgenheid  gewaagd  hebben  (f)?  is    daarom   merk- Kinderen 

waardig,  dewijl  deze  Bisfchoppen,  in  denzelven,  het  "''^'^  ^^ 

wachten 
gevoelen  van  fidus,  dat  de  kinderen   eerst   op  den  j-Qtden 

acht  ft  en   dag   na  de  geboorte  beliooren   gedoopt  te  nchtften 
worden ,  gelijk  de  bcfnijdenis  bij  de  Jooden  op   den  j^!.^„g  ^. 
achtflen  dag  gefchicden  moest ,  tegenfpreken ,  op  de-  boorte. 
zen  grond,  dat  men  aan  niemand,  die    een   mensch 
geboren  is,  de  ontfemiing  en  genade   van  God  mag 
ontzeggen:  wij  mogen,    zoo  veel  in  ons    is,  geene 
ziel  laten  verloren  gaan ,  en  fchoon  de  Idnderen  gee- 
ne volwasfen  mcnfchen  zijn ,  echter  zijn  zij ,  met  be- 
trekking tot  God ,  te  befchonwen ,  als  volkomen  men- 
Ichen ,  want  alles ,   wat  God  maakt ,  is  volkomen, 
FJDus    maakte   eene   bedenking,    dat   een   kind,  iri 
de  cerfte   dtrgen    fijner  geboorte,  niet  rein   zij,    ea 
dat  elk  fchroomt  hetzelve  te  kusfen,   doelende  daar 
mede,  ongetwijfeld,  op  den  zoogenaamden   kus   des 
vredes,  dien  de  gedoopte,  volgends  tertullianus , 
van  de  Gemeente  ontving.    Dit,  zeggen  de  Bisfchop- 
pen ,  kan  de  genade  van  God  niet  hinderen ,  alzoo 

den 

C*)  ^-P'^-^-  54-  '^'^■-■y  59. 

(t)  Boven  JB/adz.  21  ,  en  sz. 
N  a 


195  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

TI  den  reinen  alles  rein  is.  Dat  de  befnijdenis  op  deiï 
^'^^^  achtften  dag  gefchieden  moest,  zulks  was  tot  een 
Hoofdft.  voorbeeld  geweest  van  den  dag  der  Opftanding  van 
ua  C.  G.  CHRISTUS ,  door  wien  wij  ccne  geestelijke  beihijde- 
tot  284!  "^s  ontvangen  hebben.  Voorts  befluiten  zij  hunnen 
^  Brief  met  deze  aanmerklijke  woorden,  in  welke  ve- 

len de  leere  der  Erfzonde  uitdruklijk  meenen  te  le- 
zen, hetwelk  nogthans  voor  anderen  niet  zoo  klaar 
is.  Wij  geven  de  woorden  zelve,  opdat  de  Lezer 
oordeeie:  „  Voor  het  overige,  indien  iet  de  men- 
5,  fchen  kan  hinderen  in  het  verkrijgen  der  genade, 
5,  zouden  gi'over  zonden  de  volwasfenen  en  bejaar- 
„  den  meer  hinderen  kunnen.  Vooits,  indien  ook 
5,  aan  de  zwaarfle  zondaren ,  die  te  voren  veel  tegen 
„  God  gezondigd  hebben,  als  zij  naderhand  gelo- 
„  ven ,  de  vergeving  der  zonden  gefchonken  ,  en 
„  niemand  van  den  Doop  en  genade  Gods ,  (  die 
,,  voor  allen  barmhartig,  goedertieren,  en  genadig 
„  is,)  geweerd  wordt;  hoe  veel  meer  moet  geen 
„  kind  geweerd  worden,  hetwelk,  eerst  geboren  zijn- 
„  de,  niet  gezondigd  heeft,  dan  alleen  dat  het, 
„  naar  adam,  (^fecimdiim  Adam^')  vleeschlijk  ge- 
„  boren  ,  de  fmet  der  oude  dood,  (  der  flerflijk- 
5,  Jieid  ,  )  in  zijne  cerlle  gebooite  deelachtig  is  ? 
5,  (  contngiiun  mortis  antiqiiae  prima  nativitate 
„  coiitraxit.')  Het  kind  komt  des  te  ligter  tot  het  ont- 
„  vangen  van  de  vergeving  der  zonden ,  omdat  aan 
„  hetzelve  niet  zijne  eigene,  maar  eens  anders  zon- 
5,  den  vergeven  worden ,  ( non  propria ,  fed  aliena 
„  peccata.  )     Hetwelk  alzoo    het  omtrent  allen  in 

„  acht 


GESCHIEDENIS.  ipr 

„  ficlit  genomen  en  onderhouden  moet  worden ,  oor-      II 
„  deelcn  wij,   dat  het  zoo  veel  meer  in  acht  geno-    ^9?^ 
„  men  moet  worden  omtrent  de   kinderen   en  jong-  Hoofdd. 
,,  geborenen ,  die  even  hier  door   onze  hulp  en   de  "^  C.  G. 
„  Godlijke  genade  te  meer  verdienen,  (mereniur ^)  ^^^  ^gjr*. 
„  nademaal  zij ,  in  het  eerfte  begin  reeds   van   hun-  - 
„  ne  gebooite  ,   huilende  en   wenende ,   niet  anders 
„  doen,   dan  daarom  bidden."    Zeker  is   het,   dat 
'er   gezinfpeeld  wordt  op  de  Kerkelijke   zedentucht, 
(^Disciplina^^  omtrent  volwasfenen  gebruildijk.  Ook 
kan  men,  uit  dezen  Brief,  met  grond,  befluiten,  tot 
den  Kinderdoop ,  als  toen  reeds  in  oefening  zijnde  (*). 

Behalven  deze  fchriften  van  cyprianus  ,  gaan  'er  Onechte, 
nog  andere  onder    zijnen   naam ,   doch ,   welke    met  ^'^'^"f^*^^ 
meer   of   min   zekerheid  voor    onecht   en   onderge-  prianus 
fchoven  gehouden  worden.    Hier  toe  behooren ,  een  toege- 
Brief  over  de  Schomvfpelen ,  (  Epi stola  de  Spectacu- 
lis  ;  )    een    Brief    over   de   voordeckn    eener  flrenge. 
kuischheid  ,    Q  de   discïplina   et    bono  pttdicitiae  ^  ) 
waar  in  de   ongehuwde    ftaat  ten    hoogflen   wordt 

aar>- 

(*)  Eene  andere  plaats  uit  cvprianus  ,  { Libr.  de 
Lap/Is,^  die  insgelijks  tot  den  Kinderdoop  gebracht 
wordt, is  op  zichzelve wel  niet  zoo  duidelijk:  Hij  fpreekc 
daar  van  kinderen,  die  door  de  ouders  gedragen  of  ge- 
leid worden,  om  met  hun  den  Afgoden  te  wieroken. 
„  Deze  kleinen,"  zegt  hij,  „hebben  dus  verloren,  het 
„  geen  zij  terllond  in  het  eerüe  begin  hunner  geboorte 
„  verkregen  hadden."  Evenwel,  behoeft  men  daar  aaa 
niet  te  twijfelen,  dewijl  men  aan  de  kinderen  zelfs  het 
H.  Avondmaal  mededeelde.  Zie  II  Deel,  Bladz,  445. 
N  3 


^98  K  E  R  K  E  L  ü  K  E 

II        aangeprezen  ;    eene    verhandeling   tegen    den  Ketter 
BOEK      KOVATIANUS ,   dat  men  den    afgevallen  Christenen^ 
Hoofd  11.  '^^'^^  ^^^^  hoop  van  vergeving   ontzeggen   moet ,    ( ad 
na  C.  G.  Novat.  haereticum ,  quod  lapRs  fpes  veniae  non   est 
tot   284.'  (^-neganda ; )   een  Boek  over   het   afzonderlijk   leven 
•— —  der  Christelijke  Leeraaren ,  ( Liher  de  Singularitate 
Clericorum ^')  waar  in  geijverd   wordt   tegen   de   er- 
gerlijke gewoonte,   van   wellce   wij   boven   gefproken 
hebben ;  eene  Redenvoering  tot  lof  van  het  Marte- 
laar fchap;  en  eene  berekening  van  het  Pafcha^  (^de 
Pafcha  Computus. ) 
Uitgaven      De  vermaarde  desid.   erasmus    was    de    eerfie, 

^^'"^!''       die  eene  uitgave  der  Werken  van.  cyprianus  sege- 

Schriften.  ^  n      r  r 

ven  heeft  te  Bazel  1521  jol,  Wien  pamelius  ge- 
volgd is,  te  Antwerpen  1568,  insgelijks  in  folio. 
Naauwkcuriger  is  de  uitgave  van  rigaltius  ,  te 
Par<^s  1648,  welke  in  het  jaar  i66ö  herdrukt 
is  geworden.  Boven  deze  munt  echter  uit  de  Ox- 
forder  uitgave  van  1682  'm  folio  ^  bezorgd  door  den 
Bisfchop  van  Oxford ,  john  fell  ,  met  eene  aan- 
wijzing van  de  verfchillende  lezingen ,  en  vele  aan- 
merkingen. Het  leven  van  cyprianus  door  zijnen 
/Diakon  pontius  ,  en  pearson  ,  over  dit  zelfde  onder- 
werp, als  ook  de  13  Verhandelingen  van  11.  dod- 
WELL,  (Disfertationes  Cijprianiac  ,)  in  v\'clke  vele  bij- 
zonderheden, behoorende  tot  de  oudfle  Christelijke  Ge- 
fchiedenis ,  naar  aanleiding  van  de  Schriften  van  cy- 
prianus ,  behandeld  worden ,  zijn  in  deze  uitgave 
ingevoegd,  welke  te  Bremen  in  het  jaar  1690  is  na- 
gedrukt.  De  laatde  uitgave  is  bezorgd  door  ^cxi 
.Benedictijner  Munnik  prudentiüs  xaiaran  ,  te  Pa- 

rys 


GESCHIEDENIS.  199 

•ryf  172Ö  in  folio ,  welke  te  Feiietië  in  liet  jaar  1728       II 

is  nagedrukt.  *^* 

De  laatstgenoemde  Uitgever  van  cyprianus  Schrif-  Hoofdd. 

ten ,  ïMARAN ,  maakt,  in  zijne  Voon-eden ,  opzetliik  zijn  "^  C.  G. 

Taar  251» 
werk ,  om  te  bewijzen ,  dat   deze  Kerklceriiar  in  lee-  {^^   284. 

re  en  begrippen  Volkomen  ovcrëenftcmmc  met  de  ge-  -' 

voclcns  der  laatere  Kerk  van    Rome.     Opmerkzame  ].i„o.g„ 

Lezers  zullen ,  uit  het  geen  wij ,  tot   hier  toe ,  van  over  de 

CYPRIANUS  en  zijne  Schriften  gezegd  hebben,  reeds '^^''"'^^" 

r.        o  ■)  CYPRIA- 

kunnen  oordeelen ,  wat  'er  zij  van  deze  overëcnftem-  mus. 
ming,  alleen  willen  wij   hier   nog    eenige    bijzonder 
aanmerldijke    plaatzen    over    fommige    in    laater  tijd 
bet\Viste    leerftukken ,  uit  de  Schriften   van   cypria- 
nus  ter   opheldering  bijbrengen.     Omtrent    de    leere 
der  verdienden  van  jesus,   of  der  genoegdoening  , 
de  genade  van   God  ,   waar    aan   wij   alles    te   dan- 
ken  hebben  ,    en   de   vergeving   der   zonden ,    door 
God  alleen ,   verklaart  hij   zich ,  op   meer   dan   ééne 
plaats,  zeer  duidehjk.     „  Men  bedriege    zich  niet," 
zegt  hij  (*),  ,,de  Heere   alleen   kan  genade  bewij- 
5,  zen,  Qmifereri  pot  est  ^'^  hij  alleen  kan  vergeving 
„  voor  de  zonden ,  welke    tegen   hem   begaan  zijn , 
„  fchenken,  die  onze  zonden  gedragen,  die  fmaiten 
„  voor  ons  geleden,   dien   God  voor   onze   zonden 
5,  heeft    overgegeven.      Een    dienstknecht   kan   niet 
„  vergeven  of  kwijtfchelden ,    het  geen  zwaarlijk  te- 
„  gen  den  Heere  gezondigd  en   misdreven  is."  enz. 
Ondertusfchen  fchijnt  hij  elders  onderfcheid  te  maken 
tusfchende  vergeving  der  zonden  ,  die  vóór,  en  die  na 

deu 
(*)  Lihr.  de  Lapfn. 

N  4 


200  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       den  doop,  bedreven   zijn,  en  de  laatfte  nan  de  ver- 

^^'^     dienden  der  goede  werken ,  van  geloof  en  bekeering , 

Hoofdft.  toe  te  fchrijven.     Hier  is   de  volgende  plaats  merk- 

na  C.  G.  xvaardig  (*):     „   Trouwens,   wanneer  de   Hecre, 

Jaar  251. 

tot  284.  ?9  komende,  de  wonden,  die  adam  had  aangebracht 

"  ,5  (^portaverat ^  dat  is,  importaverat^^  geheeld,    en 

„  het  vergif  der  oude  flange  genezen  had,  heeft  hij 

„  de  wet  aan  den  gezonden  (  herltelden)  mensch  ge- 

5,  geven ,  en  hem  geboden ,  niet  meer  te  zondigen ,  op- 

5,  dat  hem  niet  iet  ergcrs  overkwamc.   Door  dit  voor- 

5,  fchrift  zijn  wij  ten  naauwften   tot  een   onfchuldig 

5,  leven   bepaald  ,   en    de   menschlijke    zwal^heid  en 

3,  boosheid  zou  niet  weten,   wat  te   doen,    indien 

3,  niet  de  Godlijke  goedertierenheid,  Qpietas  dhina,') 

5,  wederom  te  hulp  kwam,  en   door  het   aanwijzen 

„  der  werken   van    rechtvaardigheid  en    barmhartig- 

5,  heid,  eenen  weg,  om  de  zaligheid  te  behouden, 

„  opende:  opdat  wij  de   befmettingcn ,   die  wij  na- 

„  derhand  bekomen,  door  aalmocsfcn  afvvasfcn."  — 

Daar  op  een  gezegde  der  Heilige  Schrift  aanhalende, 

„  dat  cie  zonden  uitgewischt  worden  door   aalmoes- 

„  fen  en   het  geloof,"  voegt   hij   'er  bij:    „  Niet 

5,  die  zonden ,   die  te  vooren   begaan  waren ,   want 

„  deze    worden    door  het  bloed  en  de   heiligmaking 

„  van  CHRISTUS  (f)  gezuiverd."    Vervolgends  we-, 

dcrüm  eene  en  andere  plaats' uit  de  Heilige "  Schrift 

hebbende  bijgebracht,  zegt  hij:     „  Ook  hier  wordt 

,,  aan- 

(  * )  In  Lihro  clc  opere  et  ekemojijnis. 

(t)  Heilignwhing  is  hier  (iQÜoop,  gelijk  uit  liet  ver- 
volg duidelijk  blijkt. 


GESCHIEDENIS.  201 

aangeduid  en  bewezen,  dut,  gelijk  door  het  heil-      II 


zaam  waterbad  het  vuur  der  hel  gebluscht  wordr,    ^^^-^ 


>9 

„  dus  de  vlam  der  zonden  door   de   aalmoesfen  en  HoofdfT. 

„  rechtvaardige  werken  gedoofd  wordt:     En,  dewijl  na  C.  G. 

laar  251. 
„  eenmaal  in  den  doop  de  vergeving  der  zonden  ge- [q^    „Ra. 

„  geven   wordt  ,    zoo  fchenkt    eene    geduurige  en  i  ■ 

5,  aanhoudende  werkzaamheid,  daar  in  de  gelijkenis 
„  des  doops  navolgende,  ook  weder  de  genade  en 
,,  vergeving  van  God."  Wanneer  men  echter  deze 
plaats  van  cyprianus  naauwkeurig  overweegt,  zal 
men  terftond  opmerken  ,  dat  hij  niet  zegt:  jesus 
heeft  middelen  ter  genezing  van  de  wonden,  door 
ADAM  aangebracht,  enz.,  aangewezen,  maar,  hij 
heeft  ze  daadJijk  geheeld  en  genezen  ,  zoodat  de 
menscJi  nu  gezond  is.  Waar  uit  volgt  ,  dat  de 
Kerkvader  vervolgends  fpreekt  van  de  middelen  , 
door  welke  deze  genezing  wordt  toegepast ;  deze 
zijn  de  Doop  ,  en  het  geloofd  en  de  werken  des  ge- 
loofs  ,  aalmoesfen  en  andere  deugdzame  verrich- 
tingen. Dit  wordt  bevestigd ,  door  het  geen  hij 
koit  daar  op  laat  volgen:  „  Niemand  vlijë  zich 
5,  zoo  wegens  een  zuiver  en  onbcfmct  hart,  dat  hij, 
„  op  zijne  onfchuld  fteunende,  zou  denken,  dat 
„  hij  gecne  geneesmiddelen  zou  nodig  hebben    voor 

„  zijne  wonden."  Echter  is  hij  fterk  in  zijne 

uitdrukkingen  ,  omtrent  den  vrijen  wil  van  den 
viensch^  waar  door  hij  leert,  dat  de  vrijheid  van 
geiooven  en  niet  gelooven  in  den  wil  gelegen  is. 
Men  heeft  ook  uit  écnen  zijner  Brieven,  aan  anto- 
NL\Nus  gefchreven  ,  willen  opmaken  ,  dat  hij  het 
N  5  zoo- 


2ori  IC  E  11  K  E  L  IJ  K  E 

II       zoogenaamde  Vagevuur ,  of  zuiverings  -  vrnir  na  deu 

BOER     Jqq(1  ^  gekend  heeft ,  doch  ook  hier  heeft  men  zijnen 

Hoofdfl.  i'^eiifpreukigen    ilijl    misivend ;   liij  wil   daar  ecne   be- 

na  C.  G.  denking  oplosfen ,  dut ,  bijaldien  de  Kerk  aan  zwaa^ 

tot  o  8j  '  ''^  zondaai'en ,  op  himne  boete ,  vergeving  fchenkt , 

-— zidks  rie  losbandigheid  te  zeer  zou  begunffigen,  en 

doet  daarom  het  groot   onderfcheid  opmerken ,  het- 
welk lleeds  tusfchen  zulke  zondaren  en  Maagden  of 
Martelaren   (bmd  blijft  grijfoen :     „liet   is   iet   an- 
„-•dcrs,"  zegt  hij,.   ,,naa  vergiffenis   flaan,   iet  an- 
„  ders  tot  heerlijkheid    komen,   iet    anders,   in   den 
5,  Kerker  geworpen  ,  daar   niet   uit   te   gaan ,   voor 
5,  dat  de  laatfte  penning  betaald  is;  iet  anders,  ter- 
5,  ftond  de  beloning  van  geloof  en  deugd  te  ontvan- 
5,  gen,   iet    anders,    wegens  de  zonden,   door  eene 
„  lang  gevoel  van  fmarten  gereinigd,  en  lang  door 
5,  vuur  gezuiverd  te  worden ,  iet  anders ,  zijne  zon- 
,,  ^Q.n  door  lijden  gezuiverd  te  hebben;   iet  anders, 
„  eindelijk ,   in   twijfel    te   hangen   tot   den  dag  des 
,,  oordeels,   op  het  vonnis    des  Heercn,   en  iet  an- 
,,  ders ,  tcrftond  van  den   Heere  gekroond   te   wor- 
„  den."    Die  geen  vreemdeling  is   in   den  ftijl  van 
CYPRIANUS ,  zal  in  deze  woorden ,  wat  zij  ook ,  bij 
het  eerlle  inzien ,  mogen  fchijncn  te  behelzen ,  niets 
meer  vinden  ,   dan    eene   befchrijving    van   den   be- 
denklijken  ftaat  der  zwaare  zondaren ,  die  hier  flaan , 
als  boetelingen,  om  de  vergeving  van  de  Kerk,   en 
de  aanneming  in  derzelver  gemeenfchap ,   te    verkrij- 
gen ,  die  dikwijls  de  uiterdc  kastijdingen  ondergaan , 
door  een  lang  gevoel  van  fmarten  en  het  vuur  der 

hoct' 


G  E  S  C  H  I  E  D  E  N  T  S.  ^03 

■Jhoetdoening  gezuiverd  nioeteii   worden ,  en  nog   on-       II 

zeker   zijn,   of  liet   gunftig   oordeel   der   Kerk   ook    ^^^ 

;(door  den  Heere  in   den  jongden   dag  belo-oond  zal  Hoofdfh 

worden  (*).   —  Met  betrekking   tot   de  leere   van  "^  C.  G. 

Tnar  251. 
de   Sacramenten^    hebben  wij,   uit   cyprianus  ,  al- ,!qj    „g  * 

leenlijk  het  volgende  aantemerken ,  dat  de  Doop  ver-  ' 

zeld  ging  van  eene  bevestiging  of  zalving^  met  op- 
iegging  der  handen  van  den  Bisfchop,  hetwelk  cy- 
prianus ook  een  Sacrament  noemt,  omdat  men  ge- 
loofde ,  dat  daar  door  de  Heilige  Geest  aan  den  dope- 
ling werd  medegedeeld.  Hier  uit  echter  kan  men  niet 
afleiden ,  dat  hij  deze  bevestiging ,  als  een  afzonderlijk 
Sacrament ,  aanmerkt ,  gelijk  naderhand  gefchied  is.  — 
Zijne  gevoelens  en  uitdrukkingen  omtrent  het  Heilig  - 
Avondmaal ,  eindelijk ,  komen  genoegzaam  overeen  met 
die ,  welke  wij  reeds  bij  andere  Kerkvaders  hebben  aan- 
getroffen, alleen  gebruikt  hij  veelvuldigmalen  bij  het 
zelve  het  woord  offeren ;  onder  anderen  zegt  hij , 
in  zijnen  Brief  aan  calcilius  (f):  „  Indien  je- 
5,  sus  CHRISTUS  5  onze  Heer  en  God,  zelve  de 
„  hoogde  Priester  van  God  den  Vader  is,  en  zich 
5,  zei  ven  het  eerst  tot  eene  offerande  heeft  opgeöf- 
„  ferd,  200  heeft  hij  dit  ook  bevolen  te  doen,  tot 
,,  zijne  gedachtenis.  Zekerlijk  die  Priester  vervT.ilt 
„  waarlijk  de  plaats  van  christus  ,  die  navolgt  , 
,,  het  geen  christus  gedaan  heeft,  en  hij  biedt 
5,  dan  eene  waare  en  volkomene  offerande,  in  de 
5,  Kerk,  aan  God  den  Vader   aan,   indien  hij   dus 

„  on- 

(*)  nd.  vEiNEMA  Hist.  Eccles.  Tom,  lU.  pag.  6z6. 

(t)  Epist,  6z. 


204  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       ,5  onderneemt  te  offeren ,  gelijk  hij  ziet ,  dat  Christus 
^'^     „  het  geofferd    heeft.  "     Bij   deze   plaats  behooren 
Hoofdfl;.  twee   aanmerkingen    in   acht    genomen   te   worden  : 
na  C,  G.  vooreerst ,  dat  cyprianus  ,   hoe  flerk  hij  ook ,  in  de 
iot   284'.  kenspreuk,  van  of  eren ,  en  offerande^  fprcekt ,»  echter 
•     duidelijk  zegt,    dat   het    gefchiedt,   ter  gedachtenis 
van  jEsus  ,   en    dat  hij ,   met   de  bewoording    van 
waare  en  volkomene  ojferande  ^   doelt  op  de   mening 
van  die  genen,   welke  water  in  plaats  van   wijn   ge- 
bruikten ,   welke   mening  hij   in   dezen   Brief  weder- 
legt. 
ï>e  Chris-     Nadat    de  vervolging  der   Christenen  ,    in   welke 

tenen  ge- (^YPRiANUs,  op  de  verhaalde  wijze,   zijn  leven  ver- 
meten 11  -       T'  .' 
rust  on-    Joor^  door  de  gevangenis  van  den   keizer  valeria- 

derGAL-  Nus,  in  het  jaar  260,  gelijk  boven  gezegd  is  (*), 
tot  aan  ^^"  einde  had  genomen  ,  genoten  de  Christenen , 
iftjRELiA-  eenigen  tijd,  rust,  alhoewel  zij  hun  aandeel  zullen 
gehad  hebben,  in  de  algemeene  rampen,  welke  het 
Romeinfche  gebied,  ten  dezen  tijde, op  meer  dan  ééne 
wijze,  ellendig  teisterden,  gallienus.  Zoon  en  op- 
volger van  VALERiANus ,  die  met  zijnen  Vader  reeds 
bijna  zeven  Jaaren  geregeerd  had ,  een  Vorst  van  vadzi- 
gen  aart  ,  wendde  zoo  weinig  pogingen  aan ,  om 
den  ouden  Keizer ,  uit  de  handen  der  Perfen ,  te  ver- 
losfen,  dat  hij  veeleer  fcheen  in  zijnen  fchik  te  we- 
zen, dat  hij  nu  alleen  het  gebied  in  handen  had, 
hetwelk  hij  echter  niet  of  naauwlijks  in  (laat  was, 
te  beftuuren  en  te  handhaven.  Tenvijl  ontelbai'e 
zwermen  van  allerhande  barbaarfche  volken,  van  al- 
le 
(*)  Bladz.  150. 


VXi^. 


\ 


GESCHIEDENIS.  205 

Ie  kanten ,  het  Rijk ,  door  hunne  invallen ,  verwoest-      lï 

ten,  en  in  vertchciden   Gewesten   van   hetzelve,  de    ^^ 

bevelhebbers  of  landvoogden  zichzelven  onafhanglijk  HoofdfL 

maakten ,  en  tot  Keizers  opwieipen ,  welke  wel   tot  "^  ^*  ^* 

,  i-        r     7  laar  251. 

deitig  m  getal    door    trebellius   pollio   worden  j^j.  284. 

opgeteld ,   en  in  de  wereldlijke  gefchiedenis ,  met  den ' 

naam  van  de  deitig  Dwingelanden  bekend  zijn ,  fleet 
GALLiENUS  een  werkeloos  en  dartel  leven  te  Rome, 
De  Gewesten  van  het  Oosten  zonden,  onder  anderen, 
den  Perfen  ten  prooi  geweest  zijn ,  indien  niet  ode- 
nat  hes,  bevelhebber  van  Palmyra  ^  eene  ftad  in 
eene  \TUchtbare  landflreek ,  midden  in  de  woestijnen 
van  Syrië,  deze  vijanden  zoo  dapper  als  gelukkig 
had  afgeweerd;  zich  zelven,  vervolgends,  tot  Ko- 
ning verklaai-d  hebbende,  werd  hij,  door  gallie- 
Nus  ,  voor  zijnen  deelgenoot  in  het  Rijk ,  onder  den 
tijtel  van  Augustus ,  verklaard ;  en  als  hij ,  in  het 
jaar  i6-j  vermoord  werd ,  aanvaardde  zijne  Gemaalin 
ZENOBIA,  eene  vrouw  van  uitmuntend  verltand  en 
moed,  de  regeering,  welke  zij  zoo  wijs  en  voor- 
fpoedig  bekleedde ,  dat  zij  de  ftad  Palmyra  en  der- 
zelver  gebied  ten  hoogden  toppunt  van  magt  en  luis- 
ter verhief,  waar  van  de  puinhoopen  nog  heden ,  tot 
verbazing  der  reizigers ,  getuigen  ,  tenvijl  zij  zelfs  voor 
de  RomeiLien  geducht  werd.  Nog  werd  het  ongeluk 
des  Romeinfchen  Keizerrijks  door  de  fteeds  aanhou- 
dende pest  en  verfchriklijke  aardbevingen  voltooid. 

Eenigzins   herhaalde  zich  het  Rijk  ,  toen ,  nadat  Claudi- 
GALLiENus,  in  het  jaar  G68,.bij  Milaan  vermoord  IJ^J^^"^' 
was ,  CLAUDius  ,  een  wakker  en  werkzaam   Vorst ,  roem  des 
den  troon  beklom,  welke,  door  het  overwinnen  der  ^^J''*'' 

Bar- 


2o(5  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       Barbaxen,  en  het  beteugelen  van  vcrfcheiden  der  bo- 

BOEK     vengemelde  dwingelanden,   reeds  begon,  de  rust  en 

Hoofdfl:.  den  welvaart  -des  Rijks  te  herltellen,  toen  hij  te  ras 

na  C.  G.  voor  zijne   onderdanen ,   in   het  jaar  270 ,  na  eenc 

Tstir  2S I 

tot  284'.  ^<-^^'^^  legering  van  twee  jaaren ,  door  de  heerfchende 

• •   pestzickte  werd  weggerukt. 

Aurelia-     Aurelianus,  een  man  van  laage  geboorte,   maar 

f*^^  ervaren  in  den  oorlog,   werd  in   plaats   van   clau* 

komteene  ^ '  ^ 

nieuwe     Dius   door  de  foldaten ,   die   quintillus.  Broeder 

vervol-     y^Yi  cLAUDius,  nadat  deze  zestien  dagen  den  naam 

pixis,  der  *■ 

Christe-    van   Keizer   gevoerd   had,   hadden   omgebracht,   tot 

neii voor.  den  troon  verheven.  Deze  Vorst  verdiende,  niettc- 
genftaande  hij,  voornaamlijk  in  de  eerfte  jaaren  zij- 
ner regeering ,  te  zeer  tot  wreedheid  neigde ,  de  Her- 
■  ftelkr  des  Rijks  genoemd  te  worden.  Hij  floeg  de 
onbefchaafde  volken  van  het  Noorden,  de  Scythen 
en  Germanen ,  terug ,  en  de  vermaanle  zenobia  over- 
wonnen en  in  zegepraal  omgevoerd  hebbende ,  bracht' 
hij  de  Oosterlche  Gewesten  weder  onder  de  gehoor- 
zaamheid des  Rijks,  zoodat  geene  in-  noch  uitheem- 
fche  vijiinden  het  waagden  ,  het  Rijk  ,  gedum-endc 
zijn  leven  ,  weder  te  ontrusten.  Jegens  de  Chris- 
tenen, betoonde  deze  Keizer  zich  niet  ongnnftig; 
hij  verleende  zelfs  den  Rechtzinnigeli  zijne  hulp ,  om 
PAULUS  van  Samofata  ,  Bisfchop  van  Antïóchi'è^ 
toen  deze ,  door  hun  veroordeeld  zijnde ,  zijne  plaats 
niet  wilde  verlaten,  daar  toe  met  den  fierken  arm 
te  noodzaken;  maar,  in  het  laatfte  van  zijn  leven, 
door  de  raadgevingen  van  fommigen  opgehitst  zijn- 
de ,  gaf  hij  een  bevel  uit  tegen  de  Christenen ,  docli 
eer  hetzelve ,  uit  Thracië ,  waar  hij  zich  toen  bevond  ,. 

tot 


GESCHIEDENIS.  207 

V't  de  verder  afgelegene  landen  van  zijn   gebied  ge-       ir 

knmcn  was,   werd  deze  Keizer,   door  ecnige  krijgs-    ^?^'^ 

luvelhebbcrs ,    die   door  valiche   uitflroüilelen  tegen  Hoofdft. 

'  c.n  vooringenomen    waren,   in   het  jaar  Q74,  ver- "^  ^' ^^ 

Taar2*vi 
moord,    zoodat   zijn  bloedplakkaat ,  zonder  gevolg,  ^q^  284* 

ten  minllen  van  cenig  belang,   gebleven  is,  waarom  — — — 

ook  andere  Kerkelijke  Schrijvers  van  deze  vervolging 

geheel  geen  gewag  maken  (*) 

Na  eene  tiisfchenregeering  van  zes  of  zeven  maan-  De  rust 

den,  verklaarde  de   Raad  'te   Rowe  tacitus,  een' ^^^I"^'^"^' 

zeer   deftig   en  deugdzaam  man,   tot   Keizer,   doch  bj'iiftj,j,j-i, 

de  foldaten  ,  daar  in  geen  genoegen  nemende ,  brach-  houden , 

ten  hem ,  na  zes  maanden  geregeerd  te  hebben ,  om  yol-rende 

het  leven,  gelijk  ook,  twee  maanden  daarna,  zijnen  Keizers 

Broeder  florianus,   en  riepen   iMiVRcus  aurelius  "-^^ '^^^" 

Tr   •  .  TT.  r,  CLETIA- 

PROBUS  tot  keizer  uit.  Deze  ftaat,  in  de  Gefchie-  £^us. 
dcnis,  als  een  lofwaardig  Vorst  te  bock.  Na  vele 
vooitreflijke  overwinningen  beliaald  te  b.ebben ,  fchoiik 
hij  aan  het  Rijk  eenen  algemeeneii  vrede,  maar,  als 
hij  nu  de  foldaten  tot  den  landbouw ,  het  planten  van 
wijngaarden ,  en  anderen  nuttigen  arbeid  voor  her  alge- 
meen, gebruikte,  werden  deze  daar  over  misnoegd, 
welk  misnoegen  nog  hooger  klom,  toen  de  Vorst 
zich  liet  verluiden,  dat  hij  op  die  wijze  wilde  re- 
geeren,  dat  men  welhaast  geene  foldaten  meer  zou 
behoeven,  waar  op  zij  tot  een  oproer  oveiiloegen , 
en  den  voortreflijken  Keizer ,  in  het  jaar  2S2  ,  het 
zevende  jaar  zijner  regeering,  om  het  leven  brach- 
ten. 
(*)  Vergelijk  eusebius  Hist.  E  cc/es.  VIL  30.  lac- 
TANT.  de'mortfk,  Perfecutt,  Qat.  6. 


£o8  K  E  R  K  E  L  IJ  K  Ë 

II       ten.    Zijn  opvolger  carus  ,  die  zijne  beide  Zoonen  , 

^^^^     CARiNus  en  NUMERIANUS  ,  tot  deelgenoten  des  Rijks 

Hoofdft.  aannam,  gaf  insgelijks  eene    goede  hoop  van  eene 

na  C.  G.  gelukkige   regecring ,    maar    overleed    reeds   in    het 

Jaar  ssi.  ,     .         ,       ,  .     , 

tot   284.^^'^^^"^  j'^^i'  derzelve,   m  het  jaar   283.     Zijn   Zoon 

■'  NUMERIANUS,    door  tc    groote  droefheid  over  zijns 

Vaders  dood,  in  eene  ziekte  gevallen,  werd  door 
de  lagen  van  zijnen  Schoonvader  jÏ^rius  aper  ,  be- 
velhebber van  zijne  lijfwacht,  omgebrachtf*,  in  het  jaar 
284.  De  Vorftenmoordcr  miste  echter  zijn-  oog- 
,merk,  om  zelve  den  troon  te  beklimmen,,  worden- 
de door  DiöcLES,  naderhand  diöcletianus,  met 
eigene  handen  gedood,  waar  op  deze,  fchoon  een 
man  van  eene  duistere  geboorte,  maar  in\  krijgsdap- 
perheid  uitmuntende ,  door  de  foldaten  tot  Keizer 
werd  uitgeroepen  ,  hetwelk  het  ^jk  met  nieuwe 
onlusten  dreigde,  alzoo  carinus,  de  nog  overige 
,  Zoon  van  carus,  maar  aan  zijnen  Vader  en  Broe- 
der in  zeden  en  imborst  zeer  ongelijk ,  en  met  alle 
ondeugden  bezoedeld,  zich  toerustte ,' om  zijn  ge- 
zag met  de  wapenen  te  verdedigen.  Doch  carinus  , 
in  den  eerlkn  veldflag  ,  gefneuveld  zijnde ,  bleef 
DIÖCLETIANUS  de  ovcrhand  behg^den  ,  en  werd  , 
door  het  geheele  Rijk ,  in  het  jaaiiéÊ84 ,  als  Opper- 
vorst erkend,  waar  mede  de  vrcdr -in  het  Rijk  op 
nieuw  verzekerd  werd. 


ELF. 


GESCHIEDENIS.  zo^ 


ELFDE    HOOFDSTUK. 

Schriften  der  Heidenen  tegen  de  Christenen^    Bericht 
ten  van  Gregorius  Thaumaturgus  ,  of  den  Won- 
derdoener.   Gevoelens  van  Paiikis  van  Samofo' 
ta^  Manes   en  de   Manichem  enz. 


o 


J!Niet  alleen  dat  de  Heidenen,  ten   einde   tegen  de       lï 
•Christenen  hunnen  Godsdienst,  den  Godsdienst  van    ^^^ 
den  Staat,  te  handhaven,  herhaalde  keeren  geweld,  HoofdfL 
■€n  vervolgingen ,  in  het  werk  fielden ,  maar  ilaamiate  ^a  C.  G» 

Toot*  n  ^  T 

<ie  Christenen  zich  meer  uitbreidden ,  en  onder  Inui-  ^'^^  ^g 

jie  Lecriiars  zich  meer  mannen  opdeeden ,  in  den  roem 

van  geleerdheid  uitmuntende ,  verdubbelden  ook  de  Hei-  ^^f ''l^"? 

"  '  fcheWijs- 

-denichc  Wijsgeercn  hunne  pogingen ,  om ,  met  hunne  geeren 

ichriften ,  de  voortgangen  van  het  Christendom ,  indien  beftrijden 

mogelijk ,  te  fluiten ,  en  deszelfs  gronden  om  te  werpen.  ^g^^iQj^ 

Reeds   ten   tijde-  van  den   Keizer   severus  ,   had  methuit- 

FLAVius    FiLOSTiiATus  ,    ccu   geleerd    wijsgeer,   op  "^^^'"^-^ 

verzoek  der  Keizerin ,  julia  do.jna  ,  het  leven  van  yi^o- 

den  Wijsgeer  apolloxius  Tijaneus ,  of  van  Tyana^  stratus 

in  Kappadoci'è ^  in  acht  Boeken    belchrev^en ,   uit   de  f*^^^"]^^ 

,  hetlevea 

berichten,  gelijk  hij  zegt,   van  den  Bahijloni'èr  da- ynuAPOL- 

Mis ,  éénen   der  leerlingen  van  apollonius.     Deze  lonius 

APOLLOXius  leefde,  onder  de  regeering  van  den  Kei-  n^  welke 

icr  vESPASiANus,  CU  zijue  beide  Zooueu ,  titus  en  tegen 

vESPASiANus  ,  en  had  het  leerllelzel  van    pvthago-  f  "!''!^* 

JESUi 

RAS   aangenomen  ,    bijzonder   deszelfs  gevoelen  van  worde 
de  zielsverhuizing,   ook  volgde  hij  dezeu  Wysgeer  JJ^fJ^'^ 


aio  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

11       na,  in  de  flrenge  tucht,   die  zijne  leerlingen   moes- 

«OEK     tei^  ondergaan.    Hij  gaf  zich  uit  voor  eenen  Leeraar 

Hoofdft.  '^^"  wijsheid  en  deugd,  doorreisde  vele  landen,  en 

na  C.  G.  wilde  als    een'    Wonderdoener  ,    die  buitengemeene 

Ȇ!^^y^*  vennogens  bezat,  als  een  volmaakt  mensch,  jameer 

tot     204.  o  7  i     i 

i  dan  mensch,  gehouden  worden.    Hij  was  in  groot 

aanzien  bij  vespasianus  en  titus  ,  welke  laatfte 
zijn  onderwijs,  in  de  ftaatkunde,  genoot;  onder  do- 
MiTiANUS  werd  hij  gevangen  gezet ,  maar  weder 
vrijgelaten.  Volgends  het  verhaal  van  filostratus, 
ging  zijne  geboorte  reeds  van  verfchijningen  en  won- 
dertekenen  verzeld.  In  zijne  jeugd  bewoonde  hij  eenen 
Tempel,  en  toog  onophoudelijk,  van  eenige  leerlin- 
gen verzeld,  rond,  vele  duizenden  menfchen  onder- 
wijzende en  bekeerende;  altijd  was  hij  wcldaadig, 
grootmoedig,  en  onbaatzuchtig;  hij  ftelde  zich  aan 
de  grootlle  gevaren  bloot ,  die  hij ,  op  eene  wonder- 
bare wijze,  ontkwam;  hij  wekte  dooden  op,  genas 
ziekten ,  en  deed  de  pest  een  einde  nemen ;  hij  voor- 
zeide  toekomende  gebeiu-enisfen  ,  als  pok  dingen  , 
die,  ten  zelfden  tijde,  in  geheel  afgelegen  landen, 
gebeurden ;  hij  fprak  vreemde  talen ,  en  kende  zelfs  de 
fpraak  der  beesten  ;  Iiij  verdween  onverziens  in  de 
ééne  plaats ,  en  verfcheen ,  op  hetzelfde  oogenblik ,  op 
eene  andere ;  eindelijk  werd  hij ,  op  welke  wijze ,  weet 
niemand,  aan  deze  aarde  onttogen;  maar  veitoonde 
zich,  nadat  hij  ten  hemel  was  opgenomen,  aan  de 
menfchen,  herhaalde  keeren. 

Als  men  aanmerkt,  dat  de  tijdgenoten  van  APOt- 
LONius ,  en  de  naastvolgende  Heidenfche  Schrij- 
vers, van  dezen   Wijsgeer,  of  geheel  zwijgen,  of 

dui- 


GESCHIEDENIS.  Qit  / 

duidelijk  genoeg  te  kennen   geven,   dat  hij   een 'be-      II 

driegcr  was,  en  tevens  let  op  het -beloop  van  filo-    ^^^ 

STRATUS   verhaal  ,    zal   men   omtrent   het   oogmerk  lluofdiK 

van  dezen  Schrijver  niet  kunnen  mistasten,  om  naam-  "'^  ^'  ^* 

];'.ar  251, 
lijk  ,    tegen    den   grooten  Wonderdoener  jesus   van  t^t   284, 

Nazareth  ^  zijnen  ^pollonius    van   Tyana  over  te  ■'■ 

flcllen ,  en  dus  het  aanzien  en  gezag  van  het  Chris- 
tendom te  vernietigen.  In  het  begin  der  vierde 
eeuw,  heeft  hiürocles.  Stadhouder  van  Bithyni'èy 
en  naderhand  van  Alexandrië ^  een  bitter  vijand  der 
Christenen ,  van  wien  wij  ,  m  het  vervolg ,  meer 
zullen  moeten  zeggen,  volgends  dit  verhaal  van  fi-  >, 

LOSTRATus  ,  de  Vergelijking  opgemaakt  tusfchen 
CHRISTUS  en  apollonius  (*},  welke  hij  dus  be- 
fiuit:  ,,  Men  kan  thans  ons  naauwkeurig  en  ge- 
„  grond  oordcel  over  alles  ,  met  de  ligtzinnigheid 
„  der  Christenen  vergelijken.  \\\]  houden  den  ge- 
„  nen,  die- zoo  gi'oote  duigen  gedaan  heeft,  niet 
„  voor  eenen  God,  maar  alleen  voor  eenen  van  de 
5,  Goden  geliefden  mensch ;  maar  zij  integendeel 
„  prijzen  je  sus,  Avcgens  eenige  weinige  wondcrwer- 
„  ken ,  als  eenen  God  —  Ook  verdient  dit  aanmer* 
„  king,  dat  de  Gefchiedenis  van  jesus  door  pe- 
.,  TRus  en  PAULUS,  en  andere  dergelijke  leugenaars, 

„  on* 

(*)  In  zijn  Werk,  opzedijk  tegen  de  Christenen  ge- 
fclireven ,  onder  den  Titel :  JFaarheidlievende  aAufpraak 
aan  de  Christenen  ,  hetwelk  door  eusebius  vvederlegd 
is.  Vergelijk  ook  lactant.  Diw  Inflitutt,  Libi\  V» 
^ap.    2,   3. 

O  i 


sia        '      K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  ,,  t»ngeleerdcn ,  en  bedriegers,  als  lofredenaars,  be- 
^Y^'^  '"  ^'^'^1'^'^*^^^  '^^  5  "^^'"^^  ^^  daaden  van  apollonius 
Iloofdfl.  95  hebben  maxiinius  van  ylege  ^  en  de  Wijsgeer  da- 
na  C.  G.  ^^  mis,  die  zelve  met  hem  verkeerd  heeft,  en  de 
toe  -^84*  "  -^theenfche  filostratus  ,  opgetekend :  Mannen 
■'  „  van  uitftekendc    geleerdheid  ,    welke   de   waarheid 

5,  hoogfchatten ,  en  uit  menschlievendheid  de  ver- 
,,  richtingen  van  ecncn  deugdzamcn  en  bij  de  Go- 
,,  den  geliefden  Man,  niet  onbekend  hebben  willen 
5,  laten  blijven."  Ondertusfchen ,  was  het  voor  de 
Christenen  gemaklijk,  de  nietigheid  van  deze  verge- 
lijking aantetoonen.  filostratus  ,  die  anderhalve 
eeuw  na  apollonius  leefde ,  is  een  te  beuzel- 
achtig  Schrijver,  dan  dat  bij  in  dezen  eenig  ge- 
loof kan  verdienen  ;  zijne  Schrijvers  en  getuigen  , 
op ^  welke  hij  zich  beroept,  zijn  te  onbekend,  en 
fpreken  malkanderen  te  mcnigvuldigmalen  tegen ,  dan 
dat  men  hun  getuigenis  kan  laten  gelden.  Hoe  zeer 
FILOSTRATUS  zijncn  held  naar  het  voorbeeld  van 
JESUS  vormde ,  de  vergelijking  tusfchen  deze  beiden 
gaat  terilond  mank,  wanneer  het  op  nederigheid, 
onderwerping  aan  de  overigheid,  flandvastigheid  en 
geduld  in  lijden  en  derven,  en  op  de  gi'ootheid  van 
beider  ontwerp ,  aankonu'.  De  Wonderwerken  aan 
APOLLamus  tocgefchreven  zijn  ,  behalven  dat  zij 
alle  zekerheid  misten ,  veelal  laf  en  kinderachtig ,  of 
kunnen  gemaklijk  uit  natuurlijke  oorzaken  verklaard 
worden.  Het  Heidenscli  gemeen  was  gewoon,  om 
wonderen  en  wonderwerken  te  geloven;  wijze  man- 
nen wisten,  wat  zij  'er  van   denken   moesten,  tcr- 

wijl 


GESCHIEDENIS.  -13 

wijl  bedriegers  of  ftaatkiindigen  deze   ligtgeloviglieid       II 

tot  hunne  oogmerken  misbruikten,  gelijk  men  weet,    "°f"- 

dat  met  foortgelijl^e    inzichten   ook  aan   de  Keizers  iioofdfl-, 

VESPASIANÜS  en  HADRiANus  Wonderwerken  zijn  toe-  "^  C.  G, 

geichreven  (*).  Deze  levensbefchrijving  van  apollo- ^^^  ^3  * 

Kius  door  filostratus  in  acht  Boeiden  is  te  Leipzig  — — — 

1709  in  Folio  ^  door  gotfr.  olearius  uitgegeven. 

Tegen  het  einde  dezer   eeuw,    befchreef  porfyri- Porfy- 

us,  met  het   zelfde   oogmerk,   het  leven   van   den  '^}^^^ . 

.  Ichnjfc, 

AVijsgeer   pythagoras,   om  te   bewijzen,    dat,   on- behalvea 

der   de   Heidenfche   Wijsgeeren  ,   even    groote   won-  ^uclere 

derwerkers  geweest  zijn,  als  chrisïus  en  de  Apos- ^g.^^j^ ^^^ 

telen ,  volgends   het  geloof  der  Christenen ,   waren.  Christe-  ^ 

PORFYRius   was   een  leerling  van  l^^n  Wijsgeer  plo-"^"'     *■ 

leven  van 
TiNUS  ,     die    na    am:momus     saccas     de     tweede  pythago- 

ftichter  der  EcJectifche  Wijsgeerte  was ,  en  tot  het  ^^s ,  mee 
jaar  270  geleefd  heeft,  een  man,  diepzinnig  maar  ^Qg^^g^^jf 
tevens  verward  van  brein  ,  en  dus  geneigd  tot 
Dweepzucht  en  Geestdrijverij ,  gelijk  hij  zich  dan 
ook  beroemde ,  of  verbeeldde ,  door  behulp  der  The- 
urgie,  tot  eene  gemeenzame  verkeering  met  God, 
en  eenigermate  tot  de  heeifchappij  over  de  Demons 
of  Geesten ,  gekomen  te  zijn.  porfyrius  ,  zijn  leer- 
ling, dezelfde  gezindheid  aanklevende ,  leefde  en  leer- 
de te  Rome,  tot  liet  jaar  300.    In  zijne  eerfle  jeugd 

hoor- 
(*)  Wij  hebben  deze  annmerking  nodig  geoordeeld, 
omdnt  nog  in  onzen  tijd ,  deze  wonderen  van  apollo- 
Nius  zijn  aangevoerd,  om  het  geloof  der  Wonderwer- 
ken van  jEsus  te  ontzenuwen.  Zie  mijnen  B/Jbc/  Ferded. 
IV.  Deel^  Bladz.  361  -  374. 
O  'X 


ai4  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       hoorde  liij  ook  het   onderwijs  van   origenes   (*), 
BOEK     in  de  Wijsgecrte,    Hij  was  zeer  geleerd,  maai-   niet 
Iloofdd.  "^*'^  dvveepend  dan  zijn  leermeester  plotinus  ,  voor- 
na C.  G.  wendende ,  eens,  in  eene  geestverrukking.   God  zel- 
tot^ 28a'  ^^^^  zonder  beeld  gezien   te   hebben ;   men   kan  zijn 
■.  .    M,   karakter,  en  dat  van  plotinus  ,  best  leeren  kennen, 
uit  het   leven    van   plotinus  ,    dat   hij   befchreven 
heeft.    Hij  heeft  zeer  vele  Werken   gcifchreven    over 
de   Wijsgeerte  ,    Heidenfche  Goden-  en    Fabelleere  , 
ophelderingen  over  homerus  en  aristoteles  ,  over 
de  Wiskunde,  Toonkunst,  Taalkunde,  en  Wijsgee- 
rige  Gefchiedenis.    Doch  het  grootfte  gedeelte  zijner 
fchriften  is  verloren  gegaan. 

Indien  wij  socrates  (f)  mogen  geloven,  zou 
pORFYRius  het  Christendom  verzaakt  hebben,  om- 
dat hij  te  Caprrea  'm  Palapina^  alwaar  origenes 
Eoen  leerde  ,  van  eenige  Christenen  geflagen  was 
geworden.  Dit  bericht  wordt  echter  van  fommigen 
in  twijfel  getrokken;  hoe  het  zij,  porfyrius  was 
een  bitterst  vijand  der  Christenen,  welke  hij  in  een 
Werk,  uit  XV  Boeken  beilaande,  hevig  heeft  aan- 
gevallen; in  deze  Boeken  legde  hij  zich  voornaam- 
lijk toe,  om  het  gezag  en  de  geloofwaardigheid  der 
Heilige  Schriften  van  de  Christenen  te  beilrijden, 
die  van  ftrijdighcid  met  zich  zelven  befchiildigende. 
In  het  bijzonder  tastte  hij ,  in  het  XII  en  XIII  Boek , 
de  Voorzeggingen  van  danicl  aan ,  beweerende ,  dat  de- 
zelve eerst  ten  tijde  van  antiochus  epifanes  door 

eenen 
(♦)  EusrBius  llht,  Eccles,  VI.  19. 
(i)  Hiii.  Eccles.  Libr.  III.  C.  23. 


GESCHIEDENIS.    -        215 

eenen  Jood   waren  opgedeld.    Hier  was  zijn  voor-      II 
iiaamfte  bewijs  ,  dat  deze  Voorzeggingen  zoo  naauw-    ^^^ 
ivcurig  met  de  Gefchiedenis  der  voorzegde  zaken  over-  Hoofdf>. 
cenlvomcn,  gelijk  hij  uit  oude  Sclirijvers  aantoonde ,  "^  C*  ^' 
dat  deze  onmogelijk ,  zijns  oordeels ,   te   vooren  zoo  \qi  n^\ 
naauwkeurig  hadden  kunnen  voorzegd  worden ,  zon-  ■ 
der  dat  hij   bedacht,   dat  hij,  in   de  daad,   indien 
zijne  onderftelling  onwaarachtig   bevonden  werd,   de 
Godlijkheid  dezer  Voorzeggingen  ten  llcrkften  bewees. 
Voornaamlijk  drong  hij  tegen  de  Christenen  de  volgen- 
de drie  vragen  aan ,  in  welke  de  Heidenen  zeer  veel 
kracht  ftelden.  „  Nademaal  christus  zichzelven  den 
5,  weg  tot  zaligheid ,  de  genade  en  waarheid ,  noemt , 
„  en  alleen  door  hem   aan  de  zielen ,  die  in  hem  gelo- 
„  ven,  herftelling  toezegt,  hoe  maken  wij   het  dan 
„  met  die  menfchen ,  die  zoo  vele  eeuwen  lang  voor 
„  CHRISTUS  geleefd  hebben?  Ten  tweeden:  waarom 
„  heeft  CHRISTUS  de  offeranden  des   Ouden   Testa-     \ 
„  ments   verworpen  ,   daar  zij   toch  van  God  zijn 
„  ingclleld?   Ten  derden:     Welke   evenredigheid   is 
,,  'er  tusfchen  de   zonde   en   eene  eeuwige    fh-affe? 
„  naardien   toch   christus   gezegd   heeft:   Met   de 
5,  mate,  waar  mede  gij  meet,  zal  u  ook  toegemeten 
„  worden?"    Vragen  echter,  welke,   bij  het  eerfle 
inzien,   zijne  onkunde  in  óm   waaren   aart  van  je- 
sus  kere  te  kennen  geven.     Zijn  Werk  was  naauw- 
üjks  in  't  licht  verfcheenen ,   of  het  werd  door   den 
Bisfchop  methodius  wederlegd,   gelijk -in    het  ver- 
volg door  andere  Christen- Leer a aren.    De   Christe- 
nen   noemen  hem  ,    wegens   zijne    bitterheid  jegens 
hen,   zelden  zonder  eenen  of  anderen  fchimpnaam, 
O  4  ook 


ai6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

H       ook  hebben  Christen  Keizers  dit  Werk ,  naderhand , 

BOEK     ^]qqy  ilrenge  bevelen ,  verboden ,  door  welk  een   en 

Hoofdff.  aiider  hetzelve  voor  ons    verloren  is    geraakt,   welk 

}w  C.  G.  vvezenlijk   verlies  de   uittrekzels    en   aanhalingen  uit 

Tara- 151.  ,         ,       ,  .. 

tot  284  hetzelve  bij  eusebius,   iiicronyimus,  augustinus, 

■  ■  en    THEODORETus  ,    niet  genoegzaam  kunnen   ver- 

goeden. 

In  zijne  levensbcfchrljving  van  pythagoras  (*}, 
welke  door  ludolp  kuster,   te  Am/lerdam  1707, 
in  Qjiarto ,  is  uitgegeven ,  verzamelt  hij  vele  bijzon- 
derheden ,    en   gewaande   wonderwerken  van    dezen 
Wijsgeer,   die  om  zijne  gouden  heup  voor  apollo 
gehouden  werd.     Op  éénen  dag   zal   hij  zich  te  ge-» 
lijk  in  Italië   en  in   Sicilië   aan   zijne   vrienden   ver- 
toond hebben.     Eene  becrin  verbood  hij,   niet  meer 
uit  het  woud  te  komen,   om   de  velden   te  verwoes- 
ten.    Eenc  rivier  fprak  hem  in  tegenwoordigheid  van 
vele  menfchen  aan ,  en  groette  hem.    Hij  voorzeide 
(    vele  dingen ,  leerde  zijne  leerhngen ,  winden  en  onwe- 
öers  beteugelen,  de  zee  bedaaren,   en   de  pest  weg- 
nemen.    Hij  genas  de   ziekten  van  ligchaam  en   ziel 
door  tovcrfpreuken.     Doch,  fchoon  porfyrius  zich 
op  eenige    oude    Schrijvers   beroept ,    ontbreekt  het 
echter  zijn  verhaal  aan  gezag,    nademaal   niet  alleen 
deze  gewaande  wonderen  laf,  en  voor  het  overige  al 
te  duidelijk  naar  die  van  jesus  gcvonnd  zijn ,   maar 
ook  zijn  de  oudflen  der  door  hem  aangehaalde  Schrij- 
vers 
(*}  .Wij   hebben    vnn   dezen  Wijsgeer  ook  eene  le- 
vensbefchrijving  vnn    diocenes   lacrtius,    in  zijn  Werk 
over  het  leven  en  de  leer jlelliv gen  der  IVijsgeereUt 


GESCHIEDENIS.  217 

vers  meer  dan  honderd  jaaren  jonger  dan  pythago-      Il 

RAS,  wiens  leere,  onderwijs,  aanhang,  en  alles  wat    ^9^^^ 

daar  toe  behoorde ,  in  de  eerfle  tijden  geheim  bleven ,  Hoofdft. 

en  weinig  bekend  werden.     Ook  is  'er  in    alle    deze  "^  ^'  ^» 

jaar  251, 
berichten    geen   verband   noch    bedoeling  ,    en    zelfs  ^ot  2^4. 

gcene  zekere  tijdrekening ,   uit   al  het  welk  men   het      ■ 

beQuit  ten  overvloede  kan  opmaken ,  dat  foortgelijke 

verhalen  met    de    geloofwaardige ,    gelijktijdige ,    en 

zekere,   door  de  gevolgen  bevestigde,  verhalen   der 

Euiingelisten  in  gcene  vergelijking    kunnen  gebracht 

worden. 

PoRFYRius  had ,  voor  dat  hij  plotinus   leerling  Longi- 

werd,ook  het  onderwijs  van  longinüs  genoten.  Deze  Ltuisre-" 

was  een  toehoorer  geweest  van  ammonius  saccas  ,en  nis  van  de 

onderwees  te  Atheer.e  de   Welfprekendheid   en   Ec-  ^''^'"']^". , 

vcnheid 
lectifche  Wijsgeerte  ,    met    groote  toejuiching  ,    tot  in  moses 

hij  door  de  Koningin  zenobia  aan  haar  Hof  ont-  ^'J^* 
boden  werd,  om  hare  lünderen  door  hem  te  laten 
opvoeden.  Vervolgends  werd  hij  haar  voornaamfte 
vertrouweling  en  raadsman ,  maar  toen  de  Vorstin  door 
den  Keizer  aurelianus  overwonnen  was  ,  werd 
LONGiNus  in  het  jaar  273 ,  op  bevel  van  dezen  Kei- 
zer ,  ter  dood  gebracht.  Zijn  Boek  ,  over  het  verhe- 
vene ^  getuigt  nog  van  zijnen  fmaak  voor  het  waare 
en  fchoone.  In  het  zelve  komt  een  getuigenis 
voor  (*),  van  de  verhevenheid  in  den  ftijl  van 
MosES.  „  Ook  heeft,"  ftaat  'er,  „de  Wetgever 
5,  der  Jooden,  een  niet  gemeen  man,  gelijk  hij  zich 
„  waardige   denkbeelden   van  Gods    magt  vonude, 

„  de^ 
(*)  Secr.  IX.  p. 

05 


2i8  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

II       „  dezelve  ook  terdond  in  het   begin   zijner  Wetten 

^^^     „  ontvouwd  ,    zeggende  :      God  [prak  :    daar    zij 

Hoofdft.  53  if<^hi '  ^^  daar  was   licht.     De  aarde  zij ,  en  zij 

na  C.  G.  ^^  j^,^/j  /"    Waar  op  men  zich  zeer  dikwijls  beroepen 

tot  284!  ^lÊ^ft  5    ^Is   op   een   bewijs  van   zijne   onzijdigheid , 

* jegens   het  Christendom  ,    doch   groote   oordeelkmi- 

digen  van  onzen  tijd  hebben  de  echtheid    van  deze 
plaats  van  longinus  in  twijfel  getrokken  (*). 
Staat  der       De    werkzaamheden    dezer    Grickfche   A\^ijsgeeren 
Geleerd-  uitgezonderd,    waren  onder  de   Heidenen,  bijzonder 
der  de      onder  de  Latijnen ,  de  Geleerdheid ,  en  Wetenfchappen , 
Heidenen  in  eenen  afnemenden  ftaat;  men  had,  onder  hen,  wei- 
^^^         nige  Schrijvers  ,  behalven  één  of  twee  Dichters ,  docli 
bij  welken  zich  flechts  eenige  vonken  van  den  ouden 
Romeinfciien  Geest  vertoonden  ,  en   eenige  weinige 
Gefchiedfchrijvers ,   wier  verdienften  omtrent  de  Ge- 
fchiedenis  nogthans  niet  zeer  uitmuntend  zijn.     On- 
der de  Jooden   bloeide   Rabbi  jochanan.  Opziener 
van  hunne  Hoogefchool  in    Palcefiina,  tot  het  jaar 
279 ,   een  leerling  van   Rabbi  juda    den   Heiligen , 
die  over  de  Mifchna  of  het  "Wetboek   der  Jooden, 
door  Rabbi  juda  bijeengebracht,  eene  Gemara^   of 
verklaring,  heeft  gefchreven,  welke  met  de  Mifchna 
den  yerufalemfcken  Taliffud uitmaakt^  dus  genoemd, 
omdat  hij  den  Joodfchen  Geleerden  en  Schooien   in 

JPahJiina  ten  gebruik  diende. 

De 

(  * )  Valkrnaar  en  ruhnkenicjs  ,  in  de  lantfle  uitgave 
van  dit  rWerk  van  longinus,  over  het  verhiiverie^  te 
Oxford  1778,  in  410,  vergelijk  de  BibliothXrit.  AmfleL 
F  art.  III.  ^(i^.  132.  fqq. 


GESCHIEDENIS.  219 

De  Christenen  daartegen   hadden  ,  bij  alle  de  on-      II 

rusten  en  vei-volgingen ,    die   zij,  van   tijd  tot  tijd,    ^^^ 

moesten  vcrdiiuren ,  gelijk  wij   gezien  hebben ,  vele  Hoofdfl, 

kundige ,  geleerde ,  en  zeer  arbeidzame   mannen :  bii  "^  ^'  ^• 

dezen  moeten  wij  luer  met  vergeten  te  voegen  grego-  tot  284. 

Rius  bijgenaamd  Thanmaturgus ,  of  den  Wonderwer- - 

ker  QÏ  Wonderdoener  ^    wicn  eusebius  (*),  55  ^^"  Rmo*^^' 

vermaardften  der  Bisfchoppen  van  zijnen  tijd  "  noemt.  ITiauma- 

Te  meer  verdient  deze  man  onze  opmerking,  omdat  ^"^,^"s, of 

deWon- 
het  geen  ons  van  hem   bericht   wordt ,  en   het   ^én  derdoe- 

en  ander  uit  zijne  fchriften ,   ons  aanleiding  kan  ge-  "^r. 
ven  tot  het  bepalen  van  eenige  bijzonderheden,  om- 
trent den  toeftand  der  Christenen,  ten  dezen  tijde. 

Deze  GREGORius,  die  te  voorcii  theodorus  heet-  Zijnle- 
te ,  werd  in  de  eerfte  jaaren  der  derde  eeuw  na  ^'^"* 
CHRiSTLTS,  te  Neocafarea ^  (^oï  Nieuwcafarea^  ^  in 
hetLandfchapPö;//«j  van  rijke  Heidenfche  ouderen  ge- 
boren. Zich  aan  de  Rechtsgeleerdheid  gewijd  hebben- 
de, kwam  hij,  op  eene  reize  nünBeryms,  alwaar  cene 
vermaarde  School  vanLeeraaren  in  de  Rechten  bloeide , 
in  het  jaar  231  te  Cafareë  'wiPalaflina  ^  alwaar  de  be- 
roemde ORiGENES  zich  thaus  bcvoud.  Deze  prees  aan 
GREGORIUS  de  oefening  der  Wijsgeerte  ten  llerkflen 
aan ,  en  gaf  hem  onderwijs  in  de  bijzondere  deelen  der- 
zelve,  hem  vennanendc,  geen  aanhanger  van  eenige 
gezindte  te  worden,  maar  uit  allen  het  beste  op  te 
zoeken.  Allengs  bracht  hij  hem  tot  het  lezen  der 
Heilige  Schriften,  die  hij  hem  met  grooten  vlijt  ver- 

klaar- 
(*)  Hiit,  Eccks.  VII.  30. 


ffl2o  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il  klaarde.  Deze  gewigtige  dienden,  hem  door  ORI- 
BOKK  GENES  bewczcn ,  erkende  gregorius  zelve  in  eene 
Hoofdft.  Lof-  en  Dankreden ,  die  hij  ter  eere  van  origenes 
na  C.  G.  in  het  openbaar  hield.  Door  dit  onderwijs  kreeg 
tot  284!  GREGORIUS  groote  genegenheid ,  om  een  Christen 
.  '.  te  worden,  maar  als  origenes  Cafarea  in  het  jaar 

1235  voor  eene  poos  verlaten  moest,  begaf  grego- 
rius zich  naa  Akxandri'è^  alwaar  hij  zich  verder 
in  de  Wetenfchappen  oefende.  Hier  verhaalt  men, 
dat,  eenige  jonge  lieden,  die  hem  haatten,  eens  een 
ontuchtig  vrouvvsperfoon  hebbende  opgemaakt ,  om 
eene  voorgewende  beloning  der  ontucht  van  grego- 
rius te  vorderen,  deze  met  eene  verachtende  gela- 
tenheid het  geld  hebbe  betaald  ,  maar  dat  ^tzt 
vrouw  tcrflond,  onder  de  hevigfte  iluipen,  van  den 
boezen  geest  bezeten  is  geworden,  waar  van  zij, 
alleen  door  zijne  voorbede  bij  God ,  heeft  kunnen  ver- 
lost worden.  Na  twee  jaaren  keerde  gregorius  tot 
origenes  terug ,  en  fcheidde  niet  eer  van  dezen 
Leeriiar,  voordat  hij  den  Doop  ontvangen  had. 
Wonde-  Met  oogmerk,  om  zijn  leven  afgezonderd  van  de 
reiman  wereld  door  te  brengen,  begaf  hij  zich,  alle  zijne 
sefchre-  goederen  uitgedeeld  hebbende  ,  op  het  platte  land, 
ven.  maar  ph/edimus  ,  Bisfchop  van  Amifin  in  Pon- 
tus  ,  die  de  gave  der  voorzegging  zal  gehad 
hebben,  poogde  hem  op  te  zoeken  tot  den  dienst 
der  Kerk,  en,  hoe  zeer  gregorius  zich  voor  hem 
verbergde ,  wijdde  hij  hem ,  afvvezcnd ,  in ,  tot  Bis- 
fchop van  Neocafarea ,  in  welke  aanzienlijke  en  volk- 
rijke Stad  niet  meer  dan  zeventien  Christenen  waren. 
/  gre- 


GESCHIEDENIS.  221 

CREGORius  onderwierp  zich  fchoorvoetende ,  en  on-      II 
dernam  niet,  het  Christelijk  geloof  openlijk  te  verkon-    ^9^^ 
digen,  voor  dat  hij  dcswegcns  eene  Openbaring  ont- pjoofdfl. 
vangen   had.     Nu  verhaalt   gregorius   van  YVjy/^,  "^  C.  G. 
zijn  lofredenaar,  dat,   als   onze   gregorius   eens  in  ^^^  284. 
diepe  gedachten  was ,  hem  een  man  en  eene  vrouw ,  - 

met  zoodanigen  glans ,  vcrichenen ,  dien  zijne  oogeii 
niet  verdragen  konden.  Deze  ipralcen  met  elkander 
over  de  leere,  in  welke  gregorius  grooter  kundig- 
heid verlangde.  De  vrouw  bleek  maria,  de  moe- 
der van  jESus ,  de  man  de  Euangelist  joannes  te 
zijn.  Op  begeerte  der  eerde  gaf  deze  laatftc  aan 
gregorius  een  kort  begrip  van  het  Christelijk  ge- 
loof, hetwelk  deze ,  terllond  na  het  verdwijnen  dezer 
Heilige  perlbnen ,  fchriftelijk  optekende ,  welk  eigen- 
handig affchrift  nog  ten  tijde  van  gregorius  van 
Nysfa  bewaard  was ,  gelijk  het  opftel  zelve  nog  heden 
onder  de  Schriften  van  gregorius  thau]M(\turgus 
gevonden  wordt.  Dit  opftel  zal  deze  in  het  onder- 
wijlen zijner  Kerk  gebruikt ,  en  door  de  kinderen 
van  buiten  hebben  laten  leeren ,  waar  van  het  ge- 
volg zal  geweest  zijn,  dat  zijne  Gemeente  van  alle 
Ketterijen  zuiver  is  gebleven. 

Dewijl  het  opftel  koit  is,  verdient  het  hier  eene 
plaats ,  opdat  de  Lezer  zelve  oordeelc ,  wat  men  van 
deszelfs  echtheid  te  denken  hebbe.  Dus  luidt  het; 
„  Daar  is  i^én  God,  de  Vader  des  lev^enden  Woords, 
„  der  zelfllandige  Wijsheid  ,  der  Kracht ,  en .  des 
„  eeuwigen  (anderen  lezen ,  eigeneii)  Beelds ;  de  vol- 
„  maakte  Teeier  des  volmaakten ,  de  Vader  des  eenig- 
„  geboreueio*  Ééti  Heer,  eeixig  uit  deneeiiigeu,  God 

„  uit 


K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 


II 

BOEK 

XI 

Hoofdft. 
na  C.  G. 
Jaar  251. 
tot    284. 


uit  God.  Een  afdnikzel  en  beeld  der  Godheid, 
het  krachtig  werkend  Woord,  De  AVijsheid , 
welke  al  het  beflaanlijke  omvat,  en  de  Kracht, 
die  de  gantfche  Schepping  gemaakt  heeft  ,  de 
waarachtige  Zoon  des  waariichtigen  Vaders,  de 
onzienlijke  des  onzienUjken ,  en  de  onvcrderflijke 
van  den  onverder!] ijken  ,  en  de  ondeiilijke  van 
den  onflerflijken ,  en  de  eeuwige  van  den  eeuwi- 
gen. En  één  Geest,  uit  God  zijn  beI1:aan  heb- 
bende, en  door  den  Zoon  aan  de  menfchen  vcr- 
fcheenen  en  openbaar  geworden;  het  volmaakte 
Beeld  des  volmaakten  Zoons;  het  leven,  de  oor- 
zaak der  levenden  ,•  de  heilige  fontein ,  de  heilig- 
heid ,  aanvoercr  der  heiligmaking  ;  door  wien 
zich  God ,  de  Vader ,  die  boven  allen  en  in  al- 
len is,  en  God  de  Zoon,  die  door  allen  is, 
openbaart.  Eenc  volmaakte  Drieheid  in  heerlijk- 
heid ,  eeuwigheid ,  en  het  koningrijk  ,  niet  ver- 
deeld, noch  vervreemdbaar.  Daar  is  derlialven 
in  de  Drieheid  niets  gefchapen,  noch  dienende, 
noch  iet,  dat  in  dezelve  eerst  ingebracht  is,  als 
te  vooren  niet  beftaandc  ,  en  naderhand  'er  bij 
gekomen.  Nooit  is  derhalven  de  Vader  zonder 
den  Zoon,  noch  de  Zoon  zonder  den  Geest  ge- 
weest, n^aar  dezelfde  Drieheid  is  altijd  onveran- 
derlijk en  onvcrweemdbaar. 
Daar  zal,  denk  ik,  niemand  onder  mijne  Lezers 
zijn,  die  veel  prijs  zal  (lellen  op  de  Gefchiedenis 
van  de  hemelfche  openbaring  van  deze  geloofsbelij- 
denis, al  wai'e  het  uitgemaakt  zeker,  dat  zij  echt, 
en  van  gregorius  van  JSfeodeptrea  zt\\in  oorfprong- 

lijk 


GESCHIEDENIS.  £23 

lijk  was;  indien  -inen  aanmerkt,  dat  ecnc  zoodanige      il 
openbaring  volftrekt  overbodig  was  voor  eenen  Chris-    ^^^^ 
ten ,  die ,  in  de  Heilige  Schriften ,  de  leere  van  je-  Hoofdft. 
sus  genoeg  kon  te  weten   komen ,  om  niet   te  zeg-  na  C.  G. 
gen,   dat   deze   geloofsbelijdenis   zich   alleen  bepaalt  ■'^^■^^|^* 
tot  het  leerftuk  van  de  Driecenheid.    Men  zou,  in  . 

geval  GREGORius  zelve  deze  vcrfchijning  ergens  in  zij- 
ne fchriften  verhaalde ,  nog  neigen ,  om  te  geloven ,  dat 
hij  door  eenen  droom  ,  of  door  zijne  verhitte  ver- 
beeldingskracht ,  zich  hebbe  laten  misleiden.  Doch  , 
ook  dit  zelfs  is  niet  ten  vollen  beflist ,  of  deze  ge- 
loofsbelijdenis niet  een  laatcr  verdicht  ftuk  zij,  op 
den  naam  van  gregoiuus  den  Wondenverker  uit- 
gegeven, in  den  tijd  der  verfchillen  met  de  yfn'aNe/r  ^ 
om  het  aanzien  van  dezen  vermaarden  man  tegen 
de  Arianen  te  doen  gelden.  Niet  alleen,  dat  het 
lülzwijgen  van  eusebius  (*),  ja  zelfs  van  basï- 
Lius  den  Grooten ,  die  zoo  vele  aanleiding  had ,  om 
deze  geloofsbelijdenis  aan  te  haaien ,  indien  zij  in 
zijnen  tijd  ware  voorhanden  geweest,  ons  reden  van 
twijfelen  geeft ,  maar  voornaamlijk ,  moet  het  elk  be- 
vreemden, dat,  daar  deze  geloofsbelijdenis  zich  zoo 
duidelijk  en  juist  omtrent  het  leerftuk  der  Drieêen- 
heid  uitdrukt,  op  eene  wijze,  zoo  als  men  ze  tot 
hier  toe  in  geene  voorgaande  geloofsbelijdenisfen  der 
Christenen  ontmoet,  daar  de  achting  van  gregori- 
us  zoo  groot  was  in  de  Kerk ,  en  ,  volgends  het  ver- 
haal 
( * )  RuFFiNus  heeft  ,  in  zijne  Latijnfche  Vertaling 
van  EUSEBIUS  Libr.  VII.  Cap.  28.  dit  Üuk  ingelascht, 
maar  eusebius  zelve  heeft  het  niet. 


/ 


a24  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il  haal  van  gregorius  van  Nysfa ,  deze  geloofsbelijde- 
BOEK  j-jjg  200  bekend ,  dat  zij  zelfs  van  de  kinderen  vau 
Hoofdd.  buiten  geleerd  werd,  het  niemand  der  leden  van  de 
T^^  C.  G.  JSficeïfche  Kerkvergadering,  zelfs  athanasiüs  niet» 
tot  ^84'  "^  geclachten  gekomen  is ,  om  zich  daar  op  te  be- 
-'  roepen,  maar  dat  zij,   ecnen  gcruimen  tijd   daarna, 

op  het  onverwachtst ,  te  voorfchijn  komt ,  als  een  al- 
gemeen bekend  en  aangenomen  ftuk. 

Het  waarfchijnlijkrte  is,  dat  gregorius  wel  een 
kort  begrip  of  hoofdfom  der  geloofsleere  hebbe  op- 
gefteld ,  maar  tevens ,  dat  dit  opftel  zeer  veel  veran- 
deringen heeft  ondergaan ,  gelijk  trouwens  de  gevolg- 
trekking, die  het  flot  van  de  boven  opgegeven  ge- 
loofsbelijdenis uitmaakt  ,  ongetwijfeld  een  bijvocg- 
zel  is,  als  mede,  dat  het  verhaal  van  de  hemelfche 
openbaring  eene  volksmare  in  de  Gemeente  van  Neb- 
cefarea  zal  geweest  zijn.  Door  deze  opvatting  wordt 
ons  tevens  verftaanbaar  ,  hoe  gregorius  van  Nysfa 
zich ,  bij  dit  verhaal ,  op  het  eigenhandig  affchrift  van 
deze  geloofsbelijdenis,  hetwelk  bij  de  Gemeente  van 
Neöccefnrea  nog  voorhanden  was,  hebbe  kunnen  be- 
roepen.   Doch,  laat  ons  ons  verhaal  vervolgen. 

Toen  gregorius  naa  Neöcafarea  reisde ,  om 
daar  zijn  ambt  te  aanvaarden,  werd  hij  onder  wcg^ 
door  een  zwaar  onweder  overvallen  ,  en  genood- 
zaakt ,  d<^n  nacht  in  eenen  Tempel  te  verblijven , 
die  beroemd  was,  door  de  Godfpraken,  welke  daar 
in  gegeven  werden.  gregor.ius  maakte,  bij  het  in^ 
gaan  in  dcnzelven,  het  teken  des  kruis,  en  bracht, 
met  zijne  reisgenoten,  den  nacht  door,  met  bidden 
en  zingen.    Toen  de  Priester  van  dezeu  Tempel» 

den 


GESCHIEDENIS.  &2§ 

den  volgenden  dag,  den  gewonen  Godsdienst  Weder      It 
wilde     beginnen  ,    verklaarde     de     booze    geest  ,    ^^^ 
dat    hij  ,   wegens   den    peifoon  •,    die  den   voorigen  HoordO:. 
nacht  in  den  Tempel  vertoefd   had,  niet   weder  in  "^  ^' ^ 
denzelven   komen   kon.     Terftond  liep   de  Priester ,  i^^  2g^ 
veitoomd  ,   gregorius    na  ,   wien    hij   dreigde ,   bij  — - — 
<ie    Overigheid    te    zullen     aanklagen,      gregorius 
gaf  hem  ten  antwoord,  dat  hij  zich  op  de  Godlijke 
befcherming  verliet,   met  wiens  bijftand  hij  de  boo- 
ze geesten  van  eene  plaats  verdrijven ,  maar  ook  we- 
der toelaten  kon,  als  hij  het  nodig  oordeelde.    Ten 
bewijze  hier  van,  fclireef  hij   op  een  ftukjen  papier 
deze  woorden:     gregorius  ^an  den  Satan:    Treed 
binnen!    Dit  op  den  altaar  gelegd,   en    de   gewone 
plegtigheden  door  den  Priester  veraclit   zijnde,   ver- 
fcheen  de  geest  weder  in  den  Tempel.    De  Priester , 
hier  door  verbaasd,   vervoegde  zich  weder  bij  gre- 
gorius ,    en  verzocht   hem    om    onderwijs   in    den 
Christelijken  Godsdienst.     Om  hem  alle  twijfelingen 
te  benemen ,  moest  een  groote  fteen ,  op  gregorius 
bevel,  van  zelve  naa  zekere  plaats  rollen,  die  gre- 
gorius hem  aanwees.     Hier  op   verliet  de  Priester 
-zijn  ambt,  vrouw  en  kinderen,  werd  een  Christen, 
en  naderhand  één  van  des  Bisfcliops  Kerkedienaren» 
In  de  daad,  een   zeldzaam  wonder,   waar  bij  een 
Christen  Bisfchop   aan    den  reeds  verdreven   Duivel 
zijne  plaats  weder  inruimt,   en  daar  door  de   Afgo- 
derij en  het  Bijgeloof  begunfügt. 

Op  deze  wijze  is  het  leven  van  dezen  gregorius 
vol  wonderen.  Te  Neöcj^Jarea  aangekomen ,  bekeef» 
de   hij,  reeds  op   den  eerften  dag,  vck  Heidenen, 

JU,  Deel,  P  door- 


226  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       doordien   liij   bezetenen   van    den   boezen   geest  'be- 
BüEK     vrijdde,  zieken  genas,  en  allen   met   zijn   onderwijs 
Ilüuflilh  bijltond  ;    fpoedig   was    het    aantal    Christenen   zoo 
na  C.  G.  groot,   dat   eene   Kerk   voor   deze   Gemeente   moest 
tot   284.!  gei^icht   worden.      Door   zijne   wonderwerken   werd 
■  het  Christendom,  tevens  met  den  roem  van  grego- 

Rius ,  ook  in  die  landllreeken  gi'ootlijks  uitgebreid.  De 
Christenen  in  de  nabumige  ftad  Comane  verzochten 
hem ,  hun  bij  de  verkiezing  van  eenen  Bisfchop  bij 
te  ftaan.  Daar  gekomen,  vond  hij  hen  oneens,  om- 
dat zij  naar  een'  aanzienlijk  en  welfprekend  man  om- 
zaen.  greGorius  integendeel  wilde  alleen  op  Gods- 
vrucht en  vroomheid  gelet  hebben,  en  als  hier  op 
eenige  voon-amc  leden  der  Gemeente  fpottende  vraag- 
den ,  c  f  zij  dan  ook  hunne  ftem  aan  alexander  , 
den  kcolenbrander ,  zouden  geven  ?  trok  zulks  de 
a:indncht  van  gregorius  ,  welke  dezen  man  bij 
zich  oniboden  hebbende,  van  hem  verftond,  dat  hij 
van  geene  geringe  afkomst  was,  maar  dat  hij  van 
alles  aflland  gedaan,  en  deze  laage  kostwinning  aan- 
gev^at  had,  om  zich  tot  Godzaligheid  te  oefenen, 
deelende  van  zijne  geringe  winflen  nog  aan  de  ar- 
men en  behoeftigcn  mede.  Gp  dit  bericht  liet  gre- 
gorius hem  op  eene  welv^oeglijke  wijze  kleeden, 
en  in  de  vergadering  der  Christenen  brengen  ,  iis 
welke  hij  van  de  pligten  van  eenen  Bisfchop  fprak , 
en  nu  gaven  allen  hunne  llcm  aan  alexander,  die 
zijn  ambt  met  vvaardi;j;heid  bekleed  heeft,  en  naderhand 
voor  het  geloof  op  den  brandftapel  geftorven  is.  Op 
zijne  terugreize ,  \^erd  gregorius  van  eenen  Jood, 
om   eene  aalmoes    aangefproken  ,    ten  einde  zijnen 

reis- 


GESCHIEDENIS.  ö>«7 

Teisgezel,   dien  hij  zcide,   gedongen   te  zijn,  te  bc-      II 

graven.     De  Bisfcliop  wierp  zijnen  mantel  over  den    ^'^^ 

gewaanden  dooJen ,  en   deze   gaf  nu  wezenlijk  den  Hoofdfl^ 

ffeest.    Zoo   groot  was  zelfs    de   wonderkracht  van  "^  C.  G, 

j      ,       .  I       .  Jaar  251. 

GREGORius,  dat  bezetenen  en  kranken  genezen  wer- tQ^  „g^^ 

den ,  als  men  hun  het  linnen  aantrok ,   waar  flechts — 

^ijn  adem  overgegaan  was. 

Zoo  krachtig  werkten  zoo, vele  wonderen,  dat  het  Grego* 

Heidendom  te  Neöcafarea,  en  in  den  omtrek,  ^ijii^  ^yntaan 

geheel  te  niet  raakte.    Doch ,   in   de  vervolging  on-  de  Chris* 

der  DECius,  was  gregoriüs,   die  door  een  wonder '■^"f'\  ^ 
'  '  gedecli- 

zijne  vervolgers  ontkwam  ,   genoodzaakt  te   vluchten  tenis  der 

en   zich  te  verbergen  ,  tot  het  volgende  jaar  251 ,  Martela- 
,       j        T-.         ^   •     1        •  ren  met 

wanneer  liij  terug  keerde.     De  rust  m  het  jaar  253  vermaak* 

ten  vollen  bevestigd  zijnde,  deed  cregorius  eene  lijkheden 
reize  door  zijn  geheele  Bisdom ,  en  liet  het  gebeente  '■^  v^^^®^* 
der  Martelaren  op  verfcheidene  plaatzen  brengen, 
opdat  men  ,  naar  de  gewoonte  der  Christenen  , 
hunne  gedachtenis  daar  vieren  zou ;  tevens  vef* 
öorloofde  hij  aan  het  volk  ,  op  deze  dagen  ,  al- 
lerliande  vennaaklijklieden  en  uitfpanningen  ,  waaü 
in  GREGORIUS  van  Nysfa  zijne  wijsheid  prijst  , 
om  het  volk,  hetwelk  aan  de  openbare  verma- 
ken ,  onder  het  Heidendom  ,  gewoon  was  ,  daaf 
van  af  te  trekken ,  en  allengs  verder  op  te  leiden  ^ 
tot  de  verëering  van  den  waaren  God.  Wij  kun* 
uen,  dewijl  wij  niet  weten,  waar  deze  vermaaldijk- 
heden ,  die  gregorius  veroorloofde ,  in  beftonden ,  ook 
niet  oordeelen,  in  hoe  verre  hij  daar  in  recht  han- 
delde, maar  dit  weten  wij,  dat  allengs  de  verëering 
P  a  der 


*aS  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       der  Martelaren  te  ver   ging ,    en  in   Bijgeiovigltek! 
^Xl'^     ontaarde ,  als  ook ,  dat  juist  op  dezen  zelfden  grond , 
Iloofdft.  dien  onze  Bisfchop  voor  zijne  infchiklijkheid   voor- 
na C.  G.  ^vendde ,  in  vervolg  van  tijd ,  vele  Heidenfdie  plestishe- 
Jaar  251.  r&& 

tot  284.  <^eii  iii  tle  Christen -Kerk  aangenomen  zijn ,  welke  der- 

' zelver  zuiverheid  met  Bijgelovigheden  bezoedeld  hebben, 

Grego-       De  pestziekte,  die  om  dezen  tijd,  in  alle  landen 

^'^'^  van  het  Romeinfchc  Rijk,  zoo  groote  verwoestingen 
voorzegt  j   7  o  & 

eenepcst,  ^^iTÏchtte,   gelijk  wij  reeds   meermalen  hebben  aan- 

en  ge-  gemerkt ,  trof  ook  de  ftad  Ne'ócafarea  en  het  owp-ij- 
Jieest  de  •'  0 

genen,  ^^§^^^  Gewest,  gregorius  had  ze  voorzegd.  Te 
die  belo-  weten ,  als  de  inwoners  eens  op  een  feest  in  de 
Christc-  fchouwplaats  te  eng  naar  hunnen  zin  zaten,  en  met 
nen  te       een  luid  gefchreeuvv  van   Jupiter  eischten ,   dat  bij 

zullen  hun  plaats  wilde  maken,  li.t  gregorius  hun  zeffffen, 
worden.     ,        ..       ,  .  ,       ,  .  X. 

dat  zi]  eerlang  runner  zouden  kunnen  zitten.     Toen 

deze  voorzegging  vervuld  werd,   baden  velep  hem, 

om  zijne  voorbidding  bij  God,   dat  deze  befmetting 

mogt  afgewend  worden,   en   op   zijne  voorbidding, 

werden,  in  de  daad,  alle  de  genen  genezen,   welke 

beloofden,  in  Christus  te  zullen  geloven. 

Grego-        Alhoewel  onze  Bisfchop  zich  met  ijver  kantte  te- 

Riusbe-    gen  <_[c  dvvaalingen  van  zijnen  tijd,  bijzonder  die  van 

^j„^gj,jjgj_  SADELLius    en  PAULUS    vüii   Samofata ^  echter  kon 

liüuerij.    hij  de  befchuldiging  niet  ontgaan,  van  den  eerstge- 

melden  toegedaan    te    wezen ,    omdat  hij ,  in  zijne 

Verklaring  des   Geloofs  ^   doch   die  thans   niet  meer 

voorhanden  is ,  gcfchrcven  had ,  „  dat  de  Vader  en  de 

5,  Zoon  twee  zijn ,  volgends  onze  voortelling  of  den- 

,5  ken  ,    (sTTivojf:,)    doch   maar  één  in   perfoon  , 

5,    (t/T«- 


G  E  S  C  H  I  E  D  E  N  I  Sr  n^ 

■^^  (^  uirc^ciffu,^'' }    BASiLius    de   Groote  weet   hem,      II 

hier  omtrent ,  niet  anders  te  ontfchuldigen  (  *  ) ,   dan    ^^^ 

fint  hij  hier,  niet /<?£'r/?^///^  (^loyfAdlmug ^')   maar  met  pjoofdfh 

eenen  Heiden  te  doen  hebbende,  ( «yow^i^twr , )  zoo  '^^  ^'  ^' 

T*nr  '^  ^  I 
als  in  eenen  geleerden  twist  voegt ,  gcfproken  heeft ,  {qJ.  ^g  * 

wat    toegevende  ,    opdat  hij  dezelven   niet    te   zeer 

voor  het  lioofd  ftooten,  en  van  het  Christendom 
afiveerig  maken  zoude.  Zoo  veel  is  zeker,  dat  na- 
derhand de  Kerkleeraars  onderfcheid  gemaakt  heb- 
-ben,  tusfchen  volgends  de  leerflelling  (5oyjMüê,)en  met 
toegevenheid  ((ruyxa1öt,Sat(r<s-,)  of  naar  de  huishouding 
( oiKovofAttt , )  gelijk  2I3  het  noemden ,  te  fpreken  f 
waar  van  dit  dan  het  eerftc  voorbeeUl  zijn  zoude. 

Niet  lang  daar  na    overleed   gregorius  ,   omtrent  Zijne 
het  jaar  270,  hebbende  zijne  dood  te  vooren  voor-  ^^?P.^'  ^^ 
zien,  waar  bij  hij  zich   beklaagde,   dat  'er,  in   deKeJUbe. 
lütgeftrektheid  van  zijn  Bisdom   nog   zeventien    Hei-  graven 
denen ,  juist  zoo  velen  ,  als  hij  in  het  eerst  Christenen  '^ " 
in  de  ftad  gevonden  had ,  onbekeerd  waren  gebleven  , 
doch  God  tevens  dankende ,  dat  hij  het  Heidendom  zoo 
ver  had  mogen  onderbrengen.    Hij  verbood ,  tot  zijne 
begravenis  eene  plaats  te  kopen,   opdat  hij  na  zijne 
dood  zoo  min  zou   kunnen  gezegd  wordeiT,  een  ftuk 
groiids  in  eigendom  te  bezitten ,   als  hij  in  zijn  leven 
bezeten  had.  Uit  eenen  Schrijver  der  zesde  eeuw  (f)  , 
blijkt,  dat  zijn  gebeente  naderhand  in  de  door  hem 
gebouwde  Kerk  gerust  heeft,   men  mag  echter  daar 

uit 

(*)  Epjsf.  iio. 

(t)  Theodorcs  Lector i  Excerpt.  Hi!t.  Eecks.  Libr. 

II.  p.   $$J,   Ed.  VALES. 

P3 


ft3o  K  E  R  K  E  L  rj  K  E  1 

II  uit  niet  befluiteii,  dat  hij  terftond  na  zijn  overlydeti 
JOEK  jii  (leze  Kerlc  begraven  zou  zijn  ,  als  hetwelk  te 
Hoofdft.  z^^r  ftrijdig  is  met  de  Romeinfclie  wetten,  en  del 
na  C.  G.  2eden  der  Christenen  van  dien  tijd. 
tor  ^84.'  ^^egens  zoo  vele  wonderen,  als  *er  in  het  levens-I 
—        "  verhaal    van    gregorius    van    Neéc^farea    voorko- 

A^-nmer-  jjien,  heeft  men  hem,  hoewel  niet  dan  lans  na  zii-' 

kingover          '  •      -,  j  , 

deWon-   ne  dood,  eerst  m  de  zesde  eeuw,  den  naaniTHAU*! 

derwer*  jmaturgus,  den  Wonderwerker  ^  gegeven.  VijiiU'] 
CREGo-  ^^"  '^'^^  ^^'^  Godsdienst  zelve  zullen  hem  cenen ; 
jiiüs,  tweeden  Mo  fes  genoemd  hebben,  origenes,  eüse-»  ' 
Bius ,  en  andere  Ouden ,  maken  wel ,  met  hoogach- 
ting ,  van  hem  gewag ,  als  van  een'  groot ,  achtings- 
waardig ,  ijverig ,  godzalig  man ,  en  Leeriiar  van  het 
Christendom ,  maar  zij  z\vijgen  van  zijne  wonder- 
daadcn  (*).  De  berichten  derzelvcn  fteunen  op 
Jict  gezag  der  beide  vermaarde  Broeders,  basilius 
èen  Qrooten  ^  en  gregorius  run  Nysfa^  die  eene 
Zof reden  op  hem  gehouden  heeft;  deze  beide  Broe- 
ders leefden ,  omtrent  honderd  jaaren ,  na  zijn  over-^ 
lijden,  en  hadden  hunne  berichten,  aangaande  hem 
cn  zijne  wonderen,  van  hunne  Grootmoeder,  die  te 
NeoCiSfarea  gewoond  had,  toen  gregorius  daar 
\  Bisfchop  was.  Hier  uit ,  en  uit  den  aart  der  gemel- 
de wonderen  zelven,  ontvangen  deze  juist  geen  groot 
g^ag  van   geloofwaardigheid.    liet    fchijnt  veeleer, 

dat 

{*)  EüSEBius  heeft  van  hem  niet  dan  korte  en  al- 

gemeene  berichten,  Hitt.  Eccles.  VI.    30.   VII.   14,  28. 

tH  ook  HiëRONïMUS  de  vin's  illiiftrlbni  Ccip.  65.  et   Ep,, 


GESCHIEDENIS.  231 

dkt  de  Christenen,  naar  mate  de   wondergaven ,    die       II 
nog  eenigen  tijd ,  na  de  dood  der  Apostelen  ,  hadden    ^°  ^^ 
blijven    voortduLiren  ,    gelijk    wij    aangemerkt    heb-  Hoofdfl. 
ben  (*),   dat  niet  ontkend  kan   worden,   van  tijd  "^  C.  G. 
tot  tijd  vcraiinderden ,  meer  met   het  wonderdadige  Iq[  ög . [ 

waren  ingenomen,  waar  toe  de  verhitte  verbeeldings 

kracht  van   Ibmmige  anders  groote   mannen,    ter- 

TULLiANUS,     CYPRIANUS ,     DIONYSIUS    Vafi    Aïexan- 

dri'é^  en  anderen,  die,  alhoewel  zij  zich  de  gave 
der  wonderwerken  niet  aanmatigden,  echter  veel  met 
verfchijningen ,  ^gezichten ,  openbaringen ,  en  droo- 
men,  ophadden  Ct)^  veel  fchijnt  te  hebben  toege- 
bracht. In  den  grond  nogthans  kon  zulke  groote 
ophef  van  gewaande  of  zelfs  wel  verdichte  wonder^ 
werken  nergens  anders  toe  dienen ,  dan ,  om  de  vvaa- 
re  wonderwerken  in  eene-  onaangename  fchaduw  te. 
Hellen ,  en  het  ongeloof  in  de  hand  te  werken. 

Gregorius  zelve  echter  fpreekt,  in  zijne  gefchrif-  Schriften 
ten  ,  die  wij  nog  van  hem  overhebben  ,  nergens  ^'^"  °^* 
van  zijn  wondervermogen ,  or  verrichte  wonderda- 
den.  In  zijne  Lofreden  opORiGENES,  erkent  hij  wel , 
dat  het  Godlijk  verftand  zijn  menschlijk  verftand  op 
cene  onuitfpreeklijke  \vijze  te  hulp  is  gekomen ,  en 
hij  dankt  zijnen  onbekenden  gelei-  of  befchermgeest , 
voor  zijne  leidingen ,  en  dat  hij  hem  tot  origenes 
gebracht  heeft  ,  doch  daar  uit  kan  men  geenszins 

tot 
(*)  Zie  II  Deel,  Bladz.   236.  volgg-, 
(t)  Men    leze   j.   j.   zlmmerman    Disqiiis.    ff/s  f.    et 
Theol.  de  vijionibiis  4  prior.  fisc.   etc.   Opuscul.   Tom,    I. 
pag.  646.  fqq. 

P4 


-32.  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       tot  iet  buitengewoon  vvonderl:)aars  befliiiten.      Deze 

^j^^^     Lofreden  op  origenes,  tot  cene   danlvbetuiging  aan 

Hoofdft.  dezen  zijnen  leermeester  ,    door  gregorius,   gelijjj; 

na  C.  G.  vvij  gezien   liebben ,   in   het  jaar   239   gehouden ,  en 

"f mr  '^^ r 

eot   "8'4.'  welke   voor    een    meesterftuk    van    \Velfprekendheid 

■  1  wordt  geacht,  is  nog  overig,  en  door  david  hoe- 
scHELiüS  voor  de  eerftemaal ,  in  het  jaar  1609,  te 
Attgsburg^  'm  het  Grieksch  en  Latijn,  met  de  Boe- 
ken van  ORIGENES ,  tegen  celsus  ,  iii  druk  uitge- 
geven. 

\^erders  hebben  wij  van  hem  eene  omfchrijvwg  ^ 
(Me]«(f>fac(r<5-,)  van  Salomo'' s  Prediker^  'm  welk^ 
dit  Boek  verklaard,  en  de  daar  in  vervatte  zedenleer 
breedvoeriger  behandeld  wordt,  waar  in  veel  goeds 
en  nuttigs,  naar  mate  van  de  kundigheden  dier  tij- 
den, voorkomt. 

HiëPvONYMUs  en  suidas  fpreken  van  verfclieideii 
Brieven ,  door  gregorius  gefchreven  ,  van  deze  heeft 
echter  maar  één  Brief  onze  tijden  bereikt,  gefchreveii 
aan  zekeren  Bisfchop  in  Pontus  ^  dien  hij  Hsiligflen. 
VadeY  noemt ,  welke  Brief  naderhand  het  gezag  van 
cene  Kerkelijke  wet  of  regel,  QCanon^^  verkregen 
heeft,  en  daarom  gemeenlijk  Canonica  Epi stola  ge- 
noemd wordt.  Een  inval  van  de  onbefchaafde  vol- 
ken van  het  Noorden ,  ten  tijde  van  den  Keizer  gal- 
LIENUS ,  omtrent  het  jaar  262 ,  gaf  tot  dezen  Brief 
aanleiding.  Deze  hadden  ,  bij  eene  gruwlijke  ver- 
woesting ,  die  zij  aanrichtten ,  vele  Christenen  in  lla- 
vernij  medegevoerd,  welke  bij  deze  gelegenheid  van 
fpijze  aten,  die  men  meende,  tot  het  Afgoden  -  offer 
bdioord  te  hebben,  doch,  dit  was  het  minffce.  Som- 
mi- 


G  E  S  C  ri  I  E  D  E  N  I  S.  233 

Diïge  Christenen  hadden  zich,  bij  deze  gelegenheid,       II 
ven-ijkt  met    de    bezittingen    der  vcr(l;igenen   ot   ge-      ^j 
vangenen,  anderen  hielden  gevangenen,   die   zij   uit  Hoofdft. 
de  magt   dei*  Barbaren   gered   hadëen ,  zelve  gevan-  "^  ^*  ^^* 
gen,  eenigcn  hadden  zich    met  hun   vcreenigd,   om  ^ot  284. 
hunne  Cliristelijke  ÏNIedebroeders  om  te  brengen ,  of  — — — 
den  vijiinden  tot  gidzen  gediend,   bij  het  plunderen 
van    de    huizen    hunner     Medebroederen  ,     die    zij 
hun    hadden  aangewezen.     'Er  waren    ook   ziüken, 
die  feitelijk  in  de  huizen  waren  ingebroken ,  en  zelve 
geplunderd    en   geroofd   hadden.     ]\Jen   mag,   opdat 
ik  dit  in  het    voorbijgaan    aanmerke ,  uit  het  gedrag 
dezer  Christenen,  befluiten,    dat   de  ijver  van   fom- 
mige  voortplanters  van    hef  Christendom,   hen,   bij 
de  bekeerlingen  uit  de  Heidenen  ,   fomtijds    meer  op. 
derzel Ver  getal,   dan  wel    op  hunne  oprechtheid   en 
zedelijke  waarde  ,  hetjft  doen  letten,    Hoe  het  zij ,  de 
bovengemelde    Bisfchop   had   onzen   gregorius  ge- 
raadpleegd,  hoe  met  zulke  Christenen   te  handelen,, 
die  zich    aan   de   gezegde  of  dergelijke  euveldaaden 
hadden  fchuldig  gemaakt,   en  de  Brief   van  grego- 
Rius  bevat  liet  antwoord  op  deze  vraag ,  in  eïf  rege- 
len of  voorfchriften ,    ten   minllen,   gelijk   hij   thans 
verdeeld  is ,  van  welke  echter  de  laatfte  of  elfde  re- 
gel een   bijvoegzel  is   van    laater    tijd  ,    behelzende 
eene  verklaring  van  de  onderlcheiden  trappen ,   langs 
welken    de  Boetelingen    weder    tot  de   geraeenfchcip 
der  Kerk  werden  aangenomen. 

Wij   hebben  ,    in  het   voorgaande   tweede   Deel ,  Trappen 
reeds    meer    dan  ééns  gelegenheid    gehad,   om    van  ^-''"^.o^'^- 
de  flxenge  zedentucht   der  Christenen ,  omtrent  het  bij  de"^ 
P  5  we- 


234  K  E  R  K  E  L  IJ  IC  E 

n       wederaannemen  van  Boetelingen  te  fi^eken  (*),  dé- 

■^yr'^     gemelde   elfde   regel  ,   alhoewel   van  cene  onbekende 

Hoofdft.  li^"d  oorfpronglijk ,   geeft  ons  daaromtrent   een   zoo 

m  C.  G.  naauwkeiirig  en  beknopt  verflag,  dat  hetzelve  hier  eene 

tot   "84..' P^^^*-'^  verdient.     „  Het  weenen  ^  f)?  arfö<r;cA«u(rir)  ," 

i"'  dus  luidt  het,  ,,gefchiedt,    buiten  de  deur  van  het 

Christe-        Bedehuis  ,   hier    moet   de    zondaar   liaan ,   èn   de 
tien.  1  . 

„  bmnengaande  gelovigen    fmeeken  ,    dat    zij    voor 

„  hem  bidden."^  Deze  was  de,eerll:e  van.  de  vier 
trappen  der  Kerkelijke  Boete ,  (^gradtis  feu  flationes 
poenitentias^^  of  liever  een  verzoek  van  hem,  die 
iiit  de  gemeenfchap  der  Kerk  was  uitgefloten ,  om 
tot  de  volgende  Boetdoening  te  worden  toegelaten.. 
Zij,  die  dus  voor  de  deur  der  Kerk,  onder  den 
blooten  hemel,  Honden,  en  dikwijls  vrij  langen  tijd, 
naar  gelang  hunner  zonde ,  ftaan  moesten ,  werden 
genoemd  flentes  ,  kiemantes.  De  vooripraak  der  ge- 
lovigen ontvangen  hebbende,  werden  zij  toegelaten 
tot  den  tweeden  trap,  welke  in  dezen  regel  dus  be- 
fchreven  wordt.  „  Het  toehooren^  (j5  «tfoacis-, ) 
„  gefchiedt,  binnen  de  deur,  in  het  portaal  (AW-^- 
„  thex')  Cf),  hier  moet  de  zondaar  flaan ,  naast 
„  aan  de  Katechumenen ,  of  ondervvijzelingen.  Den 
,,  hoorer,  flaat  'er  (§),  der  fchriften  en  der  leere, 
„  moet  men  doen  uitgaan ,  en  hij  mag  niet  tot  het  ge- 

„  bed 

(*)  II.  BeeU  Bladz.  245,  265.  enz. 

(t)  Deze  benawiing  toont  den  tijd  vnn  dezen  regel 
of  verklnring  ann ,  zij  is  uit  de  zesde  eeuw. 

(§)  De  opfteller  doek  op  den  LXXIY.  Canon  van 
BASiLius  aan  amphilochius. 


GESCHIEDENIS.  235 

„  bed  toegelaten  worden."     Deze   hectcn  hoorenden      I! 
of    toehoorers  ,    (  ctK^ocafAzvot ,  )    eii    konden  ,    be-    ^^^ 
halven  het  gezang ,   ook   het   voorlezen  der  Heilige  Hoofdft. 
Schrift ,  en  de  Leerredenen  van  den  Leeriiar  aanhoo-  "^  C«  G. 
ren,  en  zoo  ver  mogten    ook  Heidenen  en  Jooden^^^j  ^g.' 
Ketters   en  fcheui'zieke  Christenen  ,    den  openbaren  ■ 
Godsdienst  bijwonen.    Na  eenen  bepaalden  tijd  hier 
in  voliiard  te  hebben,  werd  hem  toegeüaan,  binnen 
de  Kerk,  onder  de  ziek  nederwerpendenQuTFOTtiTr'jivlif} 
of  nederknielenden  te  komen ,  waar  zich  zeker  foort 
van  leerlingen  van  het  Christendom   en  ook  de  be- 
zetenen, bevonden;   liier  knielde  hij,   terwijl  het  ge- 
bed voor  hem  door  de  Gemeente  gedaan  werd,  en 
de  Bisfchop  liem   de   handen   oplegde,    neder,   ook 
moest  hij,  gedinirende  dezen  ftaat,    die  de  eigenlijke 
Boete    uitmaakte ,    verfcheiden    moeilijke    oefeningen- 
ten blijke  zijner  boetvaardigheid  uitoefenen.  De  regel 
zegt :     „  Het   nedenverpen ,   ( »5  \J7t^^f\oi(Tlg , )    beflaat 
,,  daar  in,  dat  hij  binnen  de  deur  des  Tempels  (la, 
5,  en  met  de  Katechutnenen  uitga,"    De  vierde   trap 
was ,   dat  de  boeteling ,   na  volbrachte   voldoening , 
(^fatisfactio ,)  werd  toegelaten ,  om  met  en  bij  de  ge- 
loovigen  te  flaan,  ((rvws'ajWJkOf, )  en  tegenwoordig  te 
zijn  bij  het  gebed,  het  oiferen   der  vrijwillige   gifte, 
en    het  vieren  van  het   Heilig  Avondmaal,   hoewel 
hij  hetzelve  nog  niet  mogt  gebruiken:     „  Het  fa- 
„  menftaan ,  ( y\  <ru<^xa-if , )  is ,  wanneer    hij   met  de 
„  gelovigen  op  ééne  plaats  ftaat  ,   zonder  met   de 
„  Kat'chumenen  uit  te  gaan."  Hier  op  volgde  fpoe- 
dig  zijne  gchecle  aanneming  in  de  gcraecnfchap  der 

Kerk. 


235  K  E  R  K,  E  L  IJ  K  E 

ÏI       Kerk.     „  Ten  laatflen  volgt,'*  zegt  de  regel,  „  sfe 
^x\^     „  deelneming  aan    de  heilige    dingen  ,    ( >5  jAiS-i^i^ 
lloomO:.  ■,,  reav  <»yiot(riAxlm") 

na  C.  G.  Uit  dezen  zelfden  regel  zien  wij  tevens,  dat  d« 
tot  284.  I^oetehngen,  eenigermate,  langs  dezelfde  trappen  tot 
•■■'  de  gemeenfchap  der  Kerk ,   als   de  Katechumenen   of 

fchefd"     Onderwijzelingen ,  tot   den  Doop ,   werden   toegela- 
der  Kate-  ten.    AVat   'er  ten  aanzien  van   dezen   thans  plaats 
chume-     ]iad      hebben  wii  ,   uit    tertullianus,    aangewe- 
Onder-     zen  ( * ) ,  en  uit  origenes  ( f )  blijkt  ,    dat  zij  in 
vvijzelin-  twee  klasfcn  onderfcheiden  waren,    doch  niet   lang 
hier  na  werd  nog  eene  derde   klasfe  hier  bijgevoegd ; 
volgends  het  geen  wij  daar  van  vinden  in  de  zooge- 
■nocmde   Apostollfche    Kcrkver'órdeningen    (§)?    ^i^ 
voor  deze  leerlingen   in   het  gemeen    ^enen   tijd  van 
drie  jaaren   bepalen   (**).     Op   deze   onderfcheidene 
klasfcn  der  ondei-wijzelingen  doelt  ook  de   aangehaal- 
de   regel.    De    eerfte   klasfe    was   der  hoorenden  of 
der  toehoorers^  welke  alleen  de  eerde    helft  van   den 
openbaren  Godsdienst,   die  naderhand  Misfa   Cate- 
chtimenorum ,  om  die  reden ,  genoemd  is ,    het  lezen 
der  Heilige  Schrift ,  en  de  leerredenen  van  den  Leer- 
ïiar  ,    bijwoonen    mogten  ,    en    dan    heen    moesten 
gaan.      De     tweede    klasfe    waren    de    knielenden  ,. 
(ysi'v>tA<i'öi»?gf ,)  welke  het  volgende   gebed  afvvacht-- 

ten^ 

(*)  II.  Beet,  Bladz,  224.  voigg. 
(f)  Contra  cels.  Libr..  III. 
(§)  Conftitt.  ApoitoL  Libr,  VIII.  C.  6-%, 
(**)  Cap.  32. 


GESCHIEDENIS.  237 

ten.    Eindelijk  kwamen   zij  onder  de   klasfc  der  ge-      I! 
iien  ,    die    den    Doop    verzochten  ,    ( /3oi7rli(^QiAzm ,    °^ j* 
<pcali^ofAi\ioi ,    competentes ,   electi ,  )  voor    welke  een  Hoofdft, 
bijzonder  gebed  gedaan  werd ,   waar  na  zij  insgelijks  "^  ^*  ^* 
de  vergadering  verlieten.     Zij  moesten ,  geduurende  tot   284! 
dezen  gantfchen  tijd ,  velerhande  oefeningen  van  ont-  ■  -      ■  - 
houding  en  boete  ondergaan.     JNlcn   gebruikte  over 
hen  de   bezweering,   QËxorcismus ^^  waar  bij  God 
gebeden  werd,   dat  hij   de   magt   van    d^n    boozen 
geest  in  hun  wilde  te  niet  doen.     Ven'^olgends  legde 
de  Bisfchop  hun  de  handen  op,   en  zij  werden   met 
het  teken  des  kruis   getekend.     Ook  moesten  zij   de 
geloofsbelijdenis  en  het  Onze  Vader  van  buiten  lee- 
ren,  en  opzeggen.    Na  (\qzq.  en  andere  voorbereidin- 
gen werden  zij  tot  den  Doop,    en  terflond  daar  op     ^ 
tot  het  gebruik  van  het  Heilig  Avondmaal,  toege- 
laten. 

Volgends  het  bovenflaande ,  werden  de  Katechume-  De  d'nd- 
Tien  of  onderwijzehngen  niet  toegelaten,  tot  het  bij--^^'"^^''" 
wonen  van   die    plegtigheden   van   den  Godsdienst,  leere'vaii 
welke-,  als  tot  de  verborgenhedcn  van  denzelvcn  be- geheim- 
Jioorende,  ook  voor  Jooden  en  Heidenen  geheim  ge-   °^  '"** 
houden  werden.    Dit  maakte  een  gedeelte  uit  van  de 
zoogenaamde  dhcïpUna  /ircani  ^  fchikkingen  of  leere 
der  geheimhouding  ,   wellce ,   misfchien  in  navolging 
der  Heidenen ,    die  geene   anderen ,   dan   ingewijden 
( initiati , )  tot  hunne  verborgenheden  (  Mijfteria , ) 
toegang  vergunden  ,    zedeit  het  midden  der  tweede 
eeuw,  onder  de   Christenen  begonnen  ingevoerd  te 
worden.    Zij    wilden    daar  door    deze  plegtigheden 

be* 


£5S  KERKELIJKE 

II  beveiligcil  tegen  de  fpotternijën  der  ongelovigen ,  eft 
opEK  ^gj-,  eerbied  voor  dczclven  bij  de  Katechumenen  ver» 
lloofdfl.  grooten.  Over  deze  discipUna  arcani  is  in  laatef 
na  C.  G.  tijd  twist  ontdaan ,  dewijl  de  Roomfche  Kerk  zekere 
tot  284!^^^^"*^^*^^'^*^"  "i^  dezelve  afleidde,  die  noch  in  de  Hei- 
■  lige  Schrift,  noch  bij  de  eerfte  Christen   Schrijveren 

gewaagd  worden  (*).  Ondertusfchen  is  niets  zc- 
kerer,  dan  dat  de  oudfte  Leeraars,  zelfs  in  hunne 
vervveerfchriften  tegen  de  Heidenen,  alle  de  leerlluk- 
ken  van  den  Godsdienst,  ook  de  Verborgenlieden , 
breedvoerig  hebben  voorgedragen  en  behandeld.  Al- 
leen begon  men  allengs  meer  behoedzaamheid  te  ge- 
bruiken ,  om  aan  ondei-wijzclingen  eerst  de  meer 
cenvouwige ,  en  vervolgends  de  meer  verhevene ,  leer- 
ftükken  bekend  te  maken.  „  ■\\'lj  trachten  ,  zoo 
„  veel  mogelijk  is,  fchrijft  origenes  (f),  daar 
„  naar,  dat  wij  verftandige  toehoorers  krijgen:  aan 
„  zoodanigcn  ontvouwen  w^ij,  al  wat  wij  voortref- 
„  lijk  en  Godlijk  hebben.  Maar  anders  verzwijgen 
„  wij  het  meer  diepzinnige  voor  zulken,  die  melk 
„  nodig  hebben."    In  de  volgende  eeuw  en  ^Trvol- 

gends 

(^*)  Emanucl  VAlv  scHELSTRATE  in  a}?tiquit.  Eccks. 
iUintr.  en  Dhfert.  /lp  oio  ge  t.  de  diiciplina  arcani^  Roin. 
1685.  4to.  is  hier  de  voornaamfte  voorrechter  van  het 
gevoelen  dezer  Kerk.  Hij  is  wederlegd  door  w.  ernst 
TENZEL,  Di'sfcrt.  de  dmiplhm  arcani  en  animady,  in 
Scheljlr.  Disf.  Apoïog.  in  het  II  Deel  van  zijne  Exercit, 
Select.  Lip  f.  i5p2.  /!^to. 

(t)  Contra  cels,  Lihr.  III.  pcig.  143.  edit    Spenceri* 


GESCHIEDENIS.  23^ 

gcnds  fpraken  de  Leeraaars  ,  als  zij  voor  de   Ge-      II 
meente  fpraken  ,    enkel  oppervlakkig ,  en  als  in  het    ^^^ 
voorbijgaan ,   van    de   verborgenheden    des    geloofs ,  Huofdfl; 
.zich  daar  op  beroepende,  dat  dezelve  aan  de  gelovi-  "^  ^*  ^* 
vigen  genoeg  bekend  waren.     Deze  behoedzaamheid ,  tot  284! 
waar  door  men  flechts   tot  eenen  gelegener  tijd  de  ■■■ 
ontvouwing  van    zekere    leerftiikken   uitftelde,    was 
geen  verborgen  houden  van  die  leei-flukl^en ,   voor- 
naamlijk niet  van  zulke,   die  ,    met  het   gene  men 
openlijk  leerde,  zouden  geftreden  hebben.    Men  kan 
daar  ook  niet  toe  brengen,  dat  de  Christenen  het  den 
Montanisten  kwalijk  namen ,  dat  zij ,  in  hunne  voor- 
gewende voorzeggingen,  zoo  veel  en   openlijk  fpra- 
ken   van   den  Antichrist,    de  verwachting  van   een 
duizendjaarig  Rijk  van  christus,  van    den  onder- 
gang van  het  Romeinfche  Rijk,   en   dergelijke  voor 
de  Heidenen  aanflootlijke  gevoelens.  Het  is  ook  waar, 
dat  CLEMENS  van  Alexandri'è ^  origenes  ,   en  eeni- 
ge  andere  Leeraars  zich  op  eene   hoogere  kennis  óf 
wetenfchap  beriepen ,  welke  van  jesus  ,   door  over- 
levering, tot  hen  zou  gekomen  zijn,  en  die  zij  niet 
openlijk  aan  allen,   maar  alleen  aan  zulken,  wilden 
leeren,  die  zij  daar  toe  bekwaam  en  vatbaar  oordeel- 
den.    Doch,    deze  meer  verhevene  kennis  beflond 
niet  in  zekere  leerflukken ,  die  tot  het  geloof  zouden 
behoord  hebben ,  maar  zij  bedoelden  daar  mede  hun- 
ne Wijsgeerige  verklaringen  van  den  Godsdienst,  en 
hunne  leenfpreukige  en   geheimzinnige  uitlegging  der 
Heilige  Schriften,  gelijk  wij  reeds  in  het  H  Deel  (*) 

(*)  Bladz.  305,  en  30^, 


24Ö  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

11       omtrent    cleïviens    van  Alexandru^   hebben  opge» 


BOF.K 

XI 


merkt  (*). 
Hoofdd.      Doch,  om  tot  grecorius  thaumaturgus  we* 

na  C.  G.  (Jcj.  ^e   kceren.     Behalven   de    opffemelde   fchriften  , 

Triar25i. 

tot  284.  worden  aan  hem  nog  toegefchïcven ,  eene  breedvoe- 

riger   uitlegging  des   geloof s  ,    achter    welke    twaalf 

f  ]"^Tt^*^  /(?É'ry?e////z_g-^;/  en  banvloeken ^  Qauathematismi ^^  vol- 
aan gre-  gen.  Doch  de  déne  en  andere,  zich  meest  bepa- 
GORius  lende  tot  de  leere  der  Drieëenheid,  en  der  mensch- 
fchreven.  wording  van  jesus  christus  ,  dragen  duidelijke 
kenmerken,  dat  zij  eerst  zijn  opgelleid  in  tijden, 
toen  de  twisten  met  de  Arianen^  Nestoridnen^  en 
Eutychidnen^  de  Kerk  beroerden.  Eene  verhande- 
ling over  de  ziel^  waar  in  vcricheiden  vragen,  betref- 
fende dezcK'e  ,  op  de  wijze  der  Ariflotelifchen ,  be- 
antwoord worden ,  is  ongetwijfeld  van  laater  tijden , 
toen  de  Wijsgeerte  van  aristoteles  onder  de 
Christenen  de  overhand  had  bekomen.  Vier  Ilomi- 
Hen  of  Kerkelijke  Leerredenen,  die  op  zijnen  naam 
gaan,  zijn  insgelijks  gefchreven,  lang  nadat  de  Arh- 
danfche  en  Nestoridanfchc  gevoelens  verfprcid  wa- 
ren. Ondcrtusfchen  zijn  deze  alle ,  benevens  de  ech- 
te (lukken  van  onzen  gregorius,  door  gerhard 
vossius ,  eenen  Proost  te  Tongeren  in  het  licht  ge- 
geven, te  Rome  1594.  Hier  op  volgde  een  andere 
druk  te  Mentz   1604  in  4to,    doch   de   Parijsfche 

druk 

(*)  IMcti  vergelijke  j.  j.  zimmerman    Oratio  de  do- 

etritia  arcani  veieris  Eccles.  uos^tva  cstate  non  nfurpanda 

Opuscnl.  Tom,  I.  pag.   1093.  fqq.   en   mosheim.   Nodige 

Ophelderingen ,  Ilde  Deel^  Bladz*  175  —  ip2. 


GESCHIEDENIS.  141 

druk  1622  iii  Folio  ^  h  de  volledigfte.    Deze  voss       II 
of  vossius   heeft   voor   zijne   uitgave  eene  opdragt    ^9?!^ 
geplaatst ,  welke  aan  de  Maagd  maria  ,    en  den  H.  Hoofdft, 
GREGORius,   den  Wonderdoener^   gewijd  is.  na  C.  G. 

Wij  hebben ,   in  de  bericliten    aangaande   grego-  ^^^  ^^' 

Rius  den  Wonderdoener ,  gewaagd  van  paulus  ^S"^ ■ 

mofatenus  of  van  Samofata^  thans  moeten  wij  van  ^'^'^'^jP^ 
dezen  man  nader  verflag  doen.  tenus. 

Paulus  Samofatenus ,  of  van  Samofata ,   naar  de  zijn 
ftad  Samofata  in  Syria  Comapena ,  alwaar  hij  gebo-  hoog- 

j  A  f  1  y       '         <    moeden 

ren  was,  dus  genoemd,   werd  kort  na  het  jaar  200  ^^j.. 

Bisfchop  te  Anti'óchi'è ,  toen  odenathes  de  landen  wrand- 
van  het  Oosten  beftuurde,  bij  wiens  Gemaalin  ze-  ^^  * 
NOBIA  hij  in  zeer  groote  achting  en  gunst  ftond. 
Hij  bekleedde  tevens ,  met  een  nieuw ,  en  in  de  daad , 
onvoegzaam  voorbeeld ,  het  wereldlijk  ambt  van  Z)«- 
cenarius ^  of  rechter,  een  ambt,  van  augustus  in- 
gefleld,  wordende  deze  rechters  dus  genoemd,  om- 
dat zij  eene  jaarwedde*  van  diicenta  festertia,  die 
men  op  omtrent  10,000  gulden  berekent ,  trok- 
ken ( * ).  In  den  Brief,  dien  de  Kerkvergadering  van 
Anti'óchi'è^  aan  dionysius  Bisfchop  van  Rome ^  en 
andere  Bisfchoppen ,  aangaande  hem ,  fchreeft ,  en 
dien  eusebius  ons  bewaard  heeft  (f),  wordt  hij 
met  eene  zwarte  kool  getekend ,  als  een  man ,  vol 
verwaandheid  en  hoogmoed ,  dien  men  van  de  groot-  > 
fte  onrechtvaardigheden ,  weelde  en  wellust ,  befchul- 

dig- 

(♦)  Salmasius  ad  Ju!.  CapitoL  vit,  Pertinacii.  Hist> 
Aug.  SS.  Tom.  I.  pag.  533. 

(t)  Hiit.  Eccles.  Likr.  VII.  C.  30. 

in.  Deel.  Q 


14a  KERKELIJKE 

rt  digde  of  verdacht  hield.  Eerst  zeer  arm  zijnde, 
BOEK  dewijl  zijne  ouders  hem  niets  hadden  nagelaten,  is 
Hoofdft.  l^y»  <^oo^  allerlei  bedrog  en  flreeken,  zeer  rijk  ge- 
na  C.  G.  vvorden;  dikwijls  was  hij,  op  (traat,  van  een  groot 
10^284!  Sevolg  verzeld,  wanneer  hij  verzockfchriften  aannam, 
wi  welke  hij,    door   zijnen   Geheimfchrijver ,    die   hem 

verzelde,  op  (lond  deed  beantwoorden.  In  de  Gods- 
dienftige  vergaderplaats  had  hij  zicli  eenen  verheve- 
nen  prachtigen  zetel ,  als  een'  Richterfloel ,  hten  ma- 
ken, ook  had  hij  een  geheim  vertrek,  waar  in  hij 
gehoor  verleende.  Als  hij  voor  de  Gemeente  pre- 
dikte, deed  hij  zulks  op  de  wijze  van  redennren, 
die  loeji  iching  zoeken,  luid  fchreeu wende ,  met  de 
hand  op  de  heup  llaande,  en  met  de  voeten  flam- 
pende,  ook  geeai  ziende,  dat  de  toehoorers,  even 
als  in  den  fchouwburg,  hem  toeldapten,  en  met  de 
neusdoekcn  toezwaaiden ,  fcheldende  op  de  genen , 
die  hem  deze  blijken  van  goedkeuring  niet  gaven. 
In  zijne  leerredenen  haalde  hij  overleden  Leeraaren 
meesterlijk  door,  terwijl  hij  ti'otslijk  van  zichzelven 
fprak.  Hij  fchafte  Gezangen  en  PRilmcn,  die  ter 
cere  van  ciiristus  gezongen  werden  ,  af,  onder 
voorvvendzel,  dat  zij  van  nieuwe  Leeraaren  waren 
opgefleld ,  integendeel  duldde  hij ,  dat  op  den  Paasch- 
dag  Liederen  door  vrouwen  ter  zijner  eere  gezon- 
gen werden ,  in  welke  hij  als  een  Engel  geprezen 
werd,  die  van  den  hemel  was  nedergedaald,  ook 
liet  hij  zich  door  de  nabuurige  Bisfchoppen  en  Ou- 
derlingen in  hunne  Leerredenen  roemen,  waar  bij 
hij  dikwils  zelve  tegenwoordig  was.  Zijne  levens- 
wijze was  darid  en  overdadig ,  ook  had  hij  in  huis 

en 


GESCHIEDENIS.  243 

en  op  zijne  reizen  geftadig  jonge  vrouvvsperibnen  bij      II 

zich,  hetu-elk  hij  ooiv  aan  zijne   onderhoorige   gees-    ^?^^ 

telijkheid  toeflond.  Hoofdfl. 

Het  zou  al  te  ftout  zijn ,  het   geen  eene   geheele  "^  C-  ^* 

Kerkvergadering    in  eenen  openbaren   Brief  getuigt,  [q^  „84! 

volfirekt  te  willen  loochenen ,  evenwel  kan  men  niet  ■«-■     - 

nalaten ,  aan  te  merken ,  dat  de  Brief  eene  bitterheid  A.^'™^"^' 

verraadt ,  welke   doet  vermoeden ,  dat   men  denzelf-  over  de 

den  man  veel  zachter  zou   beoordeeld   hebben ,   in-  befchul- 
,.         ..,,',  ,  ,  .      ,  .    ,       digingen, 

dien   zijne  Ketterfchc   gevoelens    hem  met   bij   deze  teilen 

Bisfchoppen  zoo  geheel  haatlijk  gemaakt  hadden,  hemaan^ 
Ook  vermijden  de  (tellers  van  den  Brief,  in  deszelfs  ^^^  "^ 
begin  en  flot ,  opzctlijk  het  onderzoek  en  bewijs  de- 
zer aantijgingen  ,  onder  voorwendzel ,  dat  paulus  , 
thans  van  de  Kerk  afgefneden,  niet  door  de  Kerk 
behoeve  geoordeeld  te  worden.  Hier  komt  bij ,  dat , 
wanneer  paulus  ,  geHjk  wij  zien  zullen ,  in  de  eer- 
fte  Kerkvergadering,  over  zijne  zaak  bijeengekomen, 
ten  aanzien  van  zijne  gevoelens,  was  vrijgefproken , 
niemand  'er  aan  dacht ,  om  hem ,  wegens  zijn  gedrag 
of  zeden ,  te  befchuldigen  ;  men  dankte  God  voor 
de  eendragt,  en  keerde  naa  huis  (*);  als  ook,  dat 
LUCMNUS,  Ouderling  te  Antiöchië,  een  verdienfle- 
lijk  man,  van  wien  wij,  in  het  ver\^olg,  fpreken 
zullen,  het  afzetten  van  paulus  zoo  kwalijk  geno- 
men heeft,  dat  hij  drie  volgende  Bisfchoppen  niet 
heeft  willen  erkennen,  noch  met  hun  gemeenfcliap 
houden ,  hetwelk  men  naauwlijks  van  dezen  man  had 

kun« 
^*)  Volgends  TiiEODORETüs  Haret,  Fab,  II.  8. 
Qa 


^44  K  E  R.  K  E  L  rj  K  E 

II  kunnen  verwachten,  indien  paulus  zoodanig  zich 
BOEK  gedragen  had,  als  de  Synodale  Brief  hem  affchil- 
Hoofdft.  dsrt.  A^^anneer  wij  de  bcfchuldigingen  afzonderlijk 
na  C.  G.  overwegen  ,  willen  wij  de  daadzaken ,  als  daadza- 
tot  "^84'  ^^^  9  ^^^^  ontkennen ,  maar  de  omftandigheden  kun- 
-  nen  daar  aan  eene  geheel  andere  gedaante   en   voor- 

komen geven,  paulus,  die  te  vooren  arm  en  be- 
hoeftig was,  werd  fchiclijk  rijk,  wij  geloven  het, 
wij  willen  ook  geloven,  dat  het  gemeen  gerucht, 
gelijk  het  gaat,  dezen  fchielijken  rijkdom  aan  onbe- 
taamüjke  middelen  heeft  toegefchreven ;  maar  kon 
hij  dezen  rijkdom ,  als  Bisfchop ,  verkrijgen  ?  Zou 
men  denzelven  niet  kunnen  afleiden  uit  de  gimst  , 
waar  in  paulus  bij  zenobia  ftond  ,  en  uit  de 
aanzienlijke  inkomften  van  zijn  ambt ,  als  diicena- 
rius?  Aan  dit  ambt  is  ook  toe  te  fchrijven,  het 
geen  de  Bisfchoppen  van  zijnen  ftaat  en  pracht 
fchrijven  ,  dien  hij  in  het  openbaar  vertoonde. 
Zoodanige  Overighcidsperfoon  toch  ging  ,  op  ze- 
kere tijden  ,  met  de  tekenen  zijner  waardigheid 
omhangen ,  in  het  openbaar ,  op  de  markt ,  waar 
men  gewoon  was,  de  rechtszaken  te  behandelen  en 
af  te  doen ,  voorgegaan  en  gevolgd  door  gerechts- 
dienaren, en  andere  knechten  en  bedienden.  Dus 
ook  PAULUS.  Hier  toe  kan  men  ook  misfchien  den 
zetel  brengen,  van  welken  zij  fprekcn.  Wat  de 
toejuichingen  betreft ,  hoe  min  die ,  even  als  de  ge- 
melde pracht  en  praal  van  de  wereldlijke  waardig- 
heid ,  eencn  Christen  -  Bisfchop  voegden  ,  zij  waren 
echter  in  die  tijden  niet  ongewoon,  en  namen  fpoe- 

dig 


GESCHIEDENIS.  245 

dig  geheel  de  overhand;  en  chrysostomus  kon  ,  na      II 
eenige  eeuwen,  hoewel   hij  'er  opzetlijk  tegen   pre-    ^9^^ 
dikte ,    deze  onvoegzame    gewoonte   niet   afgefchaft  Hoofdfl. 
krijgen    (*).    Dat  hij  fommige   gezangen  ,    in   den  "^  C-  G. 
openbaren  eercdienst,  affchafte,  en  anderen  invoerde,  l^^  ^3  * 
ftond   hem ,   op  zich   zelve   aangemerkt ,  zoo   vrij ,  . 

als  aan  andere  Bisfchoppen,  om  foortgelijke  fchik- 
kingen  in  hun  Kerkelijk  bewind  te  maken.  Dat  hij 
door  vrouwen  in  hunne  gezangen,  en  door  nabuu- 
rige  Bisfchoppen,  openlijk  met  lofredenen  geprezen 
is,  zal  niet  behoeven  ontkend  te  worden,  als  men 
de  partijfchap  in  aanmerking  neemt  ,  die  omtrent 
hem  plaats  had,  welke  die  genen,  welke  hem  wa- 
ren toegedaan ,  wier  getal  niet  gering  was ,  aanfpoor- 
de,  om  hem  te  meer  te  verheffen,  naannate  zijne 
tegenftrevers  hem  lastiger  vielen.  Maar  wie  zal  hem 
de  onzmnigheid  toefchrijven ,  dat  hij  zulke  loftuitin- 
gen zelve  zal  beftoken  hebben?  Eindelijk,  dat  hij 
medeingebrachte  vrouwen  bij  zich  had,  en  ook  toe- 
ftond  aan  zijne  geestelijken,  daar  omtrent  ging  hij 
niet  anders  te  -werk ,  dan  vele  geestelijken  in  dezen 
tijd,  welke  deze  gewoonte  hadden,  hoe  aanflootlijk 
dezelve  ook  zijn  mogt  (f).  Ook  durven  zijne  be- 
fchuldigers ,  welke  vermoedens  zij  ook  te  kennen 
geven ,  hem  niet  regelrecht  van  oneerbare  verkeering 

met 

(*)  Vergelijk  casaubon.  ad  Fülcatii  OalUcani  rit. 
Avidü  Casjii  Cap.  13.  Hist.  Jug.  SS.  Tom.  I.  pag. 
465  -  467. 

(t)  Vergelijk  boven  Bladz.  192. 

Q3  \ 


3t46  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

tl  met  deze  vrouwen  befchuldigen.  Doch,  wij  fchrij- 
^°^jf'  ven  geene  verdediging  van  dezen  Bisichop ,  dien  wij , 
Hoofdfl.  in  de  daad,  geloven,  dat  meer  dan  te  veel  trots- 
na  C.  G.  j^gj(j  eji  verwaandheid  gekoesterd  hebbe  ,  waar  in 
tut  2S4.  hem  ,  helaas!  vele  Bisfchoppen  ,  in  vervolg  van 
"'  tijd  ,    geëvenaard      of     zelfs     overtroffen     hebben. 

Meest  echter  heeft  hij  zich  bij  zijne  tijdgenoten  ge- 
haat, en  bij  de  nakomelingfchap  berucht  gemaakt 
door  zijne  gevoelens. 
Zijne  ge-  ÜQze  begon  hij  bekend  te  maken,  zoodra  hij  tot 
^^^*  het  Bisdom  van  Anti'óchië  bevorderd  was.  Zijne 
tegenftrevers  fpreken  van  deze  gevoelens  ,  in  den 
aangehaalden  Brief,  zeer  algemeen.  Zij  noemen  hem 
M^vnciB-iov  ^  eenen  Godloochenaar  ^  hetwelk  zij  vcrkla" 
ren ,  dat  hij  zijnen  God  en  Heer  verloochend  heb' 
he ,  zij  fchrijven ,  dat  hij ,  de  Verborgenheid  van  den 
Godsdienst  verraden  en  afgezworen  hebbende,  over- 
gegaan is,  tot  de  verfoeilijke  Ketterij  van  artemas 
of  ARTEMON,  dien  zij  zijnen  Vader  noemen,  en  tot 
wiens  gemeenfchap  zij  hem  ,  niet  zonder  bitshcid, 
verwijzen ,  daar  zij  de  Bisfchoppen ,  aan  welke  zij 
fchrijven ,  verzoeken  ,  gccne  gemeenfchaps  -  brieven , 
(^KoivuviKX  y^xjAiAoCl»  i^  aan  hem  te  fchrijven,  of  van 
hem  te  ontvangen:  ,,  Indien  het  hem  lust,"  zeg- 
gen zij,  „laat  hem  aan  artei^ias  fchrijven,  laat 
„  hen ,  die  met  artemas  overeen (iem men ,  met  ar- 
„  temas  gemeenfchap  oefenen.'*  artemas  ,  of  ar- 
TEMON,  had  de  Godheid  van  jesus  geloochend, 
en  dien  voor  een  bloot  mensch  gehouden,  uit  ma- 
RiA  geboren,  doch  met  overvooitreflijkc  gaven  van 

God 


GESCHIEDENIS.  «47 

God  toegerust  (*).    Dus  ontkende  paulus,  dat  de      II 

Zoon   van   God   van  den    Hemel  is  nedergedaald  ,     ^'^'1'' 

maar  beweerde ,  dat  hij  uit  de  Aarde  oorfpronglijk  Hoofdil. 

is.    Wij  hebben  van  paulus  zelven  geene  fchriften  ^^  C.  G. 

,         .  j,  .  j    laar  251. 

over ,  dan  tien  vragen  or   tegenwerpingen   tegen  cle  ^^^  „84. 

leere  der  Christenen,  dat  Christus  zoo  wel  waar- — — ^ 
jichtig  God  als  mensch  is,  met  welke  gevoegd  is 
eene  beantwoording  dezer  vragen,  door  dionysius 
van  Alexmidrië  (  f )  9  doch ,  al  waren  dezelve  echt , 
en  in  de  daad  van  paulus  afkomftig,  zij  geven 
nogthans  geene  verdere  opheldering.  Eenige  over- 
blijfzelen  van  andere  fchriften  van  paulus  ,  bewaard 
door  LEONTius  BYZANTiNus  (§),  ziju  kort ,  en 
over  het  geheel  min  duidelijk,  evenwel  kunnen  zij 
ons  eenigcn  dienst  bewijzen,  wanneer  men  ze  met 
de  berichten  der  oudfte  Schrljveren  vergelijkt.  Vol- 
gends de  oudfle  berichten,  zou  hij  jesus  enkel  voor 
een  bloot  mensch ,  uit  jniaria  geboren ,  en  niets  meer 
dan  mensch  gehouden,  en  dus  volkomen  met  ar- 
TEMON  overëengeftemd  hebben ;  laater  Schrijvers 
voegen  'er  bij  ,  dat  hij   echter  erkend   hebbe ,   dat 

in 

(*)  Vergelijk  Tweede  Deel,  Bladz.  214. 

(f)  Beiden  (laan  in  mansi  Collect.  Concil.  Tom,  I.  p, 
1047.  fqq.  De  antwoorden  van  dionysius  zijn,  genoeg- 
zaam ongetwijfeld,  van  Inater  tijd.  Zie  boven  BI.    166. 

(§)  Contra  Nestorianos  et  Eutijchianos  Libr.  III. 
pag,  594.  in  CANisii  Lectt.  antiq.  Tom.  I.  zij  zijn  in 
het  Grieksch  uitgegeven  door  j.  w.  feuerlein  disf.  de 
hcerefi  Pauli  Samofat.  Qotting.  1741.  410.  en  j.  gottl. 
EHiiLiCH  diif,  de  erroribm  Pauli  Samof,  Leipz,  1745. 4tQ» 
Q4 


a48  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

!I       in  dezen  mensch  jesus,  het  Woord  of  de  Wijsheid 

®9?'^     van  God,  teriiond  bij  zijne  ontvangenis  ,  gewoond, 

Jloofdrt.  en  door  hem  gewerlvt  lieeft,  zoodat  hij,  in  een'  ze- 

na  C.  G.  keren   zin ,    God^  en  Zoon  van   God  kon  genoemd 

Tnar25l. 

tot   284.  ^0^^^" 5  "^^^'^"  ^^^  ^^^  Woord,   bij  zijn   lijden,  we- 

■  der  tot  den  Vader  terug  gekeerd  zij.     Op  deze  wij- 

ze zou  hij  nader  aan  de  gevoelens  van  Noëxus  en 
SABELLius  gekomen  zijn.  Ten  zij  dit  iaatfte  moe- 
te  gehouden  worden  voor  eene  nadere  verklaring, 
of  bijvoegzel ,  van  zijne  leerlingen  en  aanhangers  (*). 

Kerkver-      Deze  leere  van  paulus,   en  de  toeloop,    dien  hij 

gaderin-   yej-kj-geg     maakte  fpoedig  de  Leeraars   der  Christe- 

gen tegen  °  . 

hem.        nen  wakker,   die  één  en  andermaal  in    Kerkvergade- 

ringen  bijeenkwamen  j  om  zich  tegen  deze  dwalingen 
te  verzetten.  Twee  of  drie,  want  het  verhaal  is 
eenigzins  duister,  zoodanige  vergaderingen  zijn,  vol- 
gends EUSEBius  ( t )  9  deswegens  te  Anti'öchië  ge- 
houden, tusfchen  de  jaaren  264  en  269.  Op  de 
eerfte  vergadering  waren  ook  firmilianus  en  gre- 
GORius  de  Wonderdoener  tegenwoordig.  Men  ver- 
oordeelde op  dezelve  de  gevoelens.^  van  welke  pau- 
lus  befchuldigd  werd ,  doch  men  kon  hem  niet 
overtuigen,  van  dezelve  daadlijk  geleerd  te  hebben, 
alzoo  hij  zich ,  door  menigvuldige  ondeifcheidingen , 
daar  van  wist  te  ontfchuldigen.  Doch ,  in  de  derde 
Kerkvergadering  5  in  het  jaar  269,  door  malchion, 
cenen  Ouderling  van  Anti'öchiï ^  eenen  fchranderen 
twistredenaar ,    overtuigd  zijnde ,    de  bovengemelde 

ge- 

(*)  Verg.  VENEMA  Iliit.  Eccles.  T.  III.  pag.  704. 

(t)  Hist.  Eccles.  Libr.  VII.  C.  27,  28,  29. 


GESCHIEDENIS.  24^ 

gevoelens  geleerd  te  hebben ,  werd  hij ,  volgends  be-  II 
fluit  dezer  vergadering  ,  van  zijne  Bisfchoppelijke  ^'^^ 
waardigheid  ontzet ,  en  uit  de  gcmeenfchap  der  Kerk  Hoofdft. 
gefloten,  wordende  in  zijne  plaats,  door  dezelfde  "^  ^' ^» 
vergadering ,  domnus  ,  Zoon  van  den  voorgaanden  jq^  ^g^] 
Bisfchop  van  Anti'öchi'ê^  deimetrius,  tot  Bisfchop  — — — 
aangefteld,  en  verordend. 

Eéne  bijzonderheid  is  van  deze  Kerkvergadering  Aanmer- 
aanmerkenswaardig.  Welk  het  eigenlijk  gevoelen  van  Vg^^^^^*^ 
PAULUS  omtrent  de  leere  der  Drieëenheid  geweest  woord 
zij ,  is  nergens  duidelijk  verhaald ,  doch ,  athana-  ^l^^^^^s* 
sius  (*)  en  anderen  berichten  ons,  dat  deze  Kerk- 
vergadering het  woord  èjAo^o-iöf,  (^eenswezens ^^  ten 
opzichte  van  dit  Icerftuk  ,  hebbe  verworpen ,  hetwelk 
naderhand  echter  het  onderfcheidend  kenmerkwoord 
geweest  is,  van  die  genen,  die  de  waare  Godheid 
van  CHRISTUS  geloofden.  De  reden  hier  van  zal, 
volgends  hilarius,  geweest  zijn,  dat  paulus  dit 
woord ,  in  eenen  verkeerden  zin ,  gebruikte ,  waarom 
de  Rechtzinnige  Bisfchoppen  hetzelve  verwierpen. 
Doch,  indien  men  athanasius  wel  verftaat ,  zal 
PAULUS  over  dit  woord  de  Rechtzinnigen  moeilijk 
hebben  gevallen.  Te  weten ,  dit  woord ,  hetwelk 
door  de  Gnostieken  en  Sabellianen  te  vooren  in 
hunnen  zin  gebiiiikt  was,  hadden  de  Rechtzinnigen 
zedert  eenigen  tijd  ,  overgenomen  ,  en  begonnen 
tot  een  onderfcheidend  woord  te  (lellen  ,  gelijk 
wij  van  DiONYSius  van   Akxandri'é  gezien   hebben, 

dat 

(*)  Z)^  Sijnodo  Arimin.  et  Seleuc.  vergelijk  hilarius 
de  Sijnodii  contra  Arianos.  basil.  m.  Epht.  52. 
Q5 


■250  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       dat  hij  zich  veifcJioonde ,  waarom  hij  van  dit  woord 

BOEK     gg^j^  gebruik   maalvte    (*).     Thans  drong  paulus 

Hoofdfl.  ^''^"9    dat   het   gebruik   en   de  betekenis   van   dezen 

na  C.  G.  naam    beide     het     gevoelen     van     sabellius    uit- 

Tpsr  ''  ^  I  • 

tot  284.  dmkten ,  waar  door  liij   de   Kerkvergadering  in  die 

■  "  -  engte  bracht,^,  dat  zij  het  woord  verwierp ,  en  des- 
zelfs  gebruik  afkeurde,  gelijk  dan  ook  de  Arianen 
naderhand  niet  verzuimd  hebben,  zich  op  deze  af- 
keuring te  beroepen  (f). 

Paulus,      Paulus,  hoewel  door  de  Kerkvergadering  veröor- 

,  ^,':.  deeld ,  bleef  echter  volhouden ,  en  weigerde  het  huis 
wereldlij-  '  s  y 

ke  man    der  Christelijke  Gemeente ,  waar   de  Gemeente  famen 

uit  het     kwam,  en  de  Bisfchop  zijn  verblijf  hield,  te  ontrui-;. 
Christe-    "^^" '  ^^^J  welke  weigering  hij  drie  jaaren   volhardde, 
iijke         PAULUS  naamlijk  had ,  in  de  Gemeente    te  Anti'óchié  ^ 

Gemeen-     j   aanhangers  en  begunfligers.     Ook  was  'er  nog  al 
te  gezet,  &  o        o  o 

het  één  en  ander  aan  te  merken ,  op  de  wijze  van  aan- 

flelling  van   den   nieuwen   Bisfchop  domnus  ,    door 

de  Kerkvergadering,  zonder  dat   'er  eenige   melding 

wordt  gemaakt,  dut  de  Gemeente  te  Antiochië  daar 

in  geftemd  hebbe,   hetwelk   ook   eene  reden  fchijnt 

geweest  te  zijn,    waarom  de    Ouderling  lucL'Inus  , 

gelijk  wij  gezien    hebben ,  weigerde ,  met  denzelven 

gemeenfchap  te  houden.     Eindelijk  zal  paulus  zich 

verlaten   hebben    op   de   befcherming    van   zijne   be- 

gunffigfter  zenobia.  Maar ,  toen  deze  Vorsdn  in  het 

jaar  272 ,  door  den  Keizer  aurelianus  overwonnen 

was ,   werd   het  vcrfchil  ,   niet   over   de  gevoelens , 

noch 

(*)  Zie  boven  Bladz.  160. 

( -j }  Ven£MA  Eikt.  Eccles,  T.  III.  p.  620. 


GESCHIEDENIS.  251 

.noch  ook  wie  voor  rechtmatige  Bisfchop  te  honden      If 
zij,  maar  over  liet  huis  der  Gemeente,  en  wie  daar    ^2^-^ 
rechtop  had,   voor   dezen  Keizer  gebracht;   alzoo  Hoofdft. 
dit  een  burgerlijk  verfchil  was ,  daar  de  wetten  over  na  C.  G. 
ingeroepen  konden  worden.    Evenwel ,  alzoo  'er  ook  ^q^  ^gZ- 

eene  partij  onder  de  Christenen  voor   paulus  was , > 

die  met  even  veel  recht  aanfpraak  op  dit  huis  fcheen 
te  maken ,  deed  aurelianus  de  uitfpraak ,  dat  het 
huis  aan  die  partij  moest  worden  ingeruimd  ,  met 
-  welke  de  Bisfclioppen  van  Italië,  en  die  van  Rome^ 
die  dus  faamgevoegd  worden,  omdat  zij  in  dezen 
door  den  Keizer  voor  onzijdig  gehouden  werden , 
fchriftelijke  gemeenfchap  hielden.  En  dus  werd  pau- 
lus,  zegt  de  Gefchiedfchrijver  (*),  met  fchande, 
door  de  werekllijke  magt  uit  de  Kerk  verdreven  (f). 

Van  de  overige  lotgevallen  van  paulus  wordt  ons 
niets  bericht ,  maar  zijne  aanhangers ,  naar  hem , 
Samofatenen ,  PauJi'dnen  en  Paulianisten  genoemd , 
hebben  eerst  met  de  vijfde  eeuw  een  einde  genomen. 

Terwijl  deze  twisten  over  den  perfoon  van  jesus  Gefchie- 
CHRiSTus  de  Christenen ,  in  de  Oosterfche  Gewes-  "^-"'s  van 
ten,  ontrustten,  ontltond  in  het  Perfïsch  Keizerrijk 
eene  gezindte,  welke  zich  van  daar  in  het  Romein- 
fche  Rijk  verfpreid,  en  gediiurende  veifcheiden  vol- 
gende eeuwen ,  bij  herhaling ,  zeer  groote  bewegin- 
gen veroorzaakt  heeft,  hebbende  zelfs  in  de  laatfte 
eeuwen  fcherpzinnige  verdedigers  van  haren  Stichter 
gevonden,  en  wier  inrichting  men  nog  hier  en  daar 
in  Aft'è  aantreft.  De 

(*)  EüSEB.  Hiit,  Eccles.  VII.  30. 

( t }  Vergel.  mosheim  ,  Nod,  Ophel.i,  IJL  DeelBladz.  35 r. 


a^i  KERKELIJKE 

Il  De  Stichter  dezer  gezindte  was   zekere  mani,  of. 


BOEK 


MANES,  gelijk  hem  de  Grieken  doorgaands  noemen, 

Hoofdft.  wellcen  naam  zijne  aanhangers  een  weinig  vervormd 

na  C.  G.  hebben  in  manicheus  ,  omdat  manes  in  de  Griek- 

Tnnr  2^1 

tot  "84.*  ^^^^  T^dl  eenen  onzinnigen   betekent.     Wij  hebben 

-  ■  ■  ■  van  dezen  man  tvveederleië  foort  van  berichten  , 
Oosterfche  en  Westerfche,  welke  niet  weinig  ver- 
fchillen.  Hij  werd  geboren,  volgends  de  Chroniek 
van  Edesfa  (*),  in  het  jaar  der  Grieken  551,  dat 
is,  na  CHRISTUS  240.,  onder  het  gebied  der  Per- 
fen^  en  heette  eerst  corbicius  of  cubricus  ,  of 
liever  carcubius  ,  naar  zijne  geboorteplaats  Carcub , 
in  het  Chaldeeuvvlche  gewest  Hazid ;  volgends  het 
verhaal  der  Grieken  was  hij  een  flaaf ,  in  dienst  eener 
rijke  weduwe,  wier  erfgenaam  hij  werd,  waar  na 
hij  zichzelven  Mam  noemde.  Hij  was  bezitter  van 
zekere ,  in  het  Grieksch  gefchreven ,  doch  door  hem 
in  het  Chaldeeiiwsch  vertaalde  Boeken,  van  eenen 
SCYTHIANUS,  die  ten  tijde  der  Apostelen  in  'Jude'é 
leefde ,  en  die  het  leerilelzel ,  dat  manes  heeft  voor- 
gedragen ,  uitgevonden ,  en  in  die  Boeken  bcfchreveii 
had;  welke  Boeken  door  éénen  zijner  leerlingen  te- 
rebintiius  ,  of  BUDDAS ,  uaa  Asftjri'è  gebracht ,  en 
na  den  dood  van  dezen,  in  handen  van  manes  ge- 
komen waren.  Deze ,  dit  leerflclzcl  aangenomen 
hebbende ,  gaf  het  voor  het  zijne  uit ,  en  kreeg  ver- 
fcheiden  aanhangers,  twee  van  welken  hij  uitzond, 
om  deze  leere  aV)m  te  verbreiden.  Zelve,  zich  aan- 
geboden hebbende ,  om  den  Zoon  des  Perlifchcn  Ko- 

nings 
(*)  Bij  ASSEMANNI  Bibliotk,  Orkni^  T.  I. 


GESCHIEDENIS.  253 

mngs  te  genezen,  en  zijne  belofte  niet  vervullende,      II 
werd  hij  in   de  gevangenis   geworpen,   alwaar  zijne    ^^^ 
twee  zendelingen    hem    verflag    kwamen    doen   van  Hoofdfï. 
hunne    verrichtingen  ,    hem   meldende ,  dat  zii    den  "^  ^-  ^* 
meesten  tegenftaiid  bij  de   Christenen    ontmoet   had-^ot  284. 
den,    hetwelk  hem  aanfpoorde,  om   hunne  Boeken  ' 

te  lezen ,  waar  uit  hij  het  Christendom  leerde ,  en 
toen  zich  voor  dien  Leeraar,  of  Trooster  uitgaf, 
dien  jESus  beloofd  had,  waar  na  hij  op  nieuw  eenige 
aanhangers  uitzond.  Uit  zijne  gevangenis  ontvlucht, 
verbergde  hij  zich  op  een  vast  flot ,  fleeds  bedacht , 
op  de  uitbreiding  van  zijnen  aanliang,  hetwelk  aan- 
leiding gaf  tot  een  gefprek  met  archelaus  ,  eenen 
Christen -Bisfchop   in  MefopotamVè  (*).     Eindelijk 

kre- 

( * )  Wij  hebben  nog  de  Handelingen  van  dit  Ge* 
fprek,  doch,  alleen  in  eene  Hechte  Latijnfche  vertaling. 
Zij  zullen  door  archelaus,  die  dsar  in  Bisfchop  van 
Carcas,  eene  geheel  onbekende  Stad,  misfchien  Carrce, 
genoemd  wordt,  in  het  jaar  278,  wanneer  dit  Gefprek 
gehouden  is,  zelven  in  het  Sijrisch  befchreven,  en  daar 
uit  in  het  Grieksch  vertaald  zijn,  door  zekeren  hegemo- 
Nius,  die  omtrent  het  jaar  330  zal  gebloeid  hebben, 
volgends  fotius  (^Biblioth.  Cod.  85.)  en  daar  na  door 
eenen  onbekenden  in  het  Latijn.  Vnn  de  Griekfche  ver- 
taling hebben  wij  enkel  eenige  uittrekzels  bij  cv  rillus, 
Bisfchop  van  Jerufalem,  in  het  midden  der  IVde  eeuw, 
die  'er  het  eerst  gewag  van  maakt,  QCatediefi  VI.)  bij 
EPiFANius  en  anderen,  die  ze  voor  echt  hebben  aange- 
nomen.   Doch,    deze  echtheid   is,  met  zeer  gewigdge 

re- 


a54  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  kregen  hem  de  foldaten,  die  de  Koning  tegen  hem 
^^^  uitgezonden  had,  in  hunne  magt,  en  hij  werd,  op 
Hoofdft.  's  Konings  bevel ,  levende  gevild ,  en  zijne  opgevulde 
na  C.  G.  l^uid  openlijk  ten  toon  gehangen. 
tot  284*  ^^  Oosterfche  Schrijvers  geven  ons  van  manes 
■  ■  het 


redenen  beflreden  door  isaac  beausobre,  {Histoire  Cri- 
tique  de  Manickée  et  du  Manichéhme  Tom.  I.  pag,  129, 
fqq.^  Niet  alleen  komt  onze  Latijnfche  vertaling  niet 
overeen  met  de  Grickfche  plaatzen  bij  cvrillus  en  epi- 
FANius  aangehaald,  maar  beausobre  heeft  het  vvaarfchijn- 
lijk  gemaakt,  dat  iiegemonius ,  de  Griekfche  vertaler, 
deze  Handelingen,  ja  misfchien  zelfs  het  geheele  Gefprek, 
verdicht,  of  alleenlijk  uit  Sijrifche  Berichten  Hiamgeflcld 
heeft,  dewijl,  vóór  cyrillus,  alle  de  Ouden,  en  ook 
de  Oosterfche  Schrijvers,  daar  van  een  diep  ftilzwijgen 
houden,  uitgezonderd  alleen  severus,  een  Jacobithch 
Bisfchop  in  Egypte  in  de  Xde  eeuw,  (bij  renaudot, 
Hist.  Patriarch.  Alcx.  pag.  40.)  welke  van  dergelijk 
Gefprek ,  doch  onder  geheel  andere  omftandigheden  , 
gewaagt.  Dit  derhalven  fchijnt ,  met  grond  ,  beflo- 
ten  te  moeten  worden,  dat  zo  al  het  Gefprek  waar- 
lijk hebbe  plaats  gehad,  deszelfs  gefchiedenis  willekeu- 
rig veranderd  en  opgefchikt  is  geworden  ,  ora  de 
overwinning  der  Rechtzinnigen  over  de  Ketters  te  meer 
te  verheffen.  De  gemelde  Handelingen,  {Acta  dtsputa- 
iioni's  Archelai  cnm  B'Iagnete ,)  zijn  eerst  van  zacagni, 
daar  na  van  fabricius  uitgegeven ,  achter  zijne  verza- 
meling   der    fchriften     van  hjppolytus,  {vqI,  \l.  pag, 

Ï34'  M 


GESCHIEDENIS.  S55 

"het  volgend  verhaal :  inianes  flamde  af  uit  een  voor-  II 
naam  geflacht  der  M^gi ,  en  was  in  de  ftan-en-  ^J?J^ 
genees-  aardrijks-  muzijk-  en  fchilderkunde  zeer  er-  Hoofdd. 
varen.  Den  Christelijken  Godsdienst  omhelsd  heb-  "^  C.  G, 
bende,  werd  hij  Ouderling^  in  het  Peifisch  Land- -[qj  ~^' 
fchap  Ahwaz  ,  alwaar  hij  de  Heilige  Schrift  ver-  — — 
klaarde ,  en  met  Jooden ,  Magi ,  en  Heidenen ,  over 
den  Godsdienst  handelde.  Daar  na  door  de  Wijs- 
geerte  verleid ,  begon  hij  Ketterfche  gevoelens  te  om- 
helzen ,  en  werd  deswegens  van  de  Christenen  uit 
r  hunne  gemeenichap  gefloten.  Zich  hier  op  aan  het 
hof  van  den  Perfifchen  Koning  sapor  den  eerftea 
begeven  hebbende  ,  verwierf  hij  deszclfs  gunst. 
Doch,  als  hij  zich  voor  eenen  Apostel  van  jesus 
.uitgevende,  waar  toe  hij  in  den  droom  eene  God- 
iijke  roeping,  gelijk  hij  voorwendde,  ontvangen  had, 
ook  den  heerfchenden  Godsdienst  van  zoroaster. 
ondernam  te  zuiveren ,  hetwelk  omtrent  het  jaar  ^67 
zal  gebeurd  zijn,  viel  hij,  door  het  oplloken  der 
Magi  en  Priesters,  in  de  ongenade  des  Konings,  en 
zag  zich  genoodzaakt,  naa  de  Provintie  Turkestan 
te  wijken,  ten  Oosten  van  de  Kaspifche  zee,  al- 
waar hij  vele  aanhangers  maakte.  Hier  verbergde 
hij  zich,  een  jaar  lang,  in  een  berghol,  hebbende 
aan  zijne  vrienden  aangekondigd ,  dat  hij ,  in  gevolge 
eene  Godlijke  Openbaring,  ten  Hemel  zou  vaaren, 
doch  na  verloop  van  een  jaar,  op  ^g/ekere  plaats, 
die  hij  bepaalde,  weder  aan  hun  verfchijncn  zou. 
In  dit  hol  fchreef  hij  een  Boek  ,  hetwelk  hij  zijn 
Euangelie  of  Openbaring  ^  (in  zijne  taal  Ar  zeng  ^ 
«f  Arzenk^')  noemde,  hetweUi  hij  met  fraaie  teke- 

iiin"- 


a5<5  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ÏI       ningen  en  figuuren   opfchikte,  en  aan  zijne  aanhan- 

*^f     gers  aanprees,  als  een  Boek,   dat  hem  van  den  Hc- 

Hoofdfl:.  niel  was  toegezonden.     Na    den  dood  van   sapor, 

na  C.  G.  in  het  jaar  271 ,   vereerde  hij  dit   Boek  aan  deszelfs 

Tnpr  o  Cl 

tot  284.'.  ^011  ^"  opvolger ,  hormisdas  ,  die  zijne  leere  om- 
■ —  helsde ,  en  inianes  in  zijne  befclierming  nam  ,  laten- 
de voor  hem,  tot  zijne  veiligheid,  een  flerk  Kas- 
teel bouwen ,  om  hetzelve  te  bewonen ;  doch ,  na 
de  dood  van  hormisdas  ,  in  het  jaar  273 ,  onder- 
gingen zijne  zaken  eene  ongelukkige  verandering. 
De  Koning,  den  ijver  der  Magi  niet  langer  kun- 
nende wederftaan,  liet  hem  uit  dit  flot  haaien,  om 
een  twistgeding  te  houden,  waai;  in  manes  te  kort 
fchietende,  als  een  Ketter,  of  gelijk  zich  de  Per/t- 
fche  en  Arabifche  Schrijvers  uitdrukken  ,  als  een 
Godloze  Sadduce'ér  ^  die  de  opflanding  der  doodcn 
loochende,  veroordeeld,  en  op  bevel  des  Konings, 
in  het  jaar  i'j'j  ,  ter  dood  gebracht  werd.  Zijne 
aanhangers  vierden  de  gedachtenis  van  zijne  dood 
jaarlijks,  in   de   maand  Maart,  volgends    getuigenis 

van    AUGUSTINUS   (*). 

Aantner-        Dus    veifchillen   de    verhalen   der  Westerfche  en 
kingen      Oosteifche  Schrijvers  (f),  in  de  bijzonderheden  om- 
trent 

(*)  Contra  Fatijlum  Lier.  XVIII.  Cap.  5. 

(f)  De  Westerfche  Schrijvers  omtrent  manes  zijn  , 
behalven  de  Handclwgen  zijner  Savienfpraak  met  ar- 
CHELAus ,  omtrent  wier  echtheid  zoo  veel  reden  van 
twijfeling  is,  en  de  oude  Kerkelijlce  Gefchiedfchrijvers , 
EUSECius,  (^Hiit,  Eccles.  Libr.  VII.  Cap.  31,)  doch 
welke  zeer  kort  is,  en  ten  onrechte  ann  manes  op- 
dringt. 


GESCHIEDENIS.  zs7 

trent  dezen  man,  hoewel  zij,  in  de  hoofdzaak,  ge-      ir 

roeg   overeenftemmen ,   om    ons  manes  ,  als  eenen    ^^-^ 

Dweeper,  te  lecrcn  kennen,   die  zijne  kundigheden,  Hoofdft. 

door    zijne  verbeeldingski'acht  den  teugel  te  vieren ,  "^  C.  G, 

Tnnr  '^  'C  i 
misbmikte ,  om  eerst  zichzelven ,  en  vervolgends  ook  Iq^  284! 

anderen,  te  bedriegen,   en  die  omtrent  het  jaar  277  

cenen  geweldigen  dood  ondergaan  heeft.  overdeze 

Uit  denisc 

dringt,  dnt  hij  zich  voor  Christus  zelven,  en  naderhand 
voor  den  Heiligen  Geest  zou  hebben  uitgegeven,  epi- 
FAMus,  QHcercs.  66,)  die  uitvoeriger  is,  en  socrates, 
(^Ilist.  Ecdcs,  I.  22,)  die  het  verhaal  van  eusebius, 
in  fommige  opzichten  ,  verbetert  ,  eenige  Schrijvers, 
die  tegen  de  Manicheën  gefchreven  hebben :  In  de  vier- 
de eeuw  ,  TiTUS  ,  Bisfchop  van  Bostra  in  Arahiê , 
SERAPio  en  DmvMus ,  ( in  canisius  Lectt.  Aniiq.  Tom» 
i.  pag.  43,  50.  fqq.)  cv'rillus  Bisfchop  van  Jenifalem, 
{  Cniech.  VI.)  In  de  vijfde  eeuw,  augüstiisüs,  die 
vermaarde  Kerkleeranr,  welke  zelve,  van  zijn  tiende  tot 
zijn  1 8de  jaar,  qqu Manicheër  is  geweest;  deze  heeft  zich 
wel,  door  de  drift  van  tegenfpreken  ,  fomtijds  laten  ver- 
voeren, om  eenige  leerftellingen  niet  juist  voor  te  dra- 
gen, eenige  beuzelachtige  vcrtellingjens  over  te  nemen, 
en  gevolgtrekkingen  met  leerfiukken  te  verwarren,  doch 
hij  heeft  ook  veel  goeds,  voornaamlijk,  dewijl  hij  ver- 
fcheiden  brokftukken  uit  de  fchrifcen  der  voomaamfie 
Manicheën  bewaard  heeft.  Men  vindt  het  voornaamfte 
in  het  I  en  VlIIfte  Deel  zijner  Werken,  naar  de  uit- 
gave der  Benedictinen.  Om  van  anderen  in  volgende 
eeuwen  thans  niet  te  fpreken.  De  Oosterfche  Schrijvers 
die  van  laater  tijd  zijn,  dan  de  Westerfche,  maar  beter 
m.  Deel.  R  bron-» 


zsn  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Uit  de  ééne  en  anderen  dezer  berichten  ,    blijkt 

'^ J^''     ook  dit ,  met  zekerheid ,  dat  manes  zichzelven  hebbe 

Hoüfdft.  uitgegeven,   voor  eenen   uitmuntenden    afgezant,   of 

na  C.  G.  Apostel  van  God  ,    grooter   dan   de   XII  Apostelen 

Jaar  251. 

tot   284.  van  jESus  ,  voor  dien  Leer  aar  of  Trooster  ,  welken 

jESUS  aan  zijne  leerlingen  beloofde,  'als  die  hun  de 

waar- 


Zijne  lee- 


bronnen  fchijnen  gelind  te  hQbbeii,wflar  uit  zij  hunne  ver- 
balen ontleenen,  zijn  abulfaragi,  een  Christen   Arabier 
van  de  dertiende  eeuw,  {Hlstoria  Dijnaftiar.  p.  82,)   en 
verfcheiden  min  bekende  Christelijke   en   Mohammedaan- 
fche,  Syrifche,   Perfifche,    en  Arabifche   Schrijvers,  uit 
welke  uittrekzels  zijn  aangehaald,  door  herbelot,   (^Bi- 
Miotheqite    Oricnt.  fag.   548.)   pocock,   (^Specim.   Hlsf. 
Arab.  pag,    149»)   eri   hyde,    {Relig.    vctt.  Pcrfamm» 
pag.  280.)     Jammer    is  het,  dat  wij  van  de  fchrifteri 
van  MANES ,  en  van  zijne  aanhangers ,  zelven  zoo  weinig 
overig  hebben.    Zijn  Brief  over  den  grond  des  Geloofs^ 
(^Ephtola  Fnndamenti ^)  Iteat   grootendeels  in   het  Werk 
van    AUGUSTiNus,    in    hetwelk    hij    hetzelve    wederlegd 
heeft,  gelijk  in  zijne  andere  Werken  nog  andere  Brieven 
van  MANES ,  geheel  of  gedeeltelijk ,   worden   bijgebracht. 
Ook  heeft  epifanius,  \hcerei.  66.  n.  6,)   eenen  zooda- 
nigen  Brief,  en  (;z.  4,)  een  ftuk  van    zijne  geloofsleere 
bewaard.     In  fabric.  Bibllotk.  Grac.  vol.  V.  pag.   248 , 
ftaan   nog   eenige  andere   afgebroken   ftukken    van    zijne 
Brieven.    Het   werk  van   éénen  zijner   voornaarafte  aan- 
hangeren,  faustus,   die  Bisfchop    der  Rlanicheën ,    om- 
trent het  ciude  der  vierde  eeuw,  te  Karthago  geweest 
is,  komt  genoegzaam  geheel  voor  in  deszelfs  wederleg- 
ging door  AUGUSTINUS. 


GESCHIEDENIS.  é^^ 

Waarheid  bekend  maken ,  en  hen  in  alle  waarheid  leiden      il 
zoude,   dus   omlchrijft  hij   zichzelven    in   alle  zijne    ^^1'^ 
Brieven  bij  augustinus  (*),  omtrent  gelijk  mon- Hoofdd» 
Tanus   ( t ) ,   doch    niet ,  dat   hij ,   gelijk  fümmia;e  "^  C.  G» 
Ouden   gefchreven    hebben  ,    zich    voor    Christus  j^j.  ógi^ 
zclven,   of  voor   den  Heiligen   Geest,  zou  hebben  - 
uitgegeven.    Het  oogmerk   zijner  zending  was ,   ge-  y' . ,  I  ,^ 
Hjk  hij  voorwendde ,  den  Christelijken  Godsdienst  in  zelven 
zijne  zuiverheid  te  herftellen,  en  dien  te  vermeerde- ^<^°^  ^f- 
ren  met  de  geheime  leere ,  die  deszelfs  Stichter   ge^  tengewo- 
heim  had  gehouden.     Hier   uit  volgde ,   dat    hij   de  nenLeer- 
fchriften    van   het    Oude    Testament    verwierp?  ,    en  ^^^* 
van   het   Nieuwe   alleen   zoo  veel  aannam,    als   tot 
zijn    oogmerk   dienffig   was,   terwijl   hij    andere   on- 
echte en  Apokrijfe    Boeken    als   bronnen  wilde   aan- 
gezien hebben ,  uit  welke  hij  zijne  geheime  leere  ge- 
fchept  had^     Nademaal   hij  beweerde ,   dat  niet   al- 
teen de  Jooden,  maar  ook  de  Heidenen,  hunne  Pro* 
feeten ,  en  van  God  zelven  geleerde  wijzen ,  hadden , 
maakte   hij   ook   van   de   fchriften    van   dezen  ,    bij 
voorbeeld  ,     van    die  ,    welke    aan    zoroaster  , 
iiERCURius     TRiSMEGiSTüs    cuz.  ,    vverdcu    toege* 
fchreven  ,    gebruik  ,    en   flelde    die  zelfs   boven   de 
{bhriften  der  Joodfche   Profeeten.     Met  deze   hulp- 
middelen meende   hij  ,    den    Godsdienst   te  kunnen 
zuiveren,  en  de  waarheid  in  het  licht  te  brengen. 
•  Tot  eenen  grondflag  legde  hij,  dat  'er  van  eeü-2ijnrtjk 

wig-» 

(*)  Contra  Fm'stum  L.  XIII.  C.  4* 

<\^  Il  2?ff/,  Bladz.  131. 
Ra 


t6o  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

tl       wigheid  t^vee  onmeetlijk  groots  rijken  geweest  zijn^ 

BOEK      }^£|-  Yük  des   lichts,    en    dat  der  duifternis.     In   elk 
XI 
Iloofd/l.  derzelven  waren  vijf  tegen  elkander  ftrijdige  Elcmen- 

na  C.  G.  ten  of  lioofdllolFen.     In  het  eerde    rijk    waren :   het 

Tonr  O  C  T 

tot  ^84*  ^^^^^^'''^'-    ^^^^'^^ -)   ^^^'^   goede   water,   de  goede  wind, 

■■  het  goede  vuur,   en  de   zuivere  ^ther^   of  hemel- 

des  lichts  1^^!^;.     Maar  in  het  rijk  der  duisternis  waren  insge- 

eu  der 

duister-    ly^s  vijf  hier  tegen  over  ftaande  en   fchadelijke  Ele- 

iii>.  meuten :  de  duisternis ,  of  de  aarde ,  het  troebel  wa- 
ter, de  dampige  lucht,  het  verteerend  vuur,  en  de 
rook,  of  eene  foort  van  ^ther. 

Twee  bc-     Elk  dezer   rijken   heeft,   volgends  manes  ,    eenen 

pnfelen ,  eg^i^jp-ei-i   Vorst.      Over   het  zalige   rijk   des    lichts 
het  goede  ^    ,  ,  t>       j 

en  kwaa-  heerscht  God^  maar  over  het  onrustig  rijk  der  don- 
de ,  doch  j^erheid  Hijle^  of  de  Duivel.  Dus  zijn  'er  twee 
G^^d  ^^'"  grondbeginfcls ,  waarom  velen  ook  aan  de  Mam- 
che'én  toefchrijven ,  dat  zij  twee  Goden  geloofden, 
<loch ,  dit  ontkennen  zij  zelve  ten  fterkften ,  bewee- 
rende ,  dat  zij  alleen  den  Vorst  des  lichts ,  als  God , 
erkennen,  gelijk  zij  hem  ook  alleen  vereerden,  hem 
tevens  zoodanige  eigenfchappen  boven  het  kwade 
beginiel  toefchrijvcnde ,  dat  het  laatfte,  met  geen 
recht,  den  naam  van  God  voeren  kan.  Ondertus- 
fchen ,  dewijl  zij  de ,  ftoffe  als  een  eeuwig  onge- 
ichapen  grondbeginfel  (lellen ,  begaafd  met  de  magt , 
om  beziikuigde  en  bezielde  ligchamen  uit  zichzelve 
te  vormen ,  kan  men  niet  ontkennen ,  dat  de  gevolg- 
trekking vrij  Ichijnbaar  is,  dat  zij  twee  eeuwige  grond- 
begintèls ,  die  verfcheidcne  eigenfchappen  gemeen  heb- 
ben ,  ftellcnde,  in  de  daad,  twee  Goden  (telden,  ten 

min* 


GESCHIEDENIS.  a6i 

minden,    dat  zij,   de  Icere  van  édnen  God  geweldig      il 
verduisterd  en  misvormd  hebben.  ^^'}^ 

Het  wezen  van  God  ftelde  inianes  daar  in ,  dat  Hoofdft. 
God  een  lichi  zij,  niet  in  eenen  figuurlijken,  maar  "^  C*.  G, 
eigenlijken  zin,   echter   niet    (loflijk,   noch   voor    de^Q^'^^^g^] 

ligchaamlijke  zinnen  merkbaar,  maar  zuiver,  eenvou- 

wig,  geestelijk,  alleen  zichtbaar  voor  verlhmdige  °  ^^" 
wezens,  oneindig,  zijn  gantfche  rijk  doordringend, 
onbegrijplijk ,  in  het  mededcelen  zijner  fchatten  on- 
iiitputlijk,  gelukzalig,  volmaakt,  en  van  ontelbare 
en  zalige  ^onen ,  of  Eemvwezens ,  omringd ,  wier 
Vader  hij  genoemd  wordt.  Dit  was  het  licht,  zei- 
de  hij ,  hetwelk  de  leerlingen  van  je  sus  op  den 
berg  gezien  hebben,  toen  jesus  verheerlijkt  werd, 
MATTH.  XVin.  Verders  fchreef  hij  aan  God  twaalf 
ledenmaten,  of  misfchiert  zoo  vele  uitvloeifels  toe; 
ook  moet  men  alszins  twijfelen,  of  hij  Gods  Al- 
viagt  en  Alwetendheid  in  den  eigenlijken  zin  geloofd 
hebbe.  Het  kwaad  bcginfel  befchreef  manes  als 
een  donker  en  vloeibaar  ligchaam,  dat  eene  mensch- 
iijke  gedaante  heeft,  waar  uit  insgelijks  eene  menig- 
te JEonen ^  of  Eeuwwezens ^  waren  voortgekomen, 
doch  allen  even  boosiiartig  en  onrustig,  als  dat  be- 
ginfel  zelve. 

Manes  en  zgne  aanhangers  fpraken  ook  van  den  Zijne  lee- 

Zoon  van  God^  en  van  den   Heillp-en    Geest,   even- ^'^ ^'^"  ^^^ 
1  •  1,1  ,  Drieëen- 

vvel  UI  eenen  geheel   anderen   zm ,   dan   de  Christe-  hcid. 

nen.    Zij   hielden   hen    voor    eigenlijk    gezegde    be- 

ftaanlijkheden ,    uit  de    zelfftandigheid   des   Vaders, 

doch  eerst   na  de  Schepping   der   Wereld  door  het 

goede  beginfel  voortgebracht ,    als   twee   uitvloeifels 

R-  3  van 


ftéi  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il  van  zijn  licht;  oudergefcliikt  echter  aan  den  Vader, 
BOEK  eii  iii  (jjit  opzicht ,  minder  in  waardigheid  en  oor- 
Hoofdll.  fpi'ong.  Aan  den  Zoon  gaven  zij  de  zon  tot  zijne 
m  C.  G.  verblijfplaats ,  gelijk  aan  den  Vader  het  ontoeganglijk 
IOC  -^84'.  ^^^^^ '  ^"  ^^"  ^^"^^  Heiligen  Geest  de  zuivere  lucht , 
•  •    '  '■    vvaarrchijnlijk  naar  de   denkbeelden   der  Perfen ,   die 

hunnen  God  mituras  in  de  zon  plaatflen. 
^trijdtus-  Zeldzaam  genoeg  is  het  verhaal,  door  manes  uit- 
licliTen'^'^  gevonden ,  nopens  den  ftrijd  tusfchen  het  rijk  des 
deduis-  lichts  en  der  duisternis,  als  aanleidende  gelegenheid 
tevttis,  tot  het  fcheppcn  of  vormen  dezer  aarde,  en  verkla- 
rende den  oorfprong  van  het  kwaad  op  dezelve, 
waar  in  de  rijke  en  wilde  verbeeldingskracht  van 
dezen  Dweper  zich  vi-uchtbaar  ten  toon  fpreidt. 
Lang  was  het  rijk  der  duisternis  onkundig  van  het 
bertaan  van  het  rijk  des  lichts ,  doch  bij  gelegenheid 
van  eenen  oorlog ,  in  hetzelve  ontftaan ,  als  de  over- 
wonnenen op  een  hoog  gebergte  gevlucht,  eji  daar 
van  hunne  overwinnaars  gevolgd  waren,  ontdekten 
beiden  voor  het  eerst  het  heerlijk  licht  van  het  hier 
aangrenzende  rijk.  Terftond  bcfloten  zij ,  zich  te 
verëenigen,  en  ecnen  aanval  op  het  rijk  des  lichts 
te  ondernemen.  Wanneer  zij  nu,  in  een  groot  aan- 
tal ,  hetzelve  naderden  ,  verwekte  God  de  moeder 
des  levens^  van  welke  de  eerjïe  mensch  geboren 
v/crd.  Deze  werd  tot  heirvoerer  van  het  heir  des 
lichts  aangcflcld ,  hetwelk  uit  vijf  Elementen  of 
hoofdfloffen  bcllond.  Hij  moest  het  heir  der  duis- 
ternis, niet  door  geweld  ,  maar  door  toenciging 
tot  het  licht,  op  eene  aangename  wijze  verzachten, 
ca  daar  door  Jillengs  verzwakken.    De  onderneming 


GESCHIEDENIS.  263 

flaagde  ongelukkig.    Het  kwaade  beginfel  met  de  zij-      ii 
ncn  namen   wel    bcgccrig    veel   van  de  aangeboden    ^9^^^ 
lichtfloire  aan ,  waar  door  zij  eenigzins  verzacht  wer-  Hoofdft. 
den,  maar  Hokten  tevens  een  groot  getal  zielen,  uit  "^  C.  G, 
dit  licht  ontfproten,  in,  die  daar  door  de  natuur  der  l^^  ~g.* 
<Uiisternis  verkregen :  dit  gebeurde  ook  aan  den  Zoon      -  -■■ 
van  den  cerflen  mensch,  jesus,  die  van  den. Zoon 
van  God ,   of   ciiristus  ,    onderfcheiden ,  en   voor 
lijden  vatbaar  zijn  zou.    Nu  verwekte  God ,  om  den 
eerden   mensch   te   hulp   te  komen ,    den   leevendeit 
Geest,    deze  ftreed   gelukkiger,  maar  kon   nogthans 
de   zuivere   deeltjens   der  Hemelfchc  fioffe  niet  van 
den  bedorven  klomp  fclieiden,   waar  mede  zij   door 
den  Vorst   der   duisternis    vercenigd    waren.      Deze 
•verwekte  veeleer,  bij  zijne  Gemaalin,  adam,  die,  op 
deze  wijze ,  naar  het  ligchaam  aan  den  Duivel ,  maar 
naar  de  ziel,  aan  God  toebehoorde. 

Adam  werd ,  door  eva  ,  welke  ook  eene  Dochter  Oor- 
van den  boozen  Vorst  der  duisternis    was ,  tot   den  ^pro"S 

der  \Ve- 
bijflaap  verlokt ,  waar  door  zijne  ziel  de   heerfchap-  reld ,  en 

pij  verloor ,  welke  zij ,  eenen  tijd  lang ,  over  het  zon-  toeftand 
dig  ligcliaam  gevoerd  had.  Dus  beflaan  nu  de  fchenr^' 
menfchen,  hunne  nakomelingen,  deels  uit  dit  lig- 
haam ,  deels  uit  twee  zielen  ,  van  welke  de  ééne 
zinlijk,  vol  begeerten  ,  en  een  werk  des  Duivels, 
maar  de  andere  redelijk ,  ondcrflijlv ,  en  uit  het  God- 
lijk  licht  oorfpronglijk  is.  Als  nu  God  deze  laatfle, 
welke  zoo  zeer  met  de  duisternis  vermengd  was, 
daarvan  wilde  bevrijden,  liet  hij,  door  ihn  Geest 
des  levens,  uit  de  door  den  Duivel  meest  veront- 
reinigde deelen ,  de  wereld ,  een  middenrijk ,  tusfchen 
R  4  her 


a64  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  het  rijk  des  lichts  en  der  duisternis ,  vormen ,  ter- 
BOEK  ^^,jjj  QQj^  Engel,  OMOPHORUS,  beftemd  werd,  om 
Hoofdrt.  ^ic  op  zijne  fchouderen  te  torsfchen,  en  deze  is  de 
na  C.  G.  oorzaak  der  aardbevingen ,  wanneer  hij  naamlijk  dien 
tot  084*  zwaaren  last  poogt  af  te  fchuddcn.  De  levende 
'-  geest  heeft  een  gedeelte  der  booze  Vorften  gevangen 

en  aan   de  ftarren  vast  gekluisterd,  echter  behouden 
deze   nog   dq   magt ,    om  de    mcnfchcn   van   daar , 
door  onweders,  pest,   ziekten,   en   andere   rampen, 
te  ontrusten.     De   overigen ,   die   nog  vrij   gebleven 
zijn ,  verleiden  de  menfchen ,  en  trekken  hen  af  van 
den  dienst  van  God,  en  hebben  de  vallche  Profeten 
bezield,  welke  zulke  Godsdienften  hebben  gepredikt, 
gelijk  de  Joodfche  was. 
Het  ge^n      Om  van  alle  deze  verwarringen   een  einde  te  nLi- 
CHRisTus  j,gj^     2Qj^j^   Qq^  jJ^j^  CHRiSTiTS    iiit  de   zon,   ziine 
verricht  '  5      j 

liceft.      verblijfplaats,  in  eene  menschlijke  gedaante,  en  met 

een  fchijnligchaam  bekleed,  op  aarde,  die  aan  de 
menfchen  den  weg  tot  hunne  verlosfing  heeft  aange- 
wezen ,  de  Jooden  van  de  aanbidding  van  liet  kwaad 
beginfel,  en  de  Heidenen  van  de  verëering  der  ove- 
rige Vorften  der  duisternis ,  tot  den  dienst  van  God 
opleidende.  Van  den  anderen  kant  rustte  de  Vorst 
der  duisternis  niet,  den  afbreuk  ziende,  die  hier 
door  aan  zijn  rijk  werd  toegebracht,  voor  dat  hij 
de  gooden  had  opgehitst  ,  om  ciiristus  aan  het 
kruis  te  hechten  ,  welke  doodfiraffe  hij  nogthans, 
enkel  in  fchijn ,  en  voor  het  oog  der  menfchen ,  ge- 
leden heeft,  gelijk  hij  dan  ook  enkel  in  fchijn  geflor- 
ven ,  begraven ,  en  weder  opgeflaan  is ,  zijnde  dit 
enkel  beelden  ter  leering  voor  de  menfchen ,  omtrent 

deiï 


GESCHIEDENIS.  265 

den  toefland   der   zielen  ,    en    derzelver    beviijding.       IT 

Voordat  echter  christus  tot  zijne  verblijfplaats,  de    ^^^^ 

•  1 
zon,   wederkeerde,    beloofde   hij,   op   zekeren   tijd,  j-ioofdfl. 

eenen  Apostel  te  zullen  zenden ,  die  alle   anderen  in  na  C.  G. 
waardigheid   overtrof,    en    door   hem   de   Trooster  ^ -^^^  ^h' 

Voor fpr  aak  ^  of  Leer  aar  genoemd  werd,  welke  vele, ■ 

verhevene  waarheden  en  geboden  zou  voegen  bij  de 
geboden ,  reeds  door  hem  overgeleverd ,  en  alle  de 
dwalingen,  ten  aanzien  van  hemelfche  dingen,  die 
nog  onder  zijne  aanhangers  plaats  hadden,  zou  ver- 
bannen.    En  deze  Trooster  is  inianes  zelve. 

De  zedenleere  van  öianes  rust  op  de  aangehaal-  Zijne  ze- 
de voortellingen  van  den  toefland  der  menfchen  ,  ^'^^^^^*^^^' 
en  de  verrichtingen  van  christus.  Volgends  de 
eerfte  is  'er  in  de  menfclien  geen  vrije  wil,  noch 
eigenlijke  zonde:  de  redelijke  ziel  moet  goed,  en 
de  zinlijke  moet  kwaad  zijn;  maar  deze  ftrijden  met 
malkanderen ,  en  hebben  beurtelings  de  overhand. 
Nu  moet  men  de  hecrfchappij  der  goede  ziel  over 
de  kwaade,  en  over  het  ligchaam  ,  op  allerhande  wij- 
ze, bevorderen.  Ten  dien  einde  v^oegde  hij  bij  de 
vermaningen  van  jesus  en  de  Apostelen  nog  vele 
flrenge  geboden  en  voorfchriften.  inianes  beval  zij- 
nen navolgeren  ,  het  ligchaam ,  hetwelk  inwendig  ■- 
kwaad,  en  -wezenlijk  bedorven  was,  te  plagen  en  af 
te  matten,  aan  hetzelve  alle  gemak  en  vermaak  te 
ontzeggen ,  alle  begeerten  naar  zinlijke  en  zienlijke 
goederen  uit  te  roejen,  en  zich  van  alle  driften  en 
neigingen  der  natuur  te  ontdoen.  Zijne  navolgers 
waren  verdeeld  in  volmaakten ,  die  ook  gelovigen  en 
uiiverkozenen  heeten,  en  toehoorers  of  leerlingen, 
R  5  De 


'    aö6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

lï  De  ecrften  aten  alleenlijk  brood ,  veld-  boom-  en 
^^^  tuinvmchten,  en  onthielden  zich  van  vleesch,  eië- 
Iloofdfl:.  ren,  melk,  visch ,  wijn;  daarenboven  vastten  zij 
na  c.  G.  dikwijls  en  ftreng.  Zij  fliepen  op  wen  zacht  bed- 
wt  284.  t^roegen  flechte  klederen,  lieten  haair  en  baard  was- 
"  fen,  bezochten  nooit  het  bad  of  de  Ichouwplaatzen  , 

zij  verzaakten  de  bezitting  van  aardfche  goederen, 
ioochenden  hunne  namaagfchap,  hielden  zich  alleen- 
lijk met  geestelijke  overdenkingen  bezig,  en  onthiel- 
den zich  van  het  huwlijk,  of  van  den  echtelijken 
bijflaap ,  indien  zij  getrouwd  waren.  Tot  zoo  hoo- 
ge  volmaaktheid  geraakten  zij  door  den  bijfland  van 
den  Heiligen  Geest,  wanr  door  zij  eene  bijzondere 
Godlijke  hulp  fchijncn  verdaan  te  hebben.  De  Toe- 
hoorers  of  Leerlingen ,  welke  de  ecrstgemelden  zeer 
vereerden  ,  en  hun  onderhoud  bezorgden ,  hadden 
meer  vrijheid,  doch  die  met  dit  alles  zeer  bepaald 
was.  Zij  aten  vleescli,  maai'  doodden  zelve  geene 
beesten;  zij  leefden  in  het  huwlijk,  maar  vermijd- 
den het  kinderteelen  ;  zij  bezaten  goederen,  maar 
wachteden  zich  van  rijk  te  worden.  Niettegenflaan- 
de  dit  alles ,  heeft  men  deze  gezindte  vele  ondeug- 
den en  fpoorloosheden  te  last  gelegd,  ^vaar  aan  en- 
kele leden  dcrzelve  zich  in  de  daad  hebben  fchuldig 
gemaakt,  hoc  zeer  de  leere  zelve  veeleer  tot  buiten- 
'  fporige  flrengheid  fcheen  te   leiden.     Te   weten,  ge- 

lijk wij  daar  van  in  verfcheidene  gezindten  der  Gnos- 
tieken voorbeelden  gezien  hebben ,  deze  is  de  natuur 
der  Dwcepcrij  en  Geestdrijverij,  dat  zij  de  menfchen 
tot  uiterRen  vervoert. 
Stritder     De  zieleli  nu,  die,  in  ciiristus  gelovende,  zijne 

voor- 


GESCHIEDENIS.  267 

voorfchriftcn  gehoorzamen,  zoo  als   dezelve  geleerd      II 
eii  uitgebreid  zijn ,  door  zijnen  Apostel  manes  ,  ver-    ^^^^ 
krijgen  hier  door  het  groote  voorrecht ,    dat  zij ,  al-  lloofdfl. 
lengskens  ,    van  de  befmctting   der  ftolTe   gezuiverd  "^  C*  ^« 
worden.      De    volkomene    zuivering  der  zielen  kan  Iq[   084! 

echter  in    dit  leven  niet  voltooid   worden,   daarom  

zullen  zoodanige  zielen ,  bij  de  dood ,  van  het  lig-  ^'f  ?"  ^* 
chaara  fcheidende ,  door  een  werktuig  van  twaalf 
fchepvaten  opgenomen,  en  in  de  maan,  die  eene 
zee  of  meir  van  goed  en  heilzaam  water  is ,  overge- 
bracht worden  ,  van  waar  zij  ,  na  eene  zuivering 
van  vijftien  dagen ,  naa  de  zon  vertrekken  ,  wier 
goed  en  zuiverend  vuur  alle  de  overgeblevene  vlek- 
ken en  fmetten  der  verdorvenheid  volkomen  weg- 
neemt; hier  verkeeren  zij  met  Christus,  en  andere 
hemelfche  Vorften,  tot  zij  eindelijk  in  het  rijk  des 
lichts  overgaan.  De  Ugchamen,  welke  zij  verlaten 
hebben,  worden  nooit  weder  opgewekt,  als  zijnde 
uit  kwaade  ftoffe  fiamgefleld ,  maar  keeren  weder 
tot  hunnen  eerflen  ftaat,  en  worden,  in  den  oor- 
fpronglljken  Idomp  ingelijfd. 

Zulke  zielen ,  welke  hunne  pligten  min  flipt  waar- 
genomen ,  en  hunne  zuivering  venvaarloosd  hebben , 
zwerven,  na  de  dood  ,  in  andere  menschlijke  lig- 
chamen ,  of  in  ligchamen  van  beesten ,  planten ,  en 
boomen,  rond,  tot  zij  hunne  fchuld  geboet,  en  hun- 
ne zuivering  volbracht  hebben. 

Maar  die  genen,  welke  het  waar  geloof  volftrekt 
verfmaaden,  lijden  terflond  na  de  dood,  of  nadat 
zij  eerst   door   verfcheiden  ligchamen  gegaan  zijn, 

het 


K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ïï       het  kwaade  vuur  der  duisternis,   hetwelk  echter  een 

fcoEK     veraiogen  bezit,  om  hen  te  reinigen,  zoodat  hunne 

Hoofdfl.  ftraffe  niet  langer  duuren  zal ,   dan  tot  den  Jongfleii 

iia  C.  G.  dag.    Immers  God  zorgt  daar  voor,  dat   de  licht- 

Tont*  o  C  T 

i>t  ^8±'  ^^^^^^^  niet  het  kvvaade  vermengd,  door  de  zonne- 
»n ■  I  .  hitte  daar  van  worden  afgezonderd;  dus  zal  ook 
jEsus ,  die  in  het  ligchaam  der  booze  Vorflen  ver- 
borgen is,  van  lieverlede,  door  het  zweet,  dat  hun 
uitgeperst  wordt,  en  als  regen  op  de  aarde  valt, 
weder  ontbonden  worden*  A\^anneer  nu  het  grootfte 
gedeelte  der  gevangen  zielen  in  \Tijhcid  gefield,  en  tot 
de  gewesten  des  /ich^s  opgevoerd  zal  zijn ,  zal ,  op 
het  bevel  van  God,  een  alvcrllindend  vuur,  uit  de 
holen,  waar  het  nu  verborgen  is,  mtberllen,  en 
deze  wereld  doen  vergaan;  en  na  deze  ontzaglijke 
gebeurenis  zal  de  Fbrsf  en  de  Magten  der  duister^ 
fiis  genoodzaakt  worden  tot  hunne  voorgaande  ver- 
blijfplaats  van  jammer  en  ellende  weder  te  keeren , 
om  daar  voor  eeuwig  te  blijven.  En  ,  opdat  zij 
nooit  weder  ondernemen  het  riik  des  lichts  te 
bekrijgen,  zal  de  verblijfplaats  der  donkerheid  met 
eene  ondoordringbare  wacht  bezet  worden,  beflaan- 
de  uit  de  zielen,  die  alle  hoop  van  zaligheid  vol- 
ftrekt  verloren  hebben,  welke  deze  di-oeve  woonftede 
van  wee  zoodanig  zullen  bezetten  ,  dat  geen  varr 
derzelver  onzalige  bewoneren  ooit  van  daar  zal 
Runnen  opkomen  ,  om  het  rijk  des  lichts  aan  te 
doen. 
Zijne  lee-  Zulke  wangeboorten  van  eene  verhitte  verbeeldings- 
re  om-     kracht  (treden  regelrecht  met   de    Heilige    Schriften 

der 


GESCHIEDENIS.  269 

tier  Christenen.    Doch,    manes   volgde,   ten  einde       II 
deze  zwariglieiel  op  te  mimen,    het  fpoor,  hetwelk    ^^?- 
verfcheidcn   Dwaallceriiars  voor   hem  reeds   betreden  iioofdf!:. 
hadden.  Hij  verwierp ,  liet  geen  hem  tegenftond ,  ver-  ^'^  C*  ^' 
anderde  het  geen  hij  nog  daar  van  behield,  en  ver- ^qj  «o. 

luchtte  Boeken  en  Schriften  naar  zijnen  zin.    Dus  ver- • 

wierp  hij  alle  de  Schriften  van  het  Oude  Testament,  ?,^"'' 
en  den  gchcelen  Joodfchen  Godsdienst,  als  zijnde  af-  Schrift, 
komflig  van  den  Vorst  der  duisternis ,  hij  oordeelde 
de  befnijdenis ,  offeranden ,  eii  ligchaamlijke  eigenfchap- 
pen ,  die  aan  God  daar  in  fcliijnen  toegefchreven  te  wor- 
den, Gode  onwaardig,  om  welke  redenen  christus 
de  Müfdifche  Wet  ook  zal  afgcfchaft  hebben.  De 
"Wet  der  X  geboden  erkende  hij  wel  voor  eenen  re- 
gel des  geloofs  en  des  levens,  doch  beweerde,  dat 
deze  lang  vóór  imoses  bekend ,  en  in  dien  vorm  alleen 
voor  dien  tijd  gefchikt  was.  Ten  aanzien  van  het 
Nieuwe  Testament,  beweerde  hij,  dat  niet  alle  de 
vier  Euangcliën  door  de  Apostelen  zelv-e  gefchreven  , 
of  ten  minflen,  dat  zij  door  bedriegers  vervalscht, 
en  met  vele  Joodfche  verdichtzelen  aangevuld  wa- 
ren. Desgelijks  verwierp  hij  de  Handelingen  der 
Apostelen,  en  uit  de  Brieven  der  Apostelen  fchoot 
hij  alles  uit,  wat  met  zijne  leere  flreed;  in  plaats 
van  dit  alles  zijn  Euangeïie  (lellende,  hetwelk  hij 
voorgaf,  gelijk  wij  gezien  hebben,  van  God  zei  ven 
uit  den  hemel  ontvangen  te  hebben. 
Wanneer   men    dit  geheele    leerflelzel   befchoiiwt,  Aanmer- 

'blijkt    het    duidelijk ,    dat    de    hoofdbedoeUng    van  l^i"govef 
,        ,       .  j  ,  ^  dit  leer- 

hetzelve  is ,  reden  te  geven  van  den   ooifprong  van  ftelzel. 

het  zediUjk  kwaad  ^   2onder  de   Godheid  daar  van 

ta 


Hf  6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       te  befchuldigen ,  en  tevens   aan  te   wijzen,  hoê  dt 

^?^^     menfchen,  door  zuivering,   weder  tot  God   geraken 

Hoofdfl:.  kunnen.    Dewijl  imanes  uit  dezelfde  bronnen  geput 

na  C.  G.  jjggfj.     ^|g    ^Q    Gnostieken^  zal  men  zich   ook   niet 

Taari25i. 

tot  284.  bevreemden ,  over  de  overëenftemming  van  zijne  leer-* 

■  ftellingen   met   die   der   Gnostieken^  wat  de  hoofd- 

zaak betreft,  des  te  minder,    omdat  hij  of  van  de 
Magi  afftamde ,  of  in  hunne  wetenfchap  en  gclcerd- 
lieid  geoefend  was  (*). 
Ukbrci-       Manes,  die  in  den   grond  noch   AVljsgeer    noch 
de  Teere    Christen,    maar   een   Dvvecper   was,   vond  echter, 
en  aan-     terwijl    hij    den  fchijn   aannam  ,    van   Wijsgeer   eti 

Chris- 

(*)  De  Gefchiedenis  van  de  leerflellingen  van  im^^nes 
en  de  Manichcën ,  is  het  uitvoerigst  en  best  befchrevcn, 
door  ISAAK  VAN  EEAusoBRE,  in  zijii  Werk:  Histoire Cri- 
iique  de  Manichée  et  du  Blauichéisnie ,  Amjïerdam  1734 
en  1739  ,  twee  Deelen  in  Quarto.  Waar  bij  joh.  ciiris- 
TOPii  WOLF ,   ( in   Mmnchaimio  ante   Manichaos  Hainb» 

1707    8V0. )   MOSHEIM,   LARDNER,     WALCH ,    SEMLER    enZ., 

verdienen  gevoegd  te  worden.  In  het  jaar  lyCi  gaf  de 
Augustiner  Monnik  augustinus  antonius  georci  te 
Rome  in  één  Deel  in  Quarto  uit,  zijn  Alphabetum  Ti- 
betanum  ,  Mhftoinim  Apostolicarum  commodo  editum  , 
waar  in  hij  vele  lezenswaardige  bijzonderheden  heeft, 
van  de  aanzienlijke  overblijfzelen  van  de  gezindte  der 
Manicheën  in  het  Koningrij"k  Tibet ^  hoewel  hij,  door 
zijne  bitterheid  tegen  beausobre,  wien  hij,  bijzonder 
omtrent  de  echdieid  van  het  Gefprek  van  archelaus 
met  MANES ,  hevig  doch  vergeefs ,  tegenfpreekt ,  zichzel- 
ven  al  te  zeer  heeft  blootgegeven. 


GESCHIEDENIS.  ^71 

^ '  Christen    te    wezen  ,  vele   aanhangers  ,  welke  deze       lï 

bcRrhrijving    van    den   toefland    der    wereld  en    der    ^?^^ 

mcnfchen    begrijpelijk   vonden  ,    en   op    het   gezag  ,  Hoofdfl. 

!  ,j    hetwelk  hij  zich  als  een  Apostel  van  christus  aan-  "^  C,  G. 

Jaar  251. 
matigde ,  zijne  Icerftellingen  zonder  verder  onderzoek  {q^  ög^* 

omhelsden.    De  tekeningen  en    prenten ,   met   welke — 

hij  zijn  Euangelie  opfchikte ,   bevielen   aan    den  ge-  ^/""^  ^^^ 
meenen  man ,  die  hier  meende  voor  oogen   te  zien , 
het  geen  hij  van  andere  Leeraars  alleen  op  goed  ge- 
loof had  aangenomen. 

De  flrenge  levenswijs ,  die  »ianes  eischte  van  zij-  Inrich- 
ne  ititverkozenen ,  en   dt  llaatlijke  inrichting ,   door  ""if^^ 
hem  onder  zijne  navolgers  ingevoerd ,  brachten  insge-  ken  van 
lijks  niet  weinig  toe,   om  zijn   leerflelzel   opgang  te  zij"<^ii 
doen  maken.     Hij  had  twaalf  Apostelen  aangcffceld,  '"'*"* 
en  als  dcrzelver  opvolgers,   waren  t:vaalf  uïtverko- 
zenen  ,  vervolgends  ,    de    hoofden    der    Gem.eente. 
Door  dezen    werden   twee  en   zeventig  Bisfchoppen  ^ 
en  van    dezclven  weder  de   Oudften   en   Kcrhendie^ 
naars  ^    allen  uit  de  uitverkozen  en  ^   verordend.     De 
Manicheën  hadden  geene  Kerken,  Altaaren,   of  an- 
dere blijvende  gedenktekens  van  hunnen  Godsdienst, 
welke  bij  hen  hoofdzaaklijk  in   het  gebed ,   gezang , 
en  vasten,   beftond.     Zij  vasteden  allen   op   zondag 
en  maandag,    maar  vooral' hadden    zij  een    groote 
vasten  vóór  het  Feest  van  jesus  opftanding ,  doch  of 
zij  dit  Feest  zelve  gevierd  hebben ,  is  onzeker.    Inte- 
gendeel vierden  zij  jaarlijks  de  gedachtenis  van  jesus 
dood,  doch  hun  grootfte  Feestdag  was  de  dag  van 
aiANES  dood,  die  den  naam  voerde  naareenen  groo- 
tcn  leerdoel  (/2j;^«,}  die  in  hunne  vergadering  met 

vijf 


ftTft  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II      vijf  tnppen  opgericht,  en  met  een   kostbnar  tapijt 
BOEK      bedekt  werd.    De  Doop  in  den  naam  van  christuS 
Hoofdfl.  ^^^s  bij  hen  wel  in   gebruik,   maar  werd  voor  zoo 
na  C.  G.  weinig  noodzaaklijk   en  krachtig  gehouden,   dat  hij 
tot    '>84.'  ^^^^^'^    ^^"    ^^^   u'itverkozenen ^   die   hem  begeerden  , 
'"   '   '-     bedeeld    werd.      Deze    gebruikten    ook    alleen    het 
Avondmaal  van  jesus,  en  in  hetzelve,  volgends  hun- 
ne grondregels,  water  in  plaats   van   wijn.    Doch, 
omtrent   dit  alles  ,    moet  men    aanmerken ,    dat   de 
berichten    desaangaande    meest  uit   de    vierde    eeuw 
zijn ,  wanneer  de  Maniche'èn ,  in  de  wijze  van  voor- 
dragt  hunner  leere,   en   in  gebruiken,  nader  aan   de 
Christenen  kwamen. 

Deze  aanhang,  in  Perfi'è  ontdaan,  breidde  zicht 
echter ,  binnen  weinige  jaaren ,  buiten  haar  Vader- 
land tot  cenige  nabuurige  Oosterfche  Gewesten  van 
het  Romeinfche  Rijk ,  misfchien  ook  tot  een  gedeel- 
te van  het  eigenlijke  Romeinfche  Afrika ,  uit.  Maar 
in  de  vierde  en  vijfde  eeuw  werd  zij  in  het  Ro- 
m.einfche  Rijk  zeer  talrijk;  ook  had  zij  toen  geleerde 
en  welbefpraakte  verdedigers.  De  eerfle  leerlingen 
van  MANES    waren,  volgends   cyrillus  ,   thomas, 

BUDDAS    of  AD  DAS    (*),    en     HERMAS.       Vai]    dezcH 

werd  THOMAS  naa  Indi'é  ^  en  van  daar  naa  Egypte 
gezonden,  buddas  of  addas  naa  Scythi'è ^  hermas 
bleef  bij  MANES.     Bij   eene  tweede   zending  reisde 

AD- 

(*)  Dezelfde  met  terebinthus  in  de  Handelingen 
van  ARCHELAus ,  volgends  welken  ook  een  zekere  tyrbo 
of  TURBO ,  onder  de  allerëerfte  aanhangers  van  manes 
behoorde. 


o  E  S  G  II  I  E  D  E  N  I  S.  c?3 

JiDDAS  naa  het  Oosten,   iiermas  naa    Egypte^    cii       II 

THOMAS,  naa  Syri'ê.     Onder  de  XII  Aj^ostelcn  van    ^^^^ 

MANES  heeft  zich  eeiien  bijzonderen   naam  verwor-  iioofdft 

Ven  ADiMANTUS,  die,  na  het  Jaar  izpo,  de  leerc  der  "^i  C.  G» 

Maniche'én   in  "het   Romeinfche  Afrika  heeft   inge-  l^j.   ^g/ 

voerd ,  en  door  de  Manicheen  in   Afrika ,   na   mA"*  ■■  ' 

WES,  in  bijzondere  eerc  gehouden  is. 

Reeds   vroeg  echter   had   ^i^zo.    aanhang   haat  en  DeManr- 

vervolging  te  verduuren.    De  Perfifche  Koning  va-  *^"^*^"   ^ 
^    ^  =•  vervolgd 

ranes  ,  niet  vergenoegd  met  de  dood  van  manes  ,  in  Perfiê 
bracht  ook  v€len  van  deszelfs  vrienden  ter  dood ,  ^'^\ '"  ^^* 
^w  noodzaakte  anderen,  om  zicli  met  de  vkicht  in 
nabuuiige  landen  te  redden.  Zij  zullen  ook  al 
vroeg  in  Afrika  veivolgd  zijn  gev^^orden ,  indien 
\\ti  fchriftelijk  bevel  van  den  Keizer  diocletianus  , 
aan  julianus.  Stadhouder  van  Afrika  {*)?  in  het 
jaar  !285 ,  echt  ware ,  waar  in  de  Keizer  beveelt , 
tiat  men  hunne  hoofden  en  opzieners  met  hunne 
iioeken  verbranden  ^  de  goederen  van  hunne  aanzien* 
lljkflen  verbeurd  verklaren ,  €n  dezen  tot  de  berg^ 
■werken  vervv ijzen,  mnai:  de  geringen  onthoofden  zaU 
Doch,  dewijl  niet  alleen  eusebius,  maar  ook  au* 
•cusTiNUS ,  hier  van  zwijgen,  heeft  men  viij  gegron- 
de ,  hoewel  geene  beflisfende ,  redenen  ^  om  de  echt* 
lieid  van  dit  bevel  in  twijfel  te  trekken. 

De   opgang,  welken  de  aanhang  der  Bfanicheen  Hicrax 
maakte ,  terwijl  hunne  leere  bij  de  rechtzinnige  Chris-  ^!^  tüéra* 
tenen  tevens  zeer  baatlijk  was ,  fchijnt  aanleiding  ge- 

ge- 

C  *  )  In  excerpt.  Cotn\  Gregor.  apud  schulting,  in  J&,- 
riiprud.    Antejuftin, 

ffl.  Dkel.  8 


ft74  KERKELIJKE 

II       geven  te  hebben,  dat  men  al  vroeg  alle  gevoelens, 

BOEK     (jjg  yaii    ^Q   algemeen  aangenomene  verfchilden,  in- 

Hoofdft.  *^i^"  "^^"  flechts  in  het  één  en   ander,  al  ware  het 

na  C.  G.  ook  in  eene  ftrengheid  van  zeden ,  de  minde  overeen- 

lo't   ogj' komst  met  dt  3Ianiche'én  meende  te  befpeuren,   al* 

>  Manicheïsch   befchrecf ,    en    derzelver   voorftanders 

voor  Manicheèn   fchold.    Dus   was   het   geval  met 

HiERAX  en  de  Hier'dciten^   welke  door  fotius,   en 

op  zijn  gezag  door   anderen ,  als   een  tak  van   èitxi 

aanhang  der  Manicheèn ,  zijn  aangemerkt ,  niet  welke 

zij  echter,  volgends  de  oudfle  berichten  (*},  niets 

gemeen  hadden. 

HicRAX  of  HiERAKAS ,  dc  Stichter  van  dezen  aan- 
hang, een  Egyptenaar,  van  Leontopolisy  wordt  be- 
fchreven ,  als  een  eerwaardig  en  geleerd  man ,  erva- 
ren in  de  Starrenkunde ,  Geneeskunde,  Dichtkunde, 
en  Magie,  of  Natuurlijke  Toverkunst.  Dewijl  hij 
eene  fraaie  hand  fchreef,  vond  hij  zijn  beftaan  met 
het  affchrijven  van  Boeken.  Hij  was  een  ijverig 
Christen ,  die  de  Heilige  Schriften  bijna  geheel  van 
buiten  kende ,  en  heeft ,  tot  verklaring  derzelve ,  het 
"één  en  ander  in  de  Egyptifche  en  Griekfche  Talen , 
welke  hij  beide  verflond ,  behalven  nog  andere  AVer- 
ken ,  en  Geestelijke  Liederen  of  Gezangen ,  gcfclire- , 
ven.  Zijne  zeden  waren  geftreng  en  deugdzaam, 
ook  rekte  hij  zijn  leven  tot  90  jaaren,  tot  omtrent 
het  begin  der  volgende  vierde  eeuw. 
Zijne  ge-      In  zijne  verklaring  der  Heilige  Schrift  de  Alïego- 

ri" 
( * )   Epifanius  ,   Hicrcs.  6j.  augustiküs  de  H<ert%, 
Cap.  47, 


GESCHIEDENIS.  a/S 

fi/Vie  of  lecnfpreukige   leerwijze  volgende  ,   vei*viel      II 
hij  daar  door  tot  deze  en   gene  vreemde  gevoelens,    ^^"i^ 
Dus  meende  hij ,  dat  melchizedek  de  Heilige  Geest  Hoofdd. 
ware  ( *  ) ,  waar  toe  hij  zich  op  Rom.  VIII.  16.  en  "^  C.  G, 
Hebr.    VII.    3.  ,    en    bovendien    op    zeker    onecht  [^^  ^84* 
Boek  beriep,  dat  hij  voor  Godlijk  hield,  Anahaticus  -— — . 
Jefaice  genoemd.    Van  Christus  geloofde  hij ,   dat  voelens- 
het  oogmerk   zijner  komst   in   de   AVereld  enkel  en 
alleen  geweest    zij,   eene   volmaakter  wet  bekend  te 
maken  ,  en   eene  ftrengere  zedenleer  in  te  voeren, 
dus  beweerde   hij,  dat  het  huwlijk,  na   de  komst 
van  CHRISTUS,    ten  minften  voor  deszelfs  volmaak- 
ter  vrienden  ,    niet   meer  geoorloofd   zij.    Hij  ver- 
bood, vleesch  te  eten,  en  wijn  te  drinken.    Hij  ont- 
kende de  opllanding  der  ligchamen ,  en  wilde  alleen 
van  eene  geestelijke  opftanding  der  ziel  weten.   Ein- 
delijk ontzeide  hij  aan  de  jonge   kinderen  de    hoop 
der  zaligheid,  indien  zij  vóór  het    gebruik    der  rede 
ftierven,  omdat'  zij  om  de   zaligheid  niet  geftreden 
hadden. 

In  Egypte^  waar  men  tot  dweepachtige  fh-engheid 
overhelde,  vond  HiëR.\x  eenige  aanhangers,  bijzon- 
der, in  vervolg  van  tijd,  onder  de  Munniken,  doch 
die  naderhand ,  toen  de  eerfte  hevigheid  bekoeld 
was,  de  ftrenger  eifchen  van  zoodanige  overdreven 
zedenleer  allengs  weder  lieten  varen. 

Inmiddels  begonnen  de  twisten  over  den  vermaar-  Tvvistea 

den 

(*)  Iet  dergelijks  hadden  de   Melchizedekianen  reeds 
geleerd.    2Ie  II  Deel,  Bladz.  213. 
S  1 


27Ö  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  den  Kerkleeraar  origenes  ,  en  deszelfs  gevoeleiif 
^xt  ^^"  ^^  Christen -Leeraaren  drukte  te  geven  ,  aan 
Iloofcm.  welke  honderd  jaaren  lang  de  geleerdUe  mannen  on- 
na C.  G.  f^QY  cJe  .Christenen  deel  genomen  hebben.  De  se- 
jaar  251. 
tot  2B4.  leei'tïe  vrienden  en  leerlingen  van  origenes  ,   hera- 

■ CLAS ,   DiONYSius  van  Alexandri'é ,   en   gregorius 

oveioR-^,^^^  1>fQQQ(2fnrea  ^  of  Thaumnturgus  ^  verbreidden  het 

Zijne       goede ,  dat  zij  aan  hem  veifchiildigd  waren ,  en  zijne 

vrienden  rrevoclens    vonden    vele    voorftanders  ,    bijzonder   te 
en  voor-  ^       j 

llanders,  Alexandri'è  ,    alwaar   eene  Wijsgeerige    Godgeleerd* 

onder  de  heid ,   op  de    School  aldaar ,  met  vele  vrijheid  van 

L^gJ-jj^. '  gevoelen ,  zedert  pantenus  en  clemens  van  Alex- 

ren.         andri'é^  geleeraard  was. 

PiERius.  Toen  heraclas  ,  origenes  leerling  ,  Bisfchop 
was  te  Alexandri'è ,  maakte  zich  pierius  ,  zedert 
het  jaar  282 ,  Ouderling  te  Alexandri'è  ( * ) ,  be-  . 
roemd,  door  zijne  vrijwillige  armoede,  maar  vooral 
door  zijne  geleerdheid ,  uitlegging  der  Heilige  Schrif- 
ten ,  en  bekwaamheid  in  het  prediken ,  waarom  hij  ook  , 
volgends  iiiüronymus  (f),  door  zijne  Gemeente 
de  'Jonge  origenes  genoemd  werd;  hij  was,  gelijk 
FOTius  (§)  bericht,  een  voorftander  van  verfcheiden 

ge- 
(*)  EusEB.  Uht.  Eccles.  VII.  32.  Volgends  filipp. 
siDETEs  bij  DODWELL  Disf.  in  Iren.  pag.  488.  zal  hij 
ook  Leermeester  in  de  Alexnndrynfche  School,  als  opvol- 
ger van  DIONYSIUS,  geweest  zijn,  doch  hier  van  zwijgt 
EusEBius,  en  op  het  gezag  van  sidetes  kan  men  zich 
niet  verlaten.  (  f  )  De  viris  illmtr.  C.  yó. 
(§)  Cod.  118,  119. 


GESCHIEDENIS.  277 

gevoelens  van  origenes  ,  bij  voorbeeld ,  aangaande  het      II 
voorbeftaan  der  zielen ,   ook    hield   hij    den   Heiligen    ^^^^ 
Geest  voor   minder  dan   den   Vader  en   den   Zoon.  Hoofdft. 
Hij  heeft  het   één  en   ander,   in  eenen  vloeijenden  "^  C.  G. 
onöpgefmukten  ftijl,  géfchreven,  onder  anderen  eene  ^^^^  284*. 

wijdlopige  leerreden   over  hosea,   welke  hij  op  het • 

Pap.schfeest  gehouden  heeft,  en  waar  in  hij  opmerkt, 
dat  de  Christenen  den  geheelen  voorgaanden  nacht 
in  de  Kerk  gebleven  waren.  Hij  overleefde  de  ver- 
volging van  DiocLETiANUS ,  en  onthield  zich ,  zijne 
overige  ievensjaaren ,  te  Rome. 

Een  ander  \T:iend  van  origenes  was  theognos-  Theog- 
Tus  ,  insgelijks  Ouderling  van  Alexandri'é  ,  vvien  ^'ostu*. 
•FILIPPUS  sidetes  weder  tot  eenen  Leeraar  in  de 
School  dier  Stad,  en  opvolger  van  PiëRius,  maakt. 
Deze  heeft  een  fierlijk  opgefteld  Werk  in  zeven  Boe- 
ken ,  onder  den  Titel  van  Verhandelingen ,  ( \>%tTM. 
jrwö"£ir,)  nagelaten,  in  welks  opfchrift  hij  Bijbel- 
tolk  genoemd  wordt,  en  waar  van  fqtius  (*)  een 
uittrekzel  gegeven  heeft.  Volgends  dit  uittrekzel, 
fchijnt  hij  de  Verborgenheid  der  Drieëenheid  van 
vooren  Qa priorij  te  hebben  willen  bewijzen;  ook 
zal  hij  den  Zoon  van  God  een  fchepzel  genoemd 
hebben ,  die ,  door  dtn  Vader ,  tot  heer  van  alle  re* 
delijke  fchepzelen  gefteld  is.  En  dus,  vervolgt  fo- 
Tius,  brengt  hij  nog  andere  dingen,  van  d^n  Zoon 
bij,  even  als  origenes:  „  Het  zij,  omdat  hij  met 
3,  dezelfde  godloosheid  was  behebt ,  of,  zoo  als 
„  men  misfchien,  om   hem   te   ontfchuldigen ,  zou 

„  mo- 
(*)  Cod,  iQ(J. 

S  % 


478  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       „  mogen  zeggen,  dat  hij  dit  alleen  tot   oefening, 
80EK     ^^  maar  niet  als  zijne  waare  mening  lieeft  voorgedra- 

■Hoofdrt.  99  ê^^i  ^f  ^^^  ^^y?  ^^  ^^^^^  ^^^^  ^^    zwakheid  zij- 
na  C.  G.  ,,  ner  toehoorers   te  richten,  die,   gelijk  het  gaat. 

Toot*    o  £*  T 

tot  284.' 9'  ^^"  ^^^^  Christendom  luttel  kennis    hadden,    en 

f' •  „  daarom  voor  geen   naauwkeiirigcr   onderwijs   vat- 

5,  baar  waren,   de  waarheid  te  na  is  gekomen,   ge- 
„  lovende,  dat  het  altijd  voor  den  leerling  nuttiger 
5,  zij,  eenige   kundigheden   te  ontvangen,   dan  vol- 
5,  ftrekt  niets  te  weten."    Deze  ontfchuldiging    ech- 
ter keurt  FüTius  niet  voldoende,   in  een    fchriftelijk 
opftel,   hetwelk   tot  een   algemeen   voorfchrift   voor 
het  volk  zal  dienen,  hoe  zeer  men   ze   ook  bij   een 
mondeling  gefprek   dulden   zou   mogen.     Betreflende 
den  Heiligen  Geest  heeft  hij  even  zoo   zeldzame   ge- 
<iachten ,    zegt  fotius  ,    als   origenes  ,    terwijl  hij 
aan  de  Engelen  en  Duivelen  kleine  dunne  hgchamcn 
toefchrijft.    Van   de   menschwording   van   christus 
handelende,   beweert   hij,   dat   wij   ons   den    Zoon, 
op  zekere  wijze,   binnen   deze    of  gene   plaats   be- 
paald,  maar   alleen  naar   zijne   werking   onbepaald,  j, 
moeten  voorftellen.    Evenwel,  op  het  einde  van  dit  I 
Werk,  fprcekt  hij  rechtzinniger,  zoo  van  andere  za-   i 
ken  5  als  ook  van  den  Zoon.  athanasius  ,  die  hem  |' 
een  verwonderlijk ,  naarffig,  welfprekend  man  noemt,  |, 
en  doorgaands  veel  roet  hem    op   heeft ,  ftelt   (  *  )  ï 
hem   den  ylriünen  tegen ,  als  hebbende  geleerd ,  dat  II 
de  Zoon  uit  het  wezen  des   Vaders  is,    zoo   gelijk 
de  ftraalen  uit  de   zon,   „dus   heeft,"  fchrijft  hij, 

„  TH£- 
(*)  Epist,  de  Decreth  Sijmdi  Nicana, 


GESCHIEDENIS.  a79 

„  THEOGNOSTDS ,  ecFSt  wel  tüs  tot  Oefening  gefchre-      II 

„ven  ,   maar   daar    na  zijne  eigenp  vvaare  mening    ^9^^ 

„  voorgefteld."  -  Hoofdft. 

Docii ,  gelijk  deze  vrienden  en   bewonderaars   \va-  "«  C.  G. 

Ten  van  origenes  ,   zoo  waren  'er  aan  den  anderen  ^^j.  ^g  * 

kant ,  velen ,  die  zijne  gevoelens  als  gevaarlijke  dvva- 

lins;en   aanmerkten  ,    en    hunne  pennen    daar  tegen  Metiio- 

fcherpten.    Onder  dezen  was,  omtrent  het  einde  der  fchrijfc 

derde  eeuw,  methodius,  Bisfchop  van  Olympm  in^esende 

gevoe- 


NES. 


Lyci'é^  en  naderhand  te  Tynts  ^  één  der  voornaam- fgj^g  ^jj,^ 
ften.  Hij  verloor,  gelijk  men  gelooft,  in  de  ver-  orige- 
volging  van  DiocLETiANus ,  omftreeks  het  jaar  311, 
het  leven,  epifamus  (*)  noemt  hem  een'  zeer 
geleerd  man,  en  ijverigen  verdediger  der  waarheid. 
Niet  zoo  gunflig  fpreekt  socrates  van  hem  (f). 
„  Slechte  menfchen,"  zegt  hij,  „en  die  van  zich 
„  zelven  geene  vermaardheid  hebben  ,  zoeken  be- 
.,  roemd  te  worden,  door  het  verachten  van  ande- 
„  ren ,  die  beter  zijn  dan  zij.  Aan  deze  ziekte  was 
,,  het  eerst  onderhevig  methodius,  Bisfchop  van 
„  Olympus  'm  Lyci'è  —  Doch,  in  zijne  fchriften 
„  ORIGENES  lang  en  hevig  beflxeden  hebbende , 
„heeft  hij,  als  't  ware,  alles  heiToepen,  en  hem 
„  bewonderd  ,  in  zijne  liunenfpraak  Xenon  ge- 
„  noerad.  "     (  §  )      imetkodius    heeft    verfcheiden 

Wer. 

(*)  Hxre^.  64.        Ct)  Hht.  Eccles.  VI.  13. 

(5)  ErsEBiüs  en  Hiè'R0NT3ius  fchijnen  dit   laatfte  wel 
te  wederfpreken ,   als  of  methodius  eerst  origenes  ge- 
prezen, en  danr  na,  zijn^  dwalingen  ontdekt    hebbende, 
hem  wederlegd  hebbe.    Doch,  men  zie  vales,  over  so- 
S  4  «IA* 


aSci  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       Werken,   doorgaands  in    den  vorm  van   gefprekkefl! 

^?^J^     of  famenfpraken ,  gefchreven.    Volgends  bericht  van 

Hoofdrt.  iiiënoNYMUS  (*},  fchreef  hij  een  Werk  tegen  por- 

na  C.  G,  FYRius ,  in  eenen   fierlijken  ftijl ,  het   Gastmaal  der 

tot  284* -^  ■^■^'^^^^^'^'   ^^"  uitmuntend  Boek   over  de  opftan^ 

•^-    ■    "  ding  tegen  origbnes  ,  over  de  tooveresfe   (  Pijtho^ 

nJsfa^^   tegen    denzelfden,   en   van  den  vrijen  wil ^ 

(«!«uIg|»(r/oi'. )    Ook  heeft   hij  vele   verklaringen  over 

het  eerfte  Boek  van  woses  ,    en  over  het  Hooglied y 

en  nog  een  aantal  andere  Boeken,  nagelaten,  van  al 

hetwelk  wij  niets  overig  hebben,   dan  liet  Gastmaal 

der  X  Maagdyen  ^  en  uitgebreide  uittrekzels   bij  epi- 

FANius  (f)  en  FOTius  (§),  welke  uittrekzeils ,  met 

andere  brokftukkcn  uit  handfchriften  ,  door  fr,  com-» 

BEFis  zijn  uitgegeven ,  onderden  Titel:  S^  Methodii 

Opera  ^  Paris.   1644  FoL^  en  in  Auctarium  Novisf., 

Bihlioth.  PP.  Grac.  P.  u 

In  zijn  AVerk  over  de  opflanding  bij  fotius  yxo.- 
derlegt  methodius  het  gevoelen  van  orïgenes  ^ 
dat  ons  tegenwoordig  ligchaam  niet  weder  zal  op^ 
ftaan.  Hij  ontkent  tegen  denzclvcn,  dat  ons  lig- 
<:haam  een  boei  of  kerker  der  zje!  is;  hij  toont  aan, 
dat  de  mensch  niet,  gelijk  plato  wilde,  enkel  in 
de  ziel  befla ,  maar  dat  de  ziel  en  het  ligchaam  ^tn 

m.ensch. 

CRATES  /.  c.  alwaar  ook  onderzoek  gedann  wordt,  of 
d-'ze  ffimenfpraak ,  Xenon,  dezelfde  zij,  die  roTius  ajin- 
haalt,  onder  den  Titel:  Over  de  ge fc aapene  dingt n. 

(^)  De  Viris.  lUmtr.  Cap.  83, 

(t)  Hderes.  64.  Cap.  12./^^. 

(§)  Biblioth,  CW.  234-237, 


GESCHIEDENIS.  a8i 

mcnsch  uitmaken,   ook  dat  men   het   Paradijs  niet       II 
alleen  geestelijk  te  verdaan  hebbe ,  voorts  bedrijdt  hij    ^^^ 
de  gedachten ,   dat  de  zielen    uit  den  hemel   in   de  Hoofdft. 
menschlijke  lisrchamen   verftoten  zijn.     De   Engelen  ^'-^  C.  G. 
zijn  van  God  tot  beheerfchers   van  het   gefchapene  ^^^  284! 

gefield ,  en  de  Duivel  bijzonder ,  eci'  hij  viel ,   over -< 

de  doffe,  maar  God  behield  de  oppeiTcgering  van 
alles.  Sommigen  bleven  getrouw  in  het  geen,  waar 
toe  God  hen  bedemd  had,  maar  de  Duivel  verhief 
zich,  werd  boosaartig  en  tegen  ons  vijandig,  ande- 
re Engelen  verliefden  op  het  vleesch  ,  en  hadden 
eene  ongeoorloofde  verkeering  met  de  Dochteren  der 
menfchen.  De  rokken  van  vellen,  die  God  voor 
de  eerde  menfchen  bezorgde,  betekenen  het  kleed 
der  derll ijkheid ,  welke  methodius,  even  als  ire- 
iXEus ,  als  eene  weldaad  voor  den  mensch  na  den 
val  befchouwt.  Dus  zegt  hij,  kwaad  te  doen  of 
3iiet  te  doen,  daat  aan  ons,  dewijl  wij  anders  noch 
om  het  kwaad  gedi-aft,  noch  voor  het  goede  be- 
loond konden  worden.  Maar  kwaad  denken  of  bc- 
geeren,  of  niet,  zulks  daat  niet  in  onze  magt.  (Op 
deze  wijze  brengt  hij  den  vrijen  wil  'm  naauwer 
paaien. )  Doch ,  ook  de  gedachten  van  kwaad  wordt 
door  de  natuurlijke  dood  uitgeroeid  ,  nademaal 
even  daarom  de  dood  van  God  over  den  zondaar 
gebracht  is,  opdat  het  kwaad  niet  onderflijk  zow 
blijven. 

Zie  hier  nog  eenige  verklaringen  van  plaatzen  en  ge- 
zegden van  den  Apostel  paulus  ,  uit  dit  zelfde  Werk 
van  METiiODiüs,  over  de  opftanding,  paulus  fpreekt 
van  eene  dneërleië    \\d^  de   eerde  fpoort  ons  ten 
S  5  goe- 


s^n  K  E  R  K  E  L  rf  K  E 

i!       goede  aan,  de  andere  verlokt  tot   het  kwaad,  maar 

BOEK      de  derde  beftaat   in  de    ingewortelde   heblijklicid   tot 

Koofdft.  zondigen.     Wanneer  de  Apostel  zegt,  dat  het  aard- 

na  C.  G.  J'che   Imis   van   dezen    tabernakel  verbroken   wordt , 

^t  284'  betekent  het  aardfche  huis  het  tegenswoordige  korte 

•  leven.     Iet  anders  is  de   tabernakel ,   iet  anders  het 

huis  dezes  tabernakels,  en  iet  anders  wij,  wien  de- 
ze tabernakel  behoort.  De  zickn  noemt  hij  ons'^ 
den  tabernaket  het  ligchanm ,  het  huis  dezes  taber» 
nakels  het  genot  des  tcgcnwoordigen  aardfcheiï 
levens  ,  het  huis  van  den  iiemel  is  de  onfterflijk- 
heid.  Zegt  paulus,  dat  vlecsch  en  bloed  het  rijlt 
van  Qod  niet  kunnen  beërven  ,  dan  verflaat  hij 
door  vleesch  niet  het  ligclianm,  maar  de  redeloze 
drilt  der  zielen  tot  onreine  lusten  en  begeerlijkhe- 
den,  enz. 

In  zijne  Samenfpraak  over  de  gefchapene  dingen , 
is  de  volgende  plaats  merkwaardig:  „  Daar  zijn' 
„  twee  fcheppende  krachten :  ééne ,  die  door  eenen 
5,  enkelen  wil ,  uit  het  geen  niet  is ,  fchept ,  zoodra 
5,  zij  wil,  en  wat  zij  wil:  deze  is  de  Vader.  Maar 
„  de  andere  vormt  en  bearbeidt,  naar  het  ontweip 
,,  der  eerfte,  het  geen  reeds  voortgebracht  is:  de- 
„  ze  is  de  Zoon,  de  almagtige  en  krachtige  hand 
„  des  Vaders,  waar  mede  hij  de  ftoffe,  na  die  uit 
,,  de  dingen,  die  niet  zijn,  gemaakt  te  hebben, 
„  vorait  en  verfiert."  In  dien  zelfden  zin  verldaart 
METHODius  het  begin,  in  de  fchepping  bij  moses, 
van  de  Wijsheid  van  God  zelve,  en  heldert  dit  op 
uit  de  eerde  woorden  vaij  joannes  EuangeUe  : 
5,  Het  begin  en  de  grond,  waar  lüt  het  waanichtl- 

5»  §5 


\ 


GESCHIEDENIS.  aSs 

5,  gè  Woord  vooitgefproten  is,  moet  men   bekeii-       II 
„  nen ,   de   Vader  en   Schepper  van    alk\s  te   zijn ,    ^^"l*^ 
„  in  welken  het  Woord  was.  Maai-  dit :  dit  woord  was  Hoofdft. 
5,  in  het  begin  bij  God ,  fchijnt  op  de   volle   magt  "^  ^*  ^* 
5,  des  Woords  te    zien ,  welke   het  bij   den   Vader  Iq[  284! 
,,  had,  eer  de  wereld  tot  haar  beflaan  kwam,  zoo-    ■■ 
„  dat  het  woord  begin  »§x*)    hier  de   heerfchappij , 
„  magt,  betekent.    Dus  is  het   Woord  (de  Logos^ 
„  na  den  Vader,  het   eigenlijk  begin  zonder  begin, 
5,  het   begin  van   alles  ,    door  wien   alles   gevormd 

is   " 

In  de  Samerfpraak  over  den  vrijen  wil,  fpreken 
een  iTalentiniann  en  een  rechtzinnig  Christen ,  over 
den  ooifprong  van  het  kwaad  ,•  beweerende  metho- 
Dius  ,  dat  'er  geene  twee  e'euwige  grondbeginfels 
zijn,  dat  het  kwaad  niet  eeuwig,  noch  de  ftofFe 
oorzaak  van  het  kwaad  zij.  In  den  grond  en  van 
natuur  is  niets  kwaad ,  maar  het  kwaad  wordt  zulks 
eerst,  door  het  misbruik  der  viijheid.  De  mensch 
was  met  eenen  vrijen  wil  gefchapen,  naar  welken 
hij  God  gehoorzamen  of  niet  gehoorzamen  kon. 
Hij  was  het  Godlijk  gebod  ongehoorzaam,  en  met 
deze  overtreding  nam  het  kwaad  zijnen  aanvang. 

In  zijne  Samenfpraak  over  de  kuischheid^  of  het 
Gastmaal  der  X  Maagden ,  prijst  methodius  d^^n 
ongehuwden  en  maagdelijken  flaat ,  op  eene  over- 
drevene  en  buitenfporige  wijze ,  aan ,  en  hoewel  hij 
het  huwelijk  niet  volftrekt  veracht,  evenwel  ftrek- 
ken  zijne  gezegden,  faamgenomen,  om  lezers,  die 
eejie  neiging  tot   dvveeperij  hebben ,    het  zelve  als 

voor 


284  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       voor  Christenen   onbotaamlijk   te  doen    befchouweiT* 

^^^'^     Ook  heeft  hij,  in  deze  üimenlpraak ,   vele  zouteloze 

Hoofdft.  ïülcgorifchc    verklaringen    en  invallen.     De    befnijdc- 

na  C.  G.  nis ,  aan   abraham   bevolen  ,  betekende ,  dat  geene 

tot  "Sa*  blocdverwandten  kinderen  met    nialkanderen   verwek- 

ken  mogen.    De  fabel  van  jotiiam  Richt,  IX. ,  van 

de  boomen,  die  zich  een'  Koning  verkiezen,  is  een. 
verhaal  van  de  zielen  ,  die  zich ,  vóór  de  mensch- 
wording  van  ciiPvIstus,  met  overtreding  bezoedeld 
hebbende,  tot  God  om  genade  en  ontferming  bid- 
den. De  zestig  Koninginnen  HoogL  VI.  7  ,  zijn 
de  zielen  vóór  den  zondvloed ,  de  tachtig  bijwijven  , 
de  zielen  na  den  zondvloed,  de  zielen  der  Profecr 
•  ten.  Zestig  Koningiimen,  dat  ziet  op  de  zcsdaag- 
fche  Schepping  enz.  fotius  verzekert  wel  ,  ter 
vericlioning ,  dat  deze  famenfpraak  vervalscht  is  ge- 
worden, op  dien  grond  ,  dat  men  'er  Ariaanfche 
gevoelens,  en  fabelen  van  eenige  andere  Dvvaalleer- 
aaren,  in  vindt,  doch  deze  verzekering  van  fotius 
is  niet  genoegzaam  bewezen.  Wat  de  Ariaanfche 
gevoelens  betreft,  methodi-us  noemt  christus  uit- 
dniklijk ,  in  deze  famenfpraak ,  God ,  die  vóór  de  eeu- 
wen beflaat,  doch  na  God,  en  minder  dan  de  Va- 
der is.  Over  Pfalm  II.  7. ,  maakt  hij  deze  aanmer- 
king, dat  de  Vader  daar  onbepaald  en  zonder  tij  ds- 
heftemming  zegt:  Gij  zijt  mijn  Zoon,  niet,  gij 
zijt  mijn  Zoon  gejvorden,.  daar  mede  te  kennen  ge- 
vende, dat  hij  niet  eerst  Zoon  geworden  is,  noch, 
het  te  vooren  geweest  zijnde,  opgehouden  heeft  te 
zijn ,  maar ,  dat  hij  altijd  dezelfde  is.    De  woorden , 


GESCHIEDENIS.  ±^^ 

heden  heb  ik  u  gegenereerd ^  verklaart  methodius  ,      II 
van   de  bekendmaking  van   Christus   aan   de  We-    ^^^ , 
rcld.  Hoofcfff. 

Tegen  dezen  en  andere  bcflrJiders  van  origenes,  "^  C*  ^» 
vond  deze  Kerkleeraar  ook  ijverige   en   geleerde  ver-  ^q^   ^sZ 

dcdigers ,  onder  dezen  ,  voornaamlijk ,  pajmfilus  ,  een 

leerling  van  nëRics ,  Ouderling  te  Ccefare'd  in  Pa-  P^^^^^* 
Ixflina^  tijdgenoot  van  methodius,  en  een  geleerd  dedigt  o- 
t\\  ijverig  man  ,  en  ftandvastig  belijder  van  het  RIgeines. 
Christendom,  zijnde,  in  de  vervolging  van  maxi- 
MiNus ,  in  het  jaar  309 ,  met  het  zwaard  om  zijn 
geloof  ter  dood  gebracht.  Hij  was  een  zoo  groot 
bewonderaar  van  örigenes,  dat  hij  deszelfs  meeste 
Werken ,  met  zijne  eigene  hand ,  heeft  afgefchreven. 
Toen  hij  nog  in  de  gevangenis  zat,  fchreef  hij  eene 
Apologie  of  verweerfchrift  voor  denzelven,  in  vijf 
Boeken,  waar  bij  zijn  vriend  eusebius,  die  naar 
hem  PamfiU  wordt  bijgenaamd,  naderhand  een  zes- 
de voegde;  gelijk  dan  deze  laatde  fchrijft  (*),  dat 
zij ,  met  verëenigden  vlijt ,  om  eeniger  twistzieke  lie- 
den wil ,  dezen  arbeid  ondernomen  hebben ,  hetwelk 
socRATES  Cf)  en  FOTius  (5),  ja  zelfs  hiürony- 
i\ius  (**}  bevestigen  ,  fchoon  deze  laatfte ,  door 
partijfchap  weggefleept ,  elders  (ff)  beweert ,  dat 
wel  een  vriend  van  Dwaalleeraaren ,  zoo  als  euse- 

Bl- 

(  *  )  Hht.  Ecclcs.  VI.  33. 

(t)  Ilisf.  Eccles.  III.  7.  IV.  27.      (§)  Cod.  118. 
(**)  De  Firii  Ilhistr.  Cap.  75. 

Ctt)  E-pht.    41.     ad.    Pammach,    en    advers.    Ruffi- 
tium    Libr,  ^I. 


tot  284. 


sSS  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Bius,  maar  niet  een  Martelaar,  zoo  als  pamfilus, 
BOEK  2i,ik  een  Boek  kan  gefchreven  hebben.  Wij  hebben 
Hoofdft.  ^^"  ^^^  ^^^  Boeken  alleen  het  cerfte,  en  zulks  en- 
na  C.  G.  kei  in  eene  Latijnfche  Overzetting  van  ruffinus  , 
int  i^A.  ^^  '^^  ^^^^  Voorreden  en  Aanhangzel  bijgevoegd , 
maar  ook  naar  zijne  gewoonte,  verfcheiden  veriin- 
deringen  in  gemaakt  heeft.  In  deze  verantwoording 
beklaagt  pajnifilus  zich  ten  ftcrkften  over  de  onbil- 
lijkheid van  ORiGENEs  tegeniirevers.  Sommigen  , 
fchrijft  hij,  oordeclen  verkeerd  over  hem  uit  onkun- 
de, omdat  zij  zich  tot  de  hoogheid  van  zijne  ge- 
dachten niet  verheffen  kunnen ,  anderen  uit  boos- 
heid, zijnde  niet  alleen  geneigd,  om  zijne  gevoelens 
geftadig  te  bellrijden,  maar  ook  die  genen  verkette- 
rende ,  welke  's  mans  Ichriften  Jezen.  Somtijds  prij- 
zen en  bewonderen  zij  het  één  of  ander  van  zijne 
Werken ,  wanneer  het  gebeurt ,  dat  'er  in  het  hand- 
fchrift  zijn  naam  niet  bijftaat,  maar  zoodra  zij  te 
weten  komen ,  dat  het  van  hem  is ,  mishaagt  hun 
alles  ,  en  wordt  als  Kettcrsch  veroordeeld.  Ook 
zijn  'er  onder  zijne  befchuldigcrs  lieden ,  die  niet 
eens  Grieksch  verftaan  ,  en  zijne  fchriften  geheel 
niet ,  of  zeer  oppervlakkig ,  gelezen  hebben.  Daarte- 
gen verdedigt  pamfilus  origenes  ,  voor  eerst ,  door 
aan  te  nier1;en ,  dat  deze  met  groote  nederigheid  en 
niet  beflisfend  fprcekt,  en  aan  niemand  zijne  gevoe- 
lens hebbe  opgedrongen  ;  vervolgends  bewijst  hij, 
door  het  aanhalen  van  zijne  eigene  woorden ,  dat 
origenes,  in  vele  opzichten,  valsch  befchuldigd  is 
geworden,  tenvijl,  ten  aanzien  van  andere  onder- 
werpen, aangetoond  wordt,  dat  nienjand  daarom- 
trent 


GESCHIEDENIS.  2S7 

*rent  onfeilbare  iiitfpraak  gedaan  heeft,  of  doen  kan,       II 
wcshalven  bij  dezelve  eene  volkoraene   vrijheid   van    ®^^' 
gevoelen  behoort  plaats  te  hebben.  HoofdH, 

Pamfilius  heeft  zich  ook  nog  verdienflelijk  ge-  "^  ^*  ^• 
maakt,  door  zijne  zorg,  om  het  lezen  der  Heilige  (qj  ^SjI 
Schriften  onder  de  Christenen  aan  te  moedigen.  Hij  ' 
richtte  niet  alleen  ,  ten  dienfle  der  Gemeente  te  Ca^ 
farea  ,  eene  aanzienlijke  Boekerij  op ,  maar  zorgde , 
met  EusEBius,  voor  eene  goede  en  zuivere  uitgave 
der  Alexandr}'nfche  Overzetting,  volgends  de  gron- 
den door  ORiGENES  in  zijne  Hexapla  gelegd,  die 
vervolgends  bij  de  Christenen  in  PaUfiina  in  alge- 
meen gebruik  was ;  ook  richtte  pamfilus  eene  God- 
geleerde School  te  Cjefarea  op,  waar  in  hij  aanko- 
mende Leeraars  onderwees  (*}.  Zijn  vriend  euse- 
Bius  heeft  zijn  leven  uitvoerig  befchreven,  lierwelk 
verloren  is.  Uit  zijne  berichten  ,  in  zijne  Kerkge- 
fchiedenis  ,  en  in  zijn  Boek  over  de  Martelaren  van 
Palafiiua  (  f  )  ,  is  grootendeels  het  verhaal  van 
's  mans  dood  ontleend,  hetwelk,  doch  met  onzekere 
tijvoegzelen  vermeerderd ,  simeon  inietaphrastes 
nagelaten  heeft  (  §  ).  Men  heeft  eene  verdeeling  van 
de  Handelingen  der  Apostelen  in  kleiner  afdeelingen 
of  hoofdftukken ,  welke  montfaucon  (**),  onder 
den  naam  van  pamfilus,  niet  zonder  vvaarfchijnlijk- 

heid , 

(*)  EusEB.  Hist.  Eccles.  VII.  32.        (t)  C.  11. 

(5)  Men  vindt  ze  in  Hippolijti  Opera   Vol.   II.  pag, 
£  1 7.    ed.    Fabric. 

(**)  Bibïioth.  Cöislin,  pag.  78. 


48i  K  E  R  K  Ë  L  rj  K  Ë 

It       heicï,  uitgegeven  heeft,  alhoewel  zacagni  (*)deze 
BOEK     vcrdccHng  aan  euthalius  ,  in  de  vierde  eeuw,  toe* 
Hoofdfl.  fchrijft. 

lia  C.  G.     Op   gelijke   wijze  ,   als  pamfilus  ,    zorgden ,  ten 
tot  "84*.  ^czen  tijde ,   door  het  voorbeeld  van  origenes  op- 

■ gewekt ,    meer    andere    Christenen    Voor   goede    en 

Hesy-      naauwkeurige  aflchriften  des   Nieuwen  Testaments  , 

CHIUS.  ^ 

en  der  Alexandrynfche  \^eitaling  des  Ouden,  waar 
in  ook  piëRius  lof  verdiend  had.  Dus  herzag  ^ 
ten  dezen  tijde,  hesychius,  een  geleerd  Bisfchop 
in  Egypte^  dien  fommigén  voot  den  Schrijver  van 
het  bekend  nuttig  Grieksch  Woordenboek  houden^ 
Waar  tegen  echter  gewigtige  bedenkingen  gemaakt 
worden,  den  Tekst  der  zeventig  Overzetters,  met 
zoo  veel  oordeel  en  vlijt,  dat  zijne  uitgave  in  de 
Gemeenten  van  Egypte  algemeen  werd  ingevoerd. 
Lucia-  Inzonderheid  verdient  lucianus  ,  de  Ouderling 
^üs.  van  Antiüchie^  uit  Samofüta  geboortig,  van  wieil 
wij  hief  Voor  (f)  reeds  gefproken  hebben,  in  dit 
opzicht,  allen  lof.  Deze  geleerde  man,  die  ook  te 
Antïéchi'è  onderwijs  gaf  in  de  Godgeleerdheid,  en 
onder  zijne  leerlingen  verfcheidenen  had,  die  nader- 
hand vermaard  zijn  geworden ,  in  de  verfchillen  met 
de  Arianen  ,  en  die  zich  naar  hem  Lucianisten 
noemden,  befleeddc  insgelijks  zijnen  arbeid,  aan  de 
verbetering  der  Alexandrynfche  Overzetting,  niet  al- 
leen door  het  vergelijken  van   oude  Handlchriften , 

maai* 

(*)  Coll.   vwnnm.   vctt.  pag,  428. 

(t)  Boven  Bladz.  243. 


GESCHIEDENIS.  aSp 

manr  ook   van    den    Hebreeuwfchen    Tekst.      Zijne      il 
uitgave  verkreeg  in   het  begin  der    derde   eeuw  een    ^'^-^ 
Kerkelijk  gezag  in  de  Christen  Gemeenten  van  Kon-  Hoofdfï. 
fiantinopolen  af  tot  Anti'óchi'è  toe.     lucianus   heeft  "Ji  C.  G. 
ook  over  het  geloof  gefclireven ,   en  zijne   geloofsbe-  \^^  ^g . ' 
lijdenis  is  door    athanasius    bewaard    ( * )  ,    ook  ■ 

ftaat  zij  bij  socrates  (f);  lucianus  heeft,  als 
Martelaar,  den  dood  ondergaan ,  onder  de  vervol- 
ging van  MiVXBiiNus ,  in  het  jaar  311  (§). 

De  laatflc  dertig  jaaren  van  deze  derde   eeuw  wa-  Andere 
ren,  over  het  geheel , vruchtbaar  in  geleerde  mannen,  jlff^/.j., 
onder  de  Christenen ,    onder  welke  eusebius  (**)  letius. 
ook  telt    MELETius,    Bisfchop    van    Pontus  ^   Mei 
Attkuni^  of  Attifche  Honig ^   doorgaans  genoemd, 
om  de  zoetvloejendheid  van  zijnen  ftijl ,  gelijk  atha- 
NASius  (ft)  hem  den  cemaam    van   den    Grooten 
geeft. 

Eenigen  tijd  vi'oeger  bloeide  anatolius,  bijzonder  Anato- 
door  zijne  ervarenheid  in  de  Wijsgeerte ,  en  Griek-  ^^^^'' 
fche   Wetenfchappen ,  welke  zoo    groot   was  ,    dat 

de 

Q*')  De  Sijiwdh  An'min.  et  Seletic. 

(t)  Hiit.  Eccles.  II.  10.  Men  vergelijke  c.  r.  walch. 
Bïblioth,  Sijmbol.  vet.  pag.  09.  fqq. 

(§)  EuscBRTs  Hi$t.  Eccles.  VIII.  13.  IX.  5.  Men 
vergelijke  verders,  over  den  arbeid  van  lucianus,  en 
de  anderen  bovengemelden  omtrent  de  Alexandrynfche 
Vertaling,  eichhorn  Inleiding  in  het  Oude  Teümnent^ 
ille    Deel  ^    Bladz.    291. 

(**)  Hiit.  Eccles.  VII.  32. 

(ft)  Orat.  I.  in  Arianos. 

IEL  Deel.  T 


ft^Q  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       de  Burgers  van  '  Alexandri'è  hem  verzochten ,  cene 

BOEK      "Wijsgeerige  School,  volgends  de  begmfelen  van  ari-» 

IJoofdfl-.  STOTELES,  Onder  hen  op  te  richten,   geüjk  zij   eene 

naC.  G.  pJatonifche    School  hadden.     Hij   bewees  aan  hun 

toe  284*, ö'^'^o^^  dienflen  in  eene  belegering,  welke  zij,  in  het 

■  jaar  262,  moesten  óndergaan  ,  van   de  Romeinen, 

als  deze  Egypte  .weder  -op  zenobl\  ,   Koiiingin   van 
hét  .-Oosten ,  wilden  heroveren.    Naderhand  flond  hij 
theotecnus,  Bisfchop  van  'Cafarea  in  Palcsftina^ 
^•"'jii '.btj,in  het  ivaarnemcn  van  zijnen   dienst,   en  als  hij 
_ .  ' ' ';'..   'in  het  jaar  270  naa  eene   Kerkvergadering  te   Antiö- 
r/^/è' ;  reisde .,  werd'  hij   onderweg  tot  Bisfchop   van 
Laodicea  verkozen,   welk  ambt  hij   in  het  jaar   282 
i;og  bekleedde.    Daar  zijn   nog  eenige   overblijfzelea 
van  een    Werk',  'over  de  Rekenkunst^   en    van  een 
Mathematisch  Boek,. welke  hem  toegefchreven  wor- 
den,    EUSEBIUS  (*)  heeft    eenige  flukken  bewaard, 
.uit  zijne    Paasch  -  ch-kels ,   of  berekeningen  over  deu 
tijd 'van   het   Pafchuy    (^Canones  Pafchales  ^')  waar 
uit  men  ziet,  dat  hij'  geen  viiend  geweest  is,  van  de 
Aftatlfche  gewoonte,  omtrent  den   tijd  van  het  Pa- 
fcha  te  vieren.     Eindelijk,  fchijnt  hij,   volgends  eu- 
sebius  ,  nog  eene  en  andere  uitlegging  over  de  Hei- 
lige Schriften  gefchrevcn  te  hebben. 
VicToRi-      ^^  gelijker  tijd  ,  leefde  ook  victori]>^us  ,  Bisfchop 
^^^'        ym  Petavio  of  Petovlo ,  in  Opper -Pannoni'è^  thans 
PetauAvi  Stiermarken,     Deze  heeft   verklaringen  ge- 
fchreven  over  de  drie  eerfte  Boeken  van.  moses,  over 

(*)  Iliit.  Ecclcs.    VII.   3:2.   Verg.  mëRON.  de  Firii, 
lllustr.  C^jp.  7Z' 


i 


GESCHIEDENIS.  291 

5ESAIA,_   EZECHiëL,    HABAKUK ,    den   Prediker  van       II 
SALOMO,  het  Hooglied^  en  de  Openbaring  van  jo-    ^^^^ 

Al 

ANNES ,  benevens  een  Boek  tegen  alle   Ketlers.    Hij  Hoofdih 

verftond,  volgends  HiëRONYMUs  f*),   de  Griekfche  "^  C.  G. 

laar "  "^  i  • 
Taal  beter  dan  de  Latijniche^   waai-öm  zijne   Wer^-  [^^  2S4, 

•ken  wel  vol  verbevene   gedachten ,    maar  in  eenen 

flechtcn  ftijl  gefclireven  waren.  Ook  telt  hij  (-jj) 
hem  onder  de  genen,  ^it  het  gevoelen  van  papias, 
nopens  een  duizendjaarig  Rijk  van  Christus  op 
deze  \Vereld,  aanldeefdcn,  waar  uit  men,,  behalvea 
andere  redenen,  befluit,  dat  de  uitlegging  van  de 
openbaring  van  joannes  ,  die  nog  onder  zijnen 
naam  voorhanden  is,  ten  onrechte  aan  hem  wordt 
toegeich reven ,  alhoewel  zij  voor  de  oudfle  verkla- 
ring van  dit  Boek ,  die  wij  hebben ,  te  houden  is. 
In  dezelve  wordt  door  den  Antichrist  nero  ver- 
daan, wien  God,  ten  dien  einde,  verwekken  zal. 
Doch,  met  meer  zekerheid,  is  van  hem  een  brok- 
•ftuk  of  Idein  opftel  over  de  Wereldfchepping^  (^de 
f  abri  ca  mundi.^  Hij  is,  omtrent  het  jaar  303,  als 
Martelaar,  ter  dood  gebracht. 

Men  mag  in  dezen  tijd  ook  plaatzen  co.adiodia-  Co:\b]o- 
•Nus ,' alhoewel  gennadius  (§)  hem  eerst  na  lac- ^^''^^^* 
tantius  laat  volgen,  maar  met  meer  grond  beweert 
DODWEL  (**),   dat  hij  een  tijdgenoot  van  cypria- 

NUS 
(  * )  /)i?  Virh  Ulustr.  C.  74.  Epi'st.  ad  M,ign. 
(t)  i)<?  P^iris  Illmtr,  Cap.  18. 
(§)  De  Fiiis  lUiistr.  Cap.'  15. 
^**}  Dis  f.  de  (Ctatc  Commodiani, 

T   2 


Ê9a  /  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Nus  geweest  is ,  of  kort  na  dezen  geleefd  heeft.  De- 
BOT,K  ^yiji  niemand  der  ouden  van  hem  gefproken  heeft, 
Hoofdrt.  kimnen  wij  alleen  uit  hem  zelven  oordeelen ,  nu 
na  C.  G.  fchrijft  hij  zelve ,  dat ,  zedert  de  invoering  van  het 
tot  284  Christendom  tot  zijnen  tijd,  twee  honderd  jaaren 
— verlopen  waren ,  en  zijne  befchrijving  van  het  Chris- 
tendom duidt  eenen  toefland  van  hetzelve  aan ,  zoo 
als  plaats  had  na  den  Keizer  decius  ,  wanneer  ver- 
volging en  rust  ''voor  de  Christenen  beurtelings  af- 
vvisfelden.  Hij  was  waarfchijnlijk  in  Afrika  en 
een  Heiden  geboren,  maar  door  het  lezen  der  Hei- 
•iige  Schrift  tot  het  Christendom  overgebracht.  Hij 
bezat  eenige  Griekfche,  Romeinfche,  maar  des  te 
minder  waare  Christelijke  geleerdheid,  en  over  het 
geheel  weinig  oordeel.  Hij  heeft  een  foort  van  La- 
tijnsch .  gedicht  in  80  afdeelingen  ^  of  voorfckriften  ^ 
( Inftructiones  , )  verdeeld  ,  gefchreven  ;  in  verzen , 
die  nabij  de  zesvoetigen  komen,  doch  geenen  vasten 
regel  of  maat  houden ,  ( verfus  pQlitici. )  In  dezel- 
ve maken  de  ecrfle  letters  der  regelen  van  elke  af- 
deeling,  in  één  of  meer  woorden,  deii  inhoud  dier 
afdeeling  uit.  In  de  laatflen  komen,  wanneer  men 
deze  letters  met  de  regels  rugwaards  leest,  de  woor- 
den uit :  Commodianus  ,  Mendiciis  Christi  ,  (Com' 
modi  anus  ^  een  bedelaar  van  Christus  ^^  waar  uit 
men  befloten  heeft,  dat  hij  van  de  aalmocsfen  der 
Christenen  geleefd  heeft,  gelijk  hij  dan  ook  den 
naam  Gazceus^  (waarfchijnlijk  naar  den  openbaren 
Kerkelijke  fchat,  Gaza,)  aangenomen  heeft.  Zijne 
ixdenleere  in  dit  i^edicht  is  zeer  itreng,.  zoodat  hij 

zelfs 


GESCHIEDENIS.  293 

zelfs  het  betreuren  van  overleden  kinderen  beftraft.      n 
Ook  beklaagt  hij   zich ,   dat  rijke  Christenen  onder    '^oex 
den    openbaren    Godsdienst,    óqyi  eerbied  voor  den  Hoofdd. 

Godsdienst    ter   zijde    ftellende  ,    met    malkanderen  na  C.  G, 

11-  laar  251. 

praatten  en  lagchten.  J^^  J^^ 

Eindelijk ,  moeten  wij  hier  nog  melden  arnobius  ,  ■ 
die  onder  den  Keizer  DioéLETiANus  geleefd  en  ge-  Arno- 
fchreven,  en  zich,  door  zijn  Werk  tegen  de  Heide- 
nen, eenen  grooten  roem  vervvoiTen  heeft,  alhoe- 
wel in  zijne  fchriften  het  ée'n  en  ander  voorkomt, 
hetwelk  naauwlijks  met  de  zuivere  leere  van  het 
Christendom  overeen  te  brengen  is,  zoodat  HiëRO- 
NYMUS  (*)  hem  rekent,  onder  de  Kerkelijke  Schrij- 
vers ,  welke  men  zoo  moet  lezen ,  dat  men  het  goe- 
de uitkieze ,  en  het  tegengeftelde  mijde  ,  volgends  de 
vermaning  van  den  Apostel,  dat  men  alles  beproe- 
ven, en  het  goede  behouden  zal,  onder  welke 
Schrijvers  die  Kerkvader  noemt  origenes,  tertul- 
LIANUS  ,  NOVATUS ,  APOLLiNARius ,  CU  anderen. 

Arnobius,  wel  te  ondeifcheiden  van  ecnen  ande^ 
ren  van  denzelfden  naam ,  in  de  vijfde  eeuw ,  was 
een  Heidensch  Redenaar,  of  LeeiTneester  der  Wel- 
fprekendheid ,  in  zijne  Vaderftad  Sicca  'm  Afrika^ 
en  te  gelijk  een  hevig  voorflander  van  het  Heiden- 
dom (!)•  Doch  ,  door  verfcheiden  droomen  ge- 
drongen, om  het  Christengeloof  te  omhelzen  (§), 

heeft 

(*)  Epist.  ad  Tranquilliimm. 

(t)  HiëRONYMus  de  Firis  llliistt\  C.  79. 

(5)  Dit  verhaalt  dezelfde  mëRONYMus  ,  Chron.  ad 
ann.  XX.  Conftantiiii. 

T3 


£94  K  E  R  K  E  L  n  K  E 

II       heeft    hij  ,    dewijl   de  Bisfchop   dier  Stad  hem  den 

^^^^     Doop    weigerde,    omdat    hij   het  Christendom    zoo 

Hoofdft.  fterk  befi:reden  had,   zijn  Werk  tegen   de  Heidenen 

na  G.  G.  ondernomen  en  uitgegeven ,  ten  einde   dus   een   on- 

tot  284!  c^erpaud  van  zijne   oprechtheid  te  geven ,   waar  op 

'  hij  dan  ook  tot  den  Doop  is  toegelaten.     Hij  fchijnt 

nog  tot  het  jaar  325  of  326  geleefd   te  hebben,   al- 

zoo  de  Chronijk  van  HiëRONYMUs  hem  op  dat  jaar 

plaatst. 

Zijn  Werk  tegen  de  Heidenen  beflaat  uit  zeven 
Boeken  ,  (  Di^putationum  Adverfus  Gente.; ,  (  natio- 
nes  5 )  Libri  Vil. )  Hij  fchreef  dit  Werk  omtrent 
300  jaaren,  meer  of  min,  nadat  de  Christenen  in 
de  wereld  beflaan  hadden,  gelijk  hij  zelve  in  het 
eerfte  Boek  fchrijft.  hicronYxMus  heeft,  behalven 
het  geen  wij  reeds  uit  hem  aangehaald  hebben,  over 
het  geheel  niet  gunflig  over  dit  Werk  geoordeeld, 
en  hem  cenen  ongelijken,  wijdlopigen,  en  verwarden 
flijl  te  last  gelegd  (*),  doch  cave  heeft  dit  oor- 
deel onbillijk  gevonden  ,  en  gemeend ,  dat  het  dit 
Werk  niet  aan  orde  en  famenliang  ontbreekt ,  met  wien 
ook  SCHRÖCK  (f)  overeen ftemt ,  hoewel  men  erkennen 
moet,  dat  zijn  ftijl  te  woordenrijk  is,  en  eene  Afri- 
kaanfche  ruwheid  en  onbefchaafdheid  heeft.  Ten 
aanzien  van  zijne  bijzondere  begrippen  omtrent  fom- 
migc  onderwerpen ,  verdient  aangemerkt  te  worden , 
dat  hier  niets  vreemds  is  voor  die  vrijheid,  welke 
de  eerfte  Kerkelijke  Schrijvers  genomen  hebben,  en 

dat 
(*}  Ephi.  49.  nd  Paiilw, 
(i)  Kinh'Gcfch.  Th.  IV.  S.  4Ö4. 


GESCHIEDENIS.  295 

dat  de    meesten  dezer  begrippen   en   meningen   ons       II 
ook  bij  andere  Kerlcvaders   zijn  voorgekomen.    Men    ^^'J^ 
lieeft  hem  ook  daar  mede  willen,  ontfchuldigen ,   dat  Hoofdft. 
hij  dit  Werk  gefchreven  heeft,  nog  maar  een  Cate-  na  C.  G. 
chumenus ,  een  leerling  van  het  Christendom   zijnde ,  \q^  Zgj.* 
waar  nit  men  dan  zijn  volftrekt  flilzwijgen  van   de  ■ 

Heilige  Schriften  der  Jooden  en  Christenen  wil  ver- 
klaren ,  als  ook  van  fommige  Hoofdftukken  der 
Christelijke  leere,  doch,  men  behoeft  deze  ontfchul- 
diging  niet ,  alzoo  het  mogelijk  is ,  dat  hij  niet  raad- 
zaam geoordeeld  hebbe ,  over  deze  onderwerpen  met  de 
Heidenen  te  handelen.  Ten  minften  hij  weet  te  veel 
van  CHRISTUS  daaden,  en  van  de  Schrijvers  zijnes  le- 
vens, dan  dat  hij  die  niet  zou  gelezen  hebben.  ISJet 
dit  alles  kan  men  van  zijn  W^erk  een  goed  gebruik 
maken  ,  bijzonder  tot  opheldering  der  Goden  -  en 
Fabel -Gefchiedenis  der  Heidenen,  hoewel  hij,  mis- 
fchien ,  hier  en  daar,  het  een  of  ander  wel  wat  ver- 
groot hebbe.  Wij  willen ,  ter  bevestiging  van  onze 
gezegden,  de  ééne  en  andere  merkwaardige  plaats 
uit  zijn  Werk  hier  overnemen. 

In  het  eerfte  Boek  maakt  hij  eenen  aanvang ,   met  Zijn  ge- 
breedvoerig  de  belchuldiging ,  met  welke  de  Heide- "^°^'^" 
nen  zoo  veel  ophadden,   dat  de  toorn  der  Goden,  God. 
zedcrt   de  opkomst  van  het  Christendom ,  zoo  vele 
rampen  in  de  wereld  gebracht  had,    te  wederleggen. 
Wat  hij  van  God  gevoelt,   kunnen  wij  befluiten  uit 
deze  aanfpraak  aan  het  Opperwezen,   die  wij   in   dit 
eerfte  Boek  lezen:    „  ó  Grootfte,  6  hoogde  Schep- 
,,  per  der  onzichtbare  dingen!  ó    gij  zelve   onzicht- 
„  baar ,    en    nooit    door   eenig    Wezen   begrepen  1 
T  4  „Waar- 


£96  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

II       „  ^Waardig ,  waarlijk  waardig  zijt  gij ,  indien  men 
^^^     "  ^"'^^^'^  ^^  9    ^^^  eeiien  ïlei-flijlcen  mond ,   waardig 
Hoofdft.  99  noemen  mag,   wien  alle  levende  en  redelijke  we- 
jia  C.  G.  ^^  zens  nooit  ophouden  te  danken,  wien  men,  door 
tot  "84!  99  ^y"  geheele  leven ,  met  gebogen  knieën ,  en  aan- 
•■              „  houdende  gebeden,  behoort  te  eerbiedigen.    Want 
5,  gij  zijt  de  eerde  oorzaak,  de  plaats  en  ruimte  der 
5,  dingen,  de  grond  van  allee,   wat  beftaat,   onëin- 
5,  dig,  ongeboren,  eeuwig,  alleen,   dien  geene  lig- 
.  3,  chaamlijke  gedaante  afbeelden,   geene  belchrijving 
3,  bepalen  kan,   zonder  hoedanigheid  of  hoegroot- 
5,  heid,   zonder    plaatzing,    beweging,    of   hcblijk- 
3,  heid,  (dat  is:  zonder  eenige  ligchaamlijke  cigen- 
5,  fchappen ,  )  van  wien   met  menschlijke   woorden 
5,  niets  gezegd   of   uitgedrukt  kan    worden.     Opdat 
„  men  u  kenne ,  moet  men   zwijgen ,  en   opdat  het 
5,  omzwervend    vermoeden    u  als   in  eenc  fchaduw 
5,  kunne  opfporen,    moet  men   volllrekt  niets   zeg- 
5,  gen   —  Het  is  geen    wonder  ,    dat  men  u  niet 
5,  kent,  het  verdient    grooter  verwondering,   indien 
•    ,,  men  iet  van  u  weet."    Het  is  raazende  onzinnig- 
heid, voegt  hij  'er  bij,  indien  men  zou  willen    twij- 
felen ,  of  God  al  dan  niet  befta.   Elk  mcnsch  brengt 
het   denkbeeld    van    Gods    beflaan    mede    ter    we- 
reld.   

Van  De  Heidenen  wierpen  den   Christenen  tegen,   dat 

CHius-  2i]  JESUS  CHRISTUS,  eeuen  mcnsch,  als  God  vereer- 
den, hier  tegen  merkt  arnobius  aan,  dat,  al  ware 
jESus  niet  meer  dan  een  mensch  geweest,  de  wel- 
daaden,  welke  hij  ons  door  zijn  onderwijs  deelach- 
tig heeft  gemaakt,  hem  den  Godlijken  naam  en  eere 

waar^ 


TUS 


GESCHIEDENIS.  £97 

waardig  zouden   maken ,   daar  immers   de  Heidenen      II 

zoo  .  vele    weldoeners    van  het  mcnschlijke   geflacht    "°  ^^ 

onder   hmme    Goden    geplaatst  hadden ,  maar  zegt  Hoofdd. 

hij,  „JESus  is  in  de  zekere   daad  God,   en  zonder  "^  C-  ^« 

•  •ft  /^   j      -^   •        1-1  n  laar  251. 

„  cenigen   twijfel  —  God    uit  innerlijklte  magt  —  ^^^   284. 

„  die  van  den   hoogften  Koning  om  de   allergewig 

„  tigfle  zaak  aan  ons  gezonden  is  (*)."  Dit  be- 
wijst hij  uit  de  wonderwerken ,  welke  jesus  verricht 
heeft;  waar  na  hij  dus  vervolgt:  „  Hij  was  de 
„  verheven  God,  God  van  den  diepflen  woitel, 
„  God  uit  de  onbekende  rijken,  en  als  God,  de 
„  Heiland  ,  van  aller  Oppervorst  gezonden,  wieii 
5,  de  zon  zelve ,  noch  eenige  geftamten ,  zo  zij  ge- 
„  voel  hebben,  noch  de  regeerers,  noch  overfren 
„  der  wereld,  noch  eindelijk  de  groote  Goden,  of 
„  die  zich  als  Goden  verdichtende,  het  fterflijk  ge-  ' 
,,  flacht  v^erfchrikken  ,  hebben  kunnen  weten  of  ver- 
„  moeden,  van  waar  of  wie  hij  zij  (f)."  Onder- 
tusfchen  ,  hoe  nadruklijk  en  duidlijk  hij  christus 
God  noemt,  ziet  men  echter,  dat  hij  hem  van  den 
hoogften  Voorst  en  hoogden  Koning  onderfcheidt. 

Maar  zeggen  de  Heidenen ,  indien  christi^s  God  Vnn  liet 
was,  waarom  is  hij  gezien  in  de   gedaante  van  een' ^°^^"''^'"'^ 
mensch?  (in  forma  hominis?^    en  waarom  op  cenc  mensch^^ 

menschlijkc  wijze  ter  dood  gebracht?    Hier  op  ant- ^^'^''''^''''S 

,    eu  dood. 
vvoordt 

(*)  Bern  re  certa  &  fiie  iiUim  rel  chihitationii 
ambiguo  —  intcrionim  potentiaritm  Deus. 

(t)  T>em  ille  fublimh  fiiit ^  Deus  radicc  ah  vnlima , 
Deus  ab  incogmtis  regnis,  ah  ommum  Principe  Dan 
fospitator  est  misfus  etc, 

T5 


apS.  Iv  E  R  K  E  L  IJ  K  E    , 

H       vvoordt  ARNOBius  ,    met  eene    tegenwaag :    „  Kon 

^"t''      39  ^^*^'^  ^^^  onzichtbare  kracht,   die  geen  ligchaamJijk 

Hoofdfl:.  55  wezen  had,    ia   de  famenkomften    der  menfchen 

na  C.  G.  ^j  anders  tegenwoordig  zijn ,  dan  dat  hij    eenig  dek- 

i!f  oo!'  „  kleed  van  vaster  llofFe  aannam?   —  Hij   nam  dan 

5,  de  gedaante  van  een'  mensch  aan ,   en  heeft  zyne 

„  magt,  onder  de  gelijlvcnis  van^ons  gcllaclit,  beflo- 
„  ten,  opdat  hij  zou  kunnen  gezien   en  aanfchouwd 
„  worden;  opdat  liij  zou  fpreken  en  leeren,  en  alle 
„  die  zaken  verrichten  en  uitvoeren,  om  welke  uit 
„te  voeren,    hij  in   de  wereld  gekomen  was,  alles 
„  volgends    het    gebod    en  de    fcliikking    van    den 
„  hoogden    Koning.   "    Eigenlijk  .derhalven    is    de 
mensch  geflorven,  dien  hij  aangedaan  had,   en   dien 
hij  omdroeg.     Deze  dood   is   een  onbegrijpelijk   ge- 
heim, maar  was  noodzaaklijk, volgends  het  beftemde 
oogmerk,  om  de  kranidicden  der  ziel  te  genezen  — 
„  CHRISTUS  verfcheen  in  de  wereld,    als   de   bood- 
5,  fchapper  der  gcwigtigde  zaak,   brengende  aan  de 
,,  gelovigen  een  gelukkig  uitzicht  en  heilzaame   ver- 
„  kondiging  aan  —  die   algemeen    goedertieren  tot 
„  vijanden  zeide ,  welke  zaligheid  hun  van  God  den  ' 
3<)  Oppervorst  werd  aangebracht:   wat  hun  te,  doen 
5,  Hond,  opdat  zij   het  verderf .  ontvlieden ,   en  eene 
„  onbekende  onlterllijkheid  verkrijgen  zouden.       En 
„  wanneer  de  nieuwheid  der  zaken,  en  de   nooitge- 
,,  hoorde  belofte  de    gemoederen    der   hoorderen  in 
„  verwarring,  en  hun  geloof  in  twijfel  bracht,  heeft 
„  de  heer  van  alle  deugden ,   en  de   dooder  van  de 
„  dood,  toegelaten,   dat  zijn  mensch  ter  dood  ge- 
„  bracht  werd,    opdat  zij  uit  de  gevolgen  z(^uden 

,,  wc- 


GESCHIEDENIS.  299 

„  weten,  dat  hunne  hoop  veilig  was,   die  zij  reeds       H 

„  hadden  opgevat,  omtrent  de  zaligheid  der  zielen,    ^?^^ 

5,  ea  dat  zij  het  gevaar  des  doods  op  geene  andere  Hoofdd. 

„  wijze  ontgaan  konden,"  "^  ^*  ^» 

-  ,    ,      ^  1  jaar  251. 

In  het  tweede  Boek  heeit  arnobius  over  den  oor-  ^qc  284. 

fprong  der  zielen ,  en  derzelver  onltei-flijkheid ,  zulke  

begrippen  voorgedragen,   die   men   met   de   gezonde     ^^^  '^^ 

Wijsgeerte  zoo  min  ,als  met  de  Christenleere  overeen  fprong  en 

kan  brengen.    Na  breedvoerig  te   hebben  voorgedra-  ^!!l^!'^'*f'. 

-  ,11,    lij'iheid 

gen ,  wat  de  wereld  aan   Christus  te   danken  heb-  ^^^J■  ^le- 

be ,   beantwoordt  hij  cene  tegenwerping  der  Heide-  Icn. 
nen,  dat  jesus  niet  bewijst,   het  geen  hij  belooft, 
daar  uit,  dat  men  toekomende  dingen  niet  bewijzen  , 

kan,  en  bedient  zicli  tevens  van  het  zoogcnocmdc 
argumentum  a  tiito ,  niet  wel  als  een  bewijs ,  maar 
als  eene  beweegreden,  om  het  Cliristendom  te.  om- 
helzen. „  Is  het  niet  redelijker,  uit  twee  onzekere 
„  dingen,  die  in  twijfel  hangen,  dat  liever  te  ge- 
,,  loven,  dat  eenige  hoop  aanbrengt,  dan  het  geen 
„  in  het  geheel  gcene  hoop  geeft?  Want,  in  het 
„  eerftc  fteekt  geen  gevaar,  iiidien  de  verwachting 
„  ons  bedriegt,  maar  in  het  laatstgemelde  is  een 
„  zeer  groot  nadeel  gelegen ,  te  weten ,  het  verlies 
„  der  zaligheid,  indien  het,  de  tijd  gekomen  zijn- 
„  de,  blijkt  geen  leugen  geweest  te  zijn."  Verders 
ontleent  hij  een  bewijs  voor  het  Christendom  daar 
uit,  dat  alle  barbaarfche  volken,  door  de  liefde  van 
hetzelve    hunne    zeden    verzacht,    en 'dat   geleerden  -. 

van  allerhande  foort  hetzelve  aangenomen  hebben: 
;,  Is  dat  niet  Godlijk  en  heilig,  is  dat  zonder  God, 
5,  dat  zoo  groote  veranderingen  in   de  harten  voort- 

„  brengt? 


goo  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       „brengt?     dat    men    alle  pijnigingen  verüclit ,    cil 

^^xf     "  ^"^  iicf'^s    van   christus  boven  alle  de  goederen 

Hoofdrt.  59  ^^^  wereld  ftelt?"    De  Heidenen  hadden  ook  gee- 

na  C.  G.  ne  reden,  om  de  Christenen  te  befpotten,  omdat  zij 

Tmr  ''^i 

tot   284!  ^^^y*^  Ipreken  van  geloven  en  hopen ,   dewijl  men  in 

■  '■  ontelbare  gevallen  des  menschlijken  levens  niet  anders 
gewoon  is  te  handelen ,  of  niet  anders  handelen 
kan.  Doch  de  Christenen  hebben  tot  een  zeker  be- 
wijs voor  zich  de  daaden  van  jesus  en  zijne  leer- 
lingen. ,,  Hier  kan  men  optellen,"  zegt  hij,  „het 
5,  geen  verricht  is  in  'Jude'd ,  bij  de  Sercs ,  Per  [en , 
5,  en  Meden ^  in  Arahi'è ^  Egypte^  in  AJtë^  Syrië, 
„  Galat  ie ,  bij  de  Parthen  ,  Frygen ,  in  Achai'é , 
„  Macedonië ,  Epirus ,  en  in  alle  Eilanden  en  Ge- 
5,  westen,  welke  de  op-  en  ondergaande  zon  be- 
„  fchijnt  (*).  Ook  hebben  Heidenfche  "Wijsgeeren 
zdve  de  verëering  van  het  Opperwezen,  zorg  voor 
het  heil  der  zielen,  (dat  is,    zegt  arnoüius,  voor 

ons 

(*)  Bij  deze  gelegenheid,  verhrnlt  arnobius,  dat  in 
Rome  zeer  velen  de  Christen  waarheid  erkend  hebben , 
toen  zij  zagen ,  hoe  de  vuurige  wagen  en  paarden  van 
siMON  den  Toveraar,  door  petrus  mond  ,  werden  weg- 
geblazen ,  en  op  het  noemen  van  christus  naam ,  ver- 
dweenen.  Zij  zagen  hem,  die  op  valfche  Goden  betrouw- 
de, door  zijne  eigene  zwaarte  nedergeftort,  daar,  met 
gebroken  beenen  liggen ;  en  daarna  na  Brunda  Q  Bnni- 
diji^  gebracht,  afgemat  van  fmarten  en  fchande,  zich 
weder  van  den  top  eener  fteilte  werpen.  Men  vergelij- 
IvC  over  dit  vcrtelzel,  en  dcszclfs  waarfchijnlijken  oor- 
fprong  ons  II.  Deel:,  Buuh.  z<Si. 


GESCHIEDENIS.  301 

©ns  zelven:     Want  ^  wat  zijn   wij  ^   menfchen^  an-       \l 

ders ^  dan  zielen  in  de  ligchamen   opgefloten?^   eene     ^^^ 

opflanding  der  dooden ,   eene  hel  en  onuitbluschbaar  lloofdd. 

v'uur   geleerd ,   eeliik  plato,   die   echter,  volgends '"  ^- G* 

7         o  Jaar ''51. 

ARNOBius,   onbeftaanbaarheden  heeft   voorgedragen ,  jq^  284. 

door  het  beweeren,   dat  de  zielen   volftrekt   onftei'f- 

lijk,  en  zonder  ligchaam  zijn,  en  nogthans  geftrafc 
worden  en  fmarten  lijden.  ,,  Immers,  wie  ziet  niet, 
„  dat,  het  geen  onfterflijk ,  en  eenvouwig  is,  geene 
„fmarten  kan  dulden?  en  integendeel,  dat,  het 
„  geen  fmarten  lijdt ,  geene  onfterflijkheid  hebben 
„  kan?"  Evenwel  is  plato  niet  ver  van  de  waar- 
heid af,  daar  hij  niet  ongerijmd  vermoedt,  dat  de 
zielen  in  vaarllromen  en  flijkpoclen  zullen  geworpen 
worden.  „  Zij  worden  daar  in  geworpen,  en  wor- 
„  den,  door  een  eeuwig  verderf,  tot  niet  gebracht. 
„  Te  weten,  de  zielen  zijn  van  een  middenfoort, 
„  gelijk  wij  door  het.  onderwijs  van  christus  we- 
„  ten,"  (  waar  christus  dit  geleerd  hebbe,  had 
ARNOBius  'er  wel  bij  mogen  voegen,)  ,,  zoodat  zij 
„  vergaan  kunnen,  indien  zij  God  niet  gekend  heb- 
„  ben ,  maar  ook  van  dit  verderf  verlost  worden , 
.,,  indien  zij  zich  naar  zijne  bedreigingen  en  belof- 
„  ten  fchikken.  En  opdat  het  geen  onbekend  was, 
5,  openbaar  zij  ,  dit  is  de  waare  dood  der  men- 
„  fchen,  die  niets  overig  laat,  Q nihil  rejiduwn  fa- 
,,  ciens ;')\v2aVi  die  dood,  welke  men  voor  oogen  ziet, 
3,  is  de  fcheiding  der  zielen  van  het  hgchaam,  maar 
„  niet  het  laatfte  einde  der  vernietiging.  Dit,  zeg 
„  ik  ,  is  de  waare  dood  des  meiifchen,  woiineer  de 

„  zie- 


302  K  E  R  K  É  L  IJ  K  E 

II  '„  zielen,  die  God  niet  kennen,  geduurcndc  de  plj- 
^'^^^  „  niging  van  eenen  zeer  langen  tijd  ,  door  een 
Hoofdil.  99  ^il^  vuur  zullen''  verteerd  worden  j  waar  in  ze- 
m  C.  G.  ^^  kere /wreedè  be^ilen'^  die  vóór  Christus  onbe- 
toc^  ^84*  "  ^^'^"^  waren  ,  maar  door  hem  ontdekt  zijn  ge- 
■  ;,  wotden,  haar   werpen  zullen   (*)."    Breedvoerig 

beweert  hij,  dat  de  zielen  niet  onmidlijk  van  God, 
noch  onfterflijk  zijn  uit  hunne  natuur ;  aan  den 
ëénen  kant  verwerpende  de  leere  van  plato  ,  en 
'aan  den  anderen  die  v'^an  epikurus,  als  of  de  zie- 
len met  het  ligchaara  fterven;  eindelijk  befluitende, 
ïlat  men  hier  den  middenweg  te  volgen  hebbe, 
,,  die  ons  van  den  hoögften  Leeraar  geleerd  is,  te 
„  weten ,  dat  de  zielen  niet  ver  van  den  afgrond 
„des  doods  geplaatst  zijn ,  -doch  dat  zij  echter, 
^,  door  de  gunst  en  goedertierenheid  van  den  hoog- 
■5,  den  Oppervorst  kunnen  voortleven  ,-  indien  zij 
5,  pogen  en  bedacht  zijn,  hem  te  kennen."  —  „Wij 
^^  "kunnen  wel  met'  zéggen ,  hoe  zij  uit  den  midden- 
'„  ftaat  onftei-fiijk  worden,  evenwel  mogen  wij  ge- 
„  loven, [dat  voor  den  almagtigen  Koning  niets  te 
„  hoog  of  té  moeilijk  is."  —  „  De  zielen  zijn , 
„  gelijk  CHRISTUS  ons  geleerd  heeft,  gcene  doch- 
„  ters  van  den  grootften  Koning  —  maar  hebben 
„eenen    anderen   Vader,   in    trappen  van  waardig- 

„  heid 
(*)  Bij  jusTiNus  den   Martelnnr,    en   tatianus,   ont- 
moet fnen  fooitgelijke  meningen,  opdat  men  niet  denke, 
dat   ARNOBius  nllcen  voor  zich    zulke  denkbeelden  van 
het  toekomend  lot  der  zielen  gehad  hebbe. 


GESCHIEDENIS.  303 

heid  en  magt  zeer  veel  van   den   Opperheer   on-       II 

50EK 

XI 


,,.  derfclieiden ,  maar  nogtlians  lüt  zijn  Hof,  en  van    ^^"^ 


„  verheven  .ooriprong   —  Wij   bekennen ,    dat  wij  [loofdll. 

5,  niet  weten,  wie  de  zielen  gefchapen  heeft,   mnar  "^  C. G.. 
,       .  j  ••  j         ••      •     Taarasi. 

„het  IS  ons  genoeg,    dat  wg  weten,    dat   zij   niet  ^q^  „g. 

„  van   God   afkomilig   zijn.   —  christus.    God, • 

„CHRISTUS,  zeg  ik,  iiws  ondanks  God,  (want 
„  dit  moet  men  zoo  dikwijls  zeggen  ,  ,  opdat  het 
„  gehoor  der  ongelovigen  berste,)  heeft,  op  bevel 
„  van  God  den  Oppervorst ,  fprekende ,  ons  gebor 
„  den,  zulke  twistvragen  na  te  laten  ,  en  onze 
„  overdenkingen  niet  vruchteloos  te  vestigen  op 
„  dingen  ,  die  onze  kennis,  ver  te  boven  gaan.'* 
Beter  lost  onze  Schrijver ,  vervolgends,  nog  eenige 
tegenwerpingen  der  Heidenen  op  ,  bij  voorbeeld : 
5,  Indien  christus  daar  toe  'van  God  gezonden 
„  is ,  ten  einde  de  ongelukkige  zielen  van  het  ver- 
5,  derf  der  vernietiging  te  verlosfen  ,  wat  hebben 
„  de  voorgaande  eeuwen  ■  verdiend  ,  welke ,  '  vóór 
„  zijne  komst,  door  den  flaat  der  fterflijkheid  ver- 
„  teerd  zijn?".  Hier  op  antwoordt  hij  onder  ande- 
ren: „  Laat  deze  zorgen  vaaren,  en  zet  foortge- 
„  iijke  u  onbekende  vragen  ter  zijde.  Ook  hun  is 
5,  de  Koningiijlce  barmhartigheid  medegedeeld,  en 
„  de  Godüjke  weldaaden  hebben  zich  gelijklijk  over 
,,  allen  uitgeftrekt."  —  „  Maar,"' zegt  de  Heiden, 
5,  indien  christus  ,  als  Zaligmaker  van  het  mensch- 
5,  lijk  geflacht,  gekomen  is,  waarom  verlost  hij  niet 
5,  allen  ,  met  gelijke  wcldaadiglieid  ?  "  arnobius 
y,  vraagt:  Verlost  hij  niet  gelijklijk,  die  allen  ge- 
5,  lijklijk  roept?"  —  „Voor  allen,"  zegt  hij,  „ftaat 


304  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       „  de  bron  des   levens  open,  niemand  wordt    belet 

^^'^^      ,5  of  geweerd  van  het  recht,   om  daar  uit  te  drin- 

Hoofdft.  »9  l^en!"  —   „Maar,  indien  God  magtig  is,  barm- 

na  C.  G.  ^^  hartig,  een   behouder  ,    dat   hij    onze   harten  be- 

Tnnr  "'ï i . 

tot  284!  59  keei'e,  en  ons  ook  tegen  onzen    dank   noodzake, 

'  5,^zijne   belofte  te   geloven!"  —    55  Dit  is,"    ant- 

^vvoordt  ARNOBius,  „geweld,  maarniet  genade."  — 
„  Zal  ik  dan ,"  vraagt  de  Heiden ,  „  geene  hoop 
„  van  zaligheid  kunnen  hebben  ,  ten  zij  ik  een 
5,  Christen  worde?"  Neen,  is  het  antwoord,  ,,want 
„  het  is  CHRISTUS  Priester  -  ambt  aheen,  aan  de 
„  zielen  zaligheid-  en  eenen  eeuwig  levenden  geest 
5,  te  fchenkcn."  De  Heidenen  herhalen  de  befchul- 
diging  van  nieuwigheid,  en  werpen  de  Christenen 
tegen:  „  Vóór  vier  honderd  jaaren  was  uw  God£- 
,,  dienst  nog  niet."  Dit  wordt  zeer  wel  beant- 
woord: Voor  twee  duizend  jaaren  beflonden  de 
Heidenfche  Goden  niet.  Bij  den  Godsdienst  komt 
het  niet  op  den  tijd  aan :  „  Het  geen  wij  volgen , 
„  is  niet  nieuw,  wij  hebben  flechts  laater  geleerd, 
„  wat  wij  volgen  en  verëeren  moesten."  —  Maar, 
waarom  is  dan  christus  zoo  laat  gezonden:  „Wij 
„  ontkennen  niet,  dat  wij  dit  niet  weten:  Want 
„  het  is  niet  gemaklijk  voor  iemand  den  zin  van 
,,  God  te  doorzien,  of  op  welke  wijze  hij  zijne 
„  werken  gefchiict  heeft.  "  Eindelijk ,  „  waarom 
„  laat  God  u ,  Christenen,  zoo  groote  vervolgingen  lij- 
„  den ,  en  alle  foorten  van  lijf-  en  levensftraifen  onder- 
„  gaan  ?  "  —  W^ij  vragen  daar  tegen ,  waarom  over- 
komen den  Heidenen,  die  zoo  vele  Goden  dienen, 
zoo  vele  rampen  in  dit  leven?    „  Ons  is  niets  be- 

jp  loofd 


ü  E  S  C  H  I  E  D  E  N  I  Sv  jo^ 

,5  loofd  voor  dit  leven  —  Die  hevigheid   der  ver-      It 
^,  volging  is  onze  verlosfing ,  geene  vervolging  voor    ^*^-|^ 
5,  ons.    Die    plagen  brengen  ons  geene  ftraffen  aan ,  Hoofdrtw 
„  maar  zullen   ons   in  het   licht  van  vrijheid  voe-  "^  C*».  G» 

ren"  Jnarssi. 

s'  ^^"'  _  tot   284» 

In  het  derde ^  vierde,  en  vijfde  Boek  t-ast  arno-  -— — • 

Blus    den  Heidenfchen   Godsdienst   regelrecht  aan  ,  bidden 

voor  de 
£n   toont   deszclfs  onbegaanbaarheid  en   ongegrond-  doodetK 

heid.  Hier  zullen  wij  alleen  uit  het  vierde  Boek 
«en  gezegde  bijbrengen  ,  waar  uit  blijkt ,  dat  het 
fcidden  voor  de  overledenen  toen  reeds  bij  de  Chris- 
tenen niet  vreemd  ware.  Dit  gezegde  firaat  op  het 
einde  van  gemelde  IVde  Boek:  „  Waarom  hebben 
„  onze  fcbriften  verdiend ,  in  het  vuur  gewoipen  ^ 
„  en  onze  vergaderplaatzen  zoo  woest  gcfloopt  te 
^,  worden?  in  welke  de  hoogde  God  wordt  aan- 
.■5,  geroepen,  en  om  vrede  en  genade,  (^venia,^  ge- 
„  beden  wordt ,  voor  allen ,  voor  overheden ,  ki-ijgs* 
,5  legers ,  koningen ,  vrienden ,  vijanden ,  die  nog 
,5  in  leven,  en  die  reeds  van  den  band  des  lig- 
„  chaams  ontbonden  zijn.  ( Refolutis  Corporum 
„  Vinctione.''''^ 

De  Heidenen   waren  gewoon ,   hunne  Goden-  en  ATIegof!»- 
Fabelgefchiedenisfen  te  veffchonen ,  door  van  dezelve  j''^'^^.  ^^'^~ 
Allegorifche ,   of  Leenfpreukige  verklaringen   te   ge-  verwor* 
ven ;    deze   uitvlucht  te  beantwoorden ,   maakt  den  pen» 
Inhoud  van  het  vijfde  Boek  voornaamlijk  uit,  waar 
in,    ten   opzichte   van  Alhgori'èn  en  Leenfpreuken , 
veel  goeds  voorkomt ,  dat  ook  elders  kan   toegepast 
worden,    arnobius   noemt   ze,    „  fpitsvinnigheden 
5,  en  fcherpzinnigheden  ,    waar  mede  men,  in  ge* 

Dl.  Deel.  V  „richts^ 


306  K  E  R  K  E  L  I]  K  E 

II       „  richtshandeliiigeii ,   kvvaade  zaken  pleegt   goed   te 

^^f     „  maken,  liever,  om  de  waarheid  te  zeggen,  kleii- 

Hoofdll.  •»»  ren  van    drogredenen,    (^fophifiicarum  disputatio- 

na  C.  G.  j^  ^iii^n  colores ,  )  waar  door  niet  de  waarheid ,  maar 

Toot'  «^  c  1 

tot  284!  '>->  *^^'^  ^Q^^^  9  e»  ichijn ,  en   ichaduw   van  waarheid 


1 


5,  gezocht  wordt.' 


Zijne  Met  het  zesde  Boek  gaat  arnobius  over,  tot  de 

najimer-    .'p^^^p^i^  q^^  Beelden  der  Heidenen ,   en  in  het  zeven- 

kingen  o-        ^  ' 

ver  Tem-  (^^  befchouwt  hij  hunne  ofl'eranden.     „  De  Heidenen 

pels  en         verweten  den  Christenen  ,    dat  zij  •  geene   heilige 
Altaren.  5  j    o  & 

5,  Tempelgebouwen    hadden ,     tot    het    vemchten 

5,  van  den  eeredienst,  dat  zij  geen  beeld  of  gedaan- 
,,  te  van  eenige  Godheid  maakten;  geene  altaaren, 
^,  (^aharia^  nras ^')  (lichtten,  geen  bloed  brachten 
„  van  gedachte  ofFerbccsten ,  noch  wierook,  noch 
„  oflèrkoeken  ,  of  drank  -  offers  van  wijn."  Dit  al- 
les beantwoordt  arnobius,  op  die  wijze,  dat  ons 
daar  uit  eene  toepasfing  en  overeenkomst  in  de  ge- 
dachten komt,  op  laatcr  gewoonten  en  gebruiken, 
die  naderhand  ook  onder  Christenen  de  overhand 
hebben  gekregen,  doch  waar  van  zij,  ten  dezen 
tijde,  niets  wisten.  „A\'^ij  Christenen  laten  daarom  niet 
„  na.  Tempels  en  Altaaren  te  bouwen,  omdat  wij 
„  God  niet  verëeren ,  maai*,  omdat  wij  geloven,  dat 
„  de  Goden ,  indien  2Üj  waarlijk  beflaan ,  met  zulke 
„  eerbewijzen  lagclien ,  of  'er  toornig  om  worden.  Zij 
„  hooren  niet  in  Tempels  t'huis,  maar  daar,  waar 
„  het  hoofd  van  alles,  de  Heer  en  hoogfte  Koning 
„  is ,  wien  al  wat  Godlijk  is ,  met  ons  verfchuldigd 
3,  is  ,  dat  liet  beftaat  ,  en  een  levend  wezen  ge- 
„  niet."  Zouden  zij  nodig  hebben,  tegen  zomer- 
hit 


GESCHIEDENIS.  30^ 

^itte    of  winteiiioudc  ,   tegen   regen  of  wind  ,    be-       II 
fchermd   te   worden?    Hoe   groot   ook   de  Tettipe-    ^^^ 
ien  zijn  mogen,  voor  Godeli  zijn  zij  te  Idein  én  te  Hoofdfl:, 
naauw  bepaald.     Men  wendt  voor,  dat    men  in  de  "^  ^-  ^* 
Tempelen  de  Goden  tegenwoordig  heeft,  doch  wel- [qJ  284! 
ke  armhartige  Goden  zijn  deze,   die  niet   overal  te-  ■ 

genwoordig  zijn?  En  als  nu  aan  éénen  God  meer 
Tempelen ,  op  verfchillende  plaatzen ,  gewijd  zijn ,  hoe 
weet  men  dan ,  in  welken  derzelven  zoodanig  God ,  op 
dezen  of  dien  tijd ,  tegenwoordig  is  ?  In  vele  Tempels 
der  Heidenen  zijn  zelfs  dooden  begraven  ,  dit  is 
fchandelijk  voor  de  Godheid ,  en  leert ,  dat  de  Hei- 
denen overledene  menfchen  als  Goden  verëeren.  — 
Omtrent  de  Beelden  der  Goden  heeft  hij  deze  merk- 
waardigheden :  Of ,  zegt  hij ,  de  Goden  beftaan 
waarlijk  ,  maar  dan  zijn  hunne  Beelden  onnodig, 
of  hun  beflaan  is  twijfelachtig,  in  welk  geval  zij 
tiog  nuttelozer  zijn.  AVij  aanbidden,  zegt  gij  Hei- 
denen! de  Goden  door  en  in  de  Beelden.  Maar 
weten  dan  de  Goden  anders  niet,  dat  gij  hen  aan- 
bidt? W'elke  dwaasheid!  aan  zielloze  Beelden  offe- 
ren ,  om  van  de  onfterflijke  Goden  iet  te  verkrijgen ! 
Deze  Beelden  zullen  naar  de  Goden  gelijken,  maar 
waar  uit  weet  gij  zulks  ?  Maar  gij  hebt  mis  ,  zegt 
gij ,  wij  ceren  de  Beelden  niet ,  maar  de  Goden , 
aan  welke  de  Beelden  gewijd  zijn,  en  die,  als  't  wa-^ 
ïe ,  in  dezelve  wonen.  Ik  wenschte  wel  te  weten , 
of  zij  daar  In  gedwongen  zich  bevinden  ,  door  de 
kracht  der  toewijding-,  of  gewillig?  kunnen  zij  zich 
rah  ddar  vvegbegèven  of  niet?  Zo  het  laatfte,  is 
V  i  het 


3o8  K  E  R  'K  E  L  IJ  K  E 

n  bet  ellendig  met  hun  gefield ,  indien  het  ecrUe ,  zal 
BOEK  jii^n  onzeker  zijn ,  of  men  zich  niet  vergeefs  bij  de 
Hoofdft.  Beelden  zonder  Goden  vervoegt.  Woonen  de  Go- 
na  C.  G.  clen  in  meer  Beelden  te  gelijk,  geheel,  of  verdeeld? 
tot  ^C'  1"*^^^^"^  2y  ^"  hunne  Beelden  woonen ,  waarom  be- 
.  waart  gij   hen   tegen  dieven  en   roovers?    Waarom 

laten  zij  hunne  Beelden  ongewroken  mishandelen, 
berooven,  omwerpen  enz.?  De  laatde  uitvlucht  der 
genen ,  die  voor  de  Beelden  (trijden ,  is :  „De  ou- 
den hebben  de  Beelden  heilzaam  en  met  goed  be- 
leid, ingevoerd,  niet,  omdat  zij  geloofden,  dat  zij 
cenig  teken  der  Godheid  hadden,  of  cenig  gevoel 
hoegenaamd,  maar  om  het  onbeteugelbaar  en  onver- 
flandig  gemeen,  opdat  hetzelve,  de  gedaante  der 
Goden  voor  oogen  hebbende  ,  zijne  onbefchaafde 
ruwheid  door  ontzag  zou  afleggen ,  en  gelovende ,  in 
de  tegenwoordigheid  der  Goden  te  handelen ,  van 
booze  daaden  aflaten ,  en  tot  het  betrachten  van  de 
pligten  der  menschlijkheid  zou  overgaan."  Doch  ar- 
NOBius  toont  aan,  dat  de  ervaring  geleerd  heeft, 
dat ,  zedert  de  invoering  der  Beelden ,  de  menschlijke 
boosheid ,  en  allerleië  foort  van  ondeugden ,  niet  op- 
gehouden hebben,  noch  verminderd  zijn. 
Over  de  In  het  zevende  of  hiitÜQ  Boek  verdedigt  arnobius 
offeran-  (J^.  Christenen,  dat  zij  niet  offeren,  geen  wierook 
^"*  ontlleken ,  geen'  wijn  plengen ,  en  wederlegt  dit  al- 
les, als  der  Godheid  onwaardig,  zonder  dat  hij, 
gelijk  wij  reeds  gezegd  hebben  ,  van  de  Joodfche 
ofFcriinden  iet  gewaagt,  het  zij,  dat  hem  het  Oude 
Testament  onbekend  geweest  zij,  of  liever,  dat  hij 

daar 


GESCHIEDENIS.  309 

^aar  vaii  niet  heeft  willen  fpreken,  omdat  hij  van  II 
de  Heidenen,  daar  omtrent,  geene  tegenwerpingen  ^^^j^ 
vreesde.  Hoofdft. 

Dit  Werk  van  arnobius  is  veifcheiden  malen  af-  "^  ^'  ^* 
zonderlijk  uitgegeven,  ons  ontbreekt  echter  van  het- foj  084] 
zelve  nog  eene  goede  oordeelkundig  behandelde  uit-     -'  '— 
gave.    Onder  zijnen  naam   gaat  ook  nog  eene  uit- 
legging  der   Pfalmen  ,   doch    welke  ,    ongetwijfeld, 
van  eenen  veel  jongeren  Schrijver  van  dezen   naam 
is. 


TWAALFDE    HOOFDSTUK. 

Lotgevallen  der  Christenen,   van  het  begin   der  re^ 

geering  van   den   Keizer  Diocletianus ,   tot  het 

einde  der  laatfte  openbare  vervolging, 

JL  hans  werd  het  Romeinfche   Rijk   geregeerd  door      II 
DIOCLETIANUS,  die,  gelijk   wij   boven   (*)  gezien    ^^tt 
hebben ,  in  het  jaar  284 ,  door  de  foldaten  ten  troon  Hoofdf!. 
verheven  was ,  na  den  Vorflenmoorder  arrius  aper  na  C.  G. 
gedood  te   hebben,   waar  door,    gelijk  het  verhaal  ^qj  ^^ 
wil ,  zekere  voorzegging ,   hem   door  eene   waarzeg-  ■ 

Her  gedaan ,  vervuld  was ,   dat  hij  Keizer  zou  wor-  ^^§^^' 
den,  door  het  dooden  van  een  wild   zwijn,  in  het  diocle- 
Latijn  Aper,,  waarom  hij  zeer  veel   werks   gemaakt  ^i aan. 
had  van  de  wilde  zwijnen  jagt.     Hij    was   in  DaU 
ptati'é  uit  een  gering  geflacht  afkomftig,   zelve  een 

(*)  Bladz.  208. 

V3 


510  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       vrijgelaten  flaaf ,  gelijk  gezegd  wordt ,  van  den  raads- 
^°^^     heer  anulinus,  maar   in   krijgsdapperheid  lütmun- 
Iloofdft.'teride,   welke  hem   ook  bijzonder  te  (lade  kwam, 
m  C  G,  om   den   Romeinfchen   Staat,  die,  ten  dezen   tijde, 
ll^j^"  2*door  menigvuldige   oproeren,    en  invallen   der  iiit- 
— •■■■  —    heemfche   volken,   zwaar  gefcliokt  werd,  te   verde- 
digen en  te   herftellen.    Om   zich  te  beter  op  den 
troon   te   handhaven,  verklaarde  hij   terftond  imaxi- 
iNiiANUS  ,    tot  vermoedelijken   opvolger,    onder   den 
titel  van    Ca/ar  ,   welken    hij    tegen    de    oproerige 
landlieden  in    Galliër   die  Bagauddi  (*)    genoemd 
worden  ,   zond  ,    en    wien    hij  ,    na    het    gelukkig 
volbrengen  van  dezen   last ,   tot  ^zijnen    Medekeizer , 
onder  den  titel  van    Augustus^  verhief,  in  het  jaar 
a86.    Het  ontdaan   van  nieuwe  bewegingen  en  oor- 
logen   op   verfcheiden    plaatzen    deed    hem,    in   het 
jaar   292  ,    befluiten  ,     om    aan    nog    twee    andere 
Vorflen  deel  aan  de  regeering  te   geven     onder  den 
minderen  titel  van  Ccefar ,  te  weten,  aan  konstan- 
Tius  CHLORus  cn  GALERius.  Tusfchen    deze   Vor- 
ften  werd,  fchoon  het  Rijk  als  verëeuigd  werd  aan- 
gemerkt, en  DiocLETiANus  het  grootfle  gezag  bleef 
^  behouden ,    echter  eene    verdeeling  van   het  befluur 
gemaakt,   waar   bij  Italië^  cn  Afrika^    met  Opper ^ 

( * )  Deze  napm  Bagaudie  is ,  in  de  Gefchiedenis , 
ook  vr.n  de  midden  -  eeuwen ,  zeer  vermarrd  geworden; 
deszelfs  betekenis  en  oorfprong  heeft  tot  vele  gislingen 
der  geleerden  annleiding  gegeven.  De  Nederduitfche  Le* 
»er  kan  'er  het  één  en  ander  van  vinden  bij  p.  nieuw- 
land  Lcct,  Mt'tnorab,  I  Deel,  Bladz^  710. 


GESCHIEDENIS.  31! 

Panmnië ,    aan    maxïmianus  ,     Galli'é  ,    Brittafi-      Il 
ni'é,  Spanje^  en  Mauritanië  ,  aan    konstantius,    ^^^^ 
Griekenland,   Thracië,    en   Illyricum ,    aan  gale- Hoofdf?. 
Rius    werden    toegewezen  ,    tei-wijl    diocletianus  "3^-  G« 
de   Oosterfche  Wingewesten,  4/?è"  en  Egypte,  voor  1^^  ^la! 

zich   liield  ,  en    zijn    verblijf   te    Nicomedie    nam. 

Met  behulp  van  deze  Vorften,  regeerde  diocletia- 
nus, in  het  geheel,  nüm  20  jaaren,  vrij  gelukkig, 
tot  hij,  te  gelijk  met  biaximianus  ,  in  het  jaar 
305 ,  van  alle  bewind  affland  deed ;  het  zij  vrijwil- 
lig ,  om  aan  den  klimmcnden  ouderdom  rust  te 
vergunnen,  gelijk  de  meeste  Schrijvers  verhalen  , 
en  verfcheiden  Lofredenaars  van  dien  tijd  dit  neder- 
leggen  des  Rijksbewinds  als  een  voorbeeld  van  edele 
grootmoedigheid  roemen  (*),  het  zij  door  gale- 
Rius  daar  toe ,  met  bedreigingen ,  genoodzaakt ,  vol- 
gends het  bericht  van  lactantius  (f),  welk  laat- 
fte  bericht  echter  naauwlijks  als  onzijdig  kan  aan- 
gemerkt worden ,  dewijl  het  voorkomt  in  een  Werk  , 
opzetlijk  met  dat  oogmerk  gefchreven,  om  aan  te 
toonen,  hoe  het  vervolgen  der  Christenen  door  het 
Opperwezen  in  het  laatfte  uiteinde  der  vervolgers 
is  gefti'aft  geworden.  Hoe  het  zij,  het  is  zeker, 
dat  DiocLETiAAN  de  overige  acht  jaaren  zijns  le- 
vens ,  op  eene  landhoeve  bij  Salone  in  Dalmatië , 
ftil  en  genoeglijk  heeft  gefleten,  dikwijls  verldaren- 
de ,    nu   eerst   te    leven ,    en  ,    als    waxijmianus  , 

die 

(*)  EuTROPius  Breviar.  Hist.  Rom.  Lih;   IX.   Cap, 
16.  AUREL.  viCTOR  de  Ccefavib.  Cap.  39. 

(t)  -D^  niortib.  Perfccutt.  Cap,  17.  fqq. 
V4 


SI*  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

11  die  imderhand  de  regeering  weder  aanvaardde  ,  eti 
^I-^  GALERius  hem  aanfpoorden  ,  om  dit  voorbeeld  te 
Hoofdrt.  volgen  ,  fchreef  liij  hun :  „  Indien  gijlieden  de 
na  C.  G.  ^^  moestuinen,  door  mijne  handen  te  Salone  bear- 
to't  312.'  >5  ^^i<^  »  kondt  befchouvven  ,  ben  ik  verzekerd  , 
■  „  dat    gij    mij    nooit    dergelijke    voorflagen    zoudt 

„  doen  (  *  )."  Ook  bleef  hij ,  tot  zijne  dood  toe , 
geacht  en  geëerd,  en  werd  door  de  regeerende  Vor- 
flen,  als  hun  algemeene  Vader,  in  alle  zaken  van 
gewigt,  geraadpleegd;  dus  bracht  hij  zijn  leven  tot 
den  hoogen  ouderdom  van  84  jaaren,  wanneer  hij, 
in  het  jaar  313,  dezer  wereld  overleed,  of  aan  de  wa- 
terzucht ,  of  aan  eene  fleepende  en  uitteerende  ziek- 
ste, of,  gelijk  anderen  willen,  door  vergif,  of  door 
zichzelven  alle  voedzel  te  onthouden,  want  de  be- 
richten der  Schrijvers  verfchillen.  Na  zijn  overlijden, 
werd  hij,  met  de  gewoone  plegtiglicden ,  onder  het 
getal  der  Goden  geplaatst. 

Toen  DiocLETiAAN  van  het  Rijk  afftand  deed. 
Werden  konstantius  chlorus  ,  en  galerius  Kei- 
zers, met  den  titel  van  Augustus^  ook  benoemde 
DIOCLETIAAN  twcc  Vorfteu,  met  den  titel  van  Cce- 
far^  tot  vermoedelijke  opvolgers,  severus  en  maxi- 
MiNUs;  welke  Vorflen  het  Rijk  op  nieuw  onder 
zich  verdeelden,  konstantius  vergenoegde  zich, 
met  een  zeldzaam  voorbeeld  van  matigheid  ,  met 
Brittanni'è,,  Gn/IIë,  Spanje ^  en  het  geen  de  Romei- 
nen in  Germaniè  bezaten,  al  hetwelk  hij  reeds  te 
vooren  beftimrd  had,  severus  kreeg  Italïè  z\\  AfrU 

(*)  YiCTOR  Epit^  Cap.  Z9k 


GESCHIEDENIS.  313 

^^,  MAXiMiNus  het   Oosten   tot   zijn   deel,   behoii-      II 

dende   galerius    Griekenland ,   en  Illyricum^  met    ®^j? 

de  opperile  magt  en  gezag ,  voor  zich.  Hoofdfl. 

DiocLETiAAN  wordt ,  in  het  gemeen ,  wegens  ve-  "^  ^'  p' 

Ie  goede  hoedanigheden   geprezen,  als   ftaatkundig ,  joj  ^ij, 

fchrander ,  dapper ,  en  die  veel  werks   maakte ,   om  • 

door  goede  wetten  het  welzijn  des   lands   te  bevor-  ^q^-^. 

deren,     lactantius  (*)  befchiildigt  hem   alleenlijk  mein- 

van  gierigheid  en  vi'eesachtigheid ,   doch  anderen  la-  ^^}?^ 

^     ^  .  Rijks  on- 

ken  ook   zijne   trotsheid,  en   hoogmoed,  welke  hij,  der  deze 

in  klederpracht ,  vorftelijke  titels ,  en  eerbewijzingen ,  regee- 
nemende  zelfs  den  titel  van  Heer  en  God  aan,  en 
in  grootfche  gebouwen  vertoonde.  Hij  nam  den 
bijnaam  aan  van  jovius  ,  naar  jupiter  ,  gelijk 
maximianus  dien  van  herculius,  naar  hercules. 
De  laatstgenoemde  wordt  ons  van  alle  de  Ouden  als 
een  woeste  wreedaait  afgefchilderd,  overgegeven  aan 
alle  godloosheden ,  maar  dapper  en  ervaren  in  den 
oorlog,  en  zeer  getrouw  aan  diocletiaan,  met 
vvien  hij  altijd  in  de  naauvvile  \Tiendfchap  geleefd 
heeft,  en  welke  zijnen  woesten  imborst  menigmalen 
"^  wist  te  beteugelen.  Ook  worden  de  overige  boven- 
genoemde Voi-ften,  uitgezonderd  konstantius,  die 
een  beminlijk  en  zachtaartig  man  was,  zeer  ongun- 
ftig  getekend,  galerius,  als  allen  in  wreedheid 
overtreffende,  dit  beest  ^  zoo  fchrijft  lactantius  (f), 
bezat  eene  natuurlijke  barbaarschheid  ^  en  eene  on' 
hefchaafdheid ,    geheel  vreemd  van   het  Romeinfche 

bloed, 

(*)  De  mortih.  Perfecutt.  Cap.  7. 

(t)  L.C.  C.9. 

V5 


3H  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  hloed.  SEVERUS  was  (*)  een  dansfer,  zuiper^  en 
^^^  dronkiiait,  die  den  naclit  voor  den  dag,  den  dag 
Hoofdd.  voor  den  nacht  hield.  MxAXI.minus,  eiiKlelijk,  vrees- 
na  C.  G.  üchtig  ,  en  buitenfporig  bijgelovig  ,  daarenboven 
Tapr  284. 
tot  312.  ^^^1    dronkaait  en   vvellustehng  (f).    Evenwel,  de- 

■■  wijl  deze  Vorften,  met  verëenigde  magt,    de    belan- 

gen des  Rijks  waarnamen,  verhieven  zij  hetzelve  tot 
eenen  bloejenden  ftaat;  zoodat  eusebius  den  over- 
vloed van  alle  goed,  en  het  geluk  van  den  Staat, 
naaiiwlijks  met  woorden  weet  uit  te  drukken  (§)* 
De  oproeren  werden  gedempt,  buitenlandfche  vijan- 
den beteugeld ,  en  de  grenzen  allerwegen  uitgebreid 
en  beveiligd.  De  befchrijving  echter  ,  welke  lac- 
TANTius  (**)  ons  vau  den  toeftan d  des  lands  geeft , 
is  ver  van  zoo  gunftig  te  wezen  ,  daar , "  volgends 
hem,  het  Rijk  werd  uitgeput,  door  de  zvvaare  be- 
lastingen en  geldheflingen ,  wegens  de  talrijke  legers  , 
die  onderhouden  werden ,  als  ook  wegens  de  gierig- 
heid van  DiocLETiANus  ,  en  zijne  zucht  tot  het 
ftichten  van  praclitige  gebouwen  ,  welke  hij  ,  ter 
naauwemood  voltooid  zijnde  ,  weder  nederwer- 
pen,  omdat  zij  niet  behaagden,  en  nieuwe  liet  op- 
richten. Doch,  ook  hier  mag  men  vemioeden,  dat 
des  Schrijvers  partijdigheid  voor  het  Christendom 
veel  zal  vergroot  hebben.  Dewijl  diocletianus 
een  vriend  en  voorftandei;  der  kunftcn  en  wetenfchap- 

pen 

(*)  Lactantius  /.  c  Cap.  18. 

(t)  Eusebius  Hht.  Eccles.  VIII.  14. 

(5)  Hist.  Ecdcs.  VIII.  13. 

(_**)  De  mortib.  Perfecutt.  Cap.  7. 


GESCHIEDENIS.  515 

pen  vvas,  handhaafden  dezelve  zich  onder   de   Grie-      II 

ken  en  Romeinen   vrij    wel,   wij  hebben   reeds  vajn    ^^jj 

verfcheiden  vermaarde  geleerden ,  die  ten  dezen  tijde  Hoofdft. 

bloeiden,  ffefproken,  en  bchalven  deze  hebben  zich,  "^  ^-  ^* 

1  Jaar  284, 

onder  de  Gefchiedichrijvcrs,    spartianus  en   tre- tot  312. 

BELLius  poLLio  cenigen  naam  verworven ,  en  onder  — — — 
de  redenaars  mamertinus   en   eu^menius  ,    en    an- 
deren. 

Zelfs  voor  de  Christenen  waren  de  eerfle  achttien  D^  eerfte 
jaaren  van  diocletianus   regeering  jaaren   van  mst  J^^renvan 
en   voorfpoed.     De  Keizers   betoonden   zich  jegens  tianus 
hen  zoo  gunftig ,  dat  de  Christenen  niet  alleen  vrij-  gunltig 
heid    van    Godsdienst -oefening   genoten,    maar  dat  Q^Lte- 
ook  aan   Cliristenen   aanzienlijlve   ambten,   en   Stad- neii. 
houderfcliappen  van  geheele  Gewesten ,  werden  opge- 
dragen.   Aan  hun  Hof  bevonden   zich  vele   Christe- 
nen, die  met  hunne  vrouwen,  kinderen,  en  huisge- 
zm,  openlijk,  en  onder  het  oog  der   Vorften,  hun- 
nen Godsdienst  niet  alleen   beleden,   maar  'er   zelfs 
op   roemden,    en   nogthans   boven    anderen  van  de 
Vorfien  bemind  werden.     Onder  dezen  worden,  bij- 
zonder ,  genoemd  dorotiieus  ,  die ,  naar  onze  wij- 
ze van  fpreken,   bij  diocletiaan,  of  bij  galeri- 
us ,  Opperkamerheer   zal   geweest  zijn ,  gorgonius 
en  anderen.    Aan   de   CliristeUjke   Leeraars  en  Bis- 
fchoppen  werd  algemeen,  zelfs  door  de  Landvoog- 
den ,  alle  eere  en   achring  bewezen.    Door  den  toe- 
vloed der  Heidenen,  namen  de  Gemeenten  zoodanig 
in  getal  toe ,  dat  men ,  in  vele  Steden ,  genoodzaakt 
ivas,  dewijl  de  oude  vergaderplaatzen  of  Kerken  te 

klein 


3i6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       klein  vielen,  nieuwe  en  ruimere  van  deu   grond   op 

BOFK     te  bouwen  (*). 

Hoofdft.      Doch,  even  gelijk  een  weinig  vóór  de  vervolging^ 

na  C.  G.  onder  den  Keizer  decius  ,  eene  langduurige  rust  de 

tot  312.' 2^^^^^   '^^^  Christenen  had  bedoi-ven   (f),  op   de- 

zelfde  wijze,   beklaagt  zich   de  Kerl^gcfchicdfchrijver 

Verval     eusebius,  ook  over  het  diep  verval  van  zeden,  ten 
vanzeden  5  r  9 

onderde  dezen  tijde.  „  Naardien  wij,"  fchrijft  hij,  van  de 
Christe-  Christenen  fprekende,  „door  de  groote  vrijheid,  die 
„  wij  genoten ,  in  achteloosheid  en  traagheid  ver- 
„  vallen  waren;  daar  de  één  den  anderen  benijdde 
,,  en  lasterde;  daar  wij  onderHng  malkanderen  be- 
„  ftreden  ,  met  woorden,  die  voor  zwaarden  en 
„  fpiesfen  dienden;  daar  Opzieners  met  Opzieners, 
„  Gemeenten  met  Gemeenten  ,  hevigst  twisteden; 
5,  daar  flinksch  bedrog  en  geveinsdheid  ten  hoog- 
5,  ften  trap  van  boosheid  klommen,  trof  ons  het 
„  Godlijk  oordeel,  gelijk  het  gewoon  is-,  eerst  lig- 
5,  telijk  en  met  mate,  terwijl  de  openbare  bijëen- 
„  komften  der  Gemeenten  nog  voortduurden;  be* 
5,  ginnende  de  vervolging  van  onze  Broederen  in 
„  den  foldatenftand.  Doch,  als  wij,  geheel  onge- 
„  voelig,  niet  bedacht  waren,  om  Gods  barmhar- 
„  tigheid  en  genade  te  verwerven;  maar  veel  meer, 
5,  gelijk  godloze  menfchen ,  meenden ,  dat  God  ziel» 
„  met  ons  niet  bekommerde ,  en  dus  de  ééne  boos- 
5,  heid   op  de   andere  hoopten;   als   onze  herders, 

„  met 
(*)  EusEB.  Hts  f,  Eccleu  VIII.  i. 
(t)  Zie  het  II  Deel,  Bladz,  é^\6. 


€  E  S  C  II  I  E  D  E  N  I  S.  317 

„  met    terzijdeflelling    van    den    regel    der  Godza-      If 

,-,  liglieid  ,    in   twist    en   gekijf  jegens   mallcanderen    ^°j^ 

„  ontvlamden ,    en    niets  dan  tvveedragt ,  bedreigin-  Hoofdft. 

„  gen,  nijd,  vijiindfcliap   en  liaat   tegen   mallcande- "^  C*  ^» 

„  ren  wmicerderden ;   als  zij  naar   heerfchappij ,   als  ^^^  212] 

„  naar  geweldig  aangematigde  dwinglandij ,  begeerig  ■ 

„  ftreefden,   toen  eindelijk   verdonkerde  de    Heere, 

„  gelijk  jEREMiA  gefproken    heeft,  de  dochter  ^Z- 

„  o/w," 

Te  weten ,   omtrent  het  Jaar  298 ,   gebeurde  het ,  Beginze- 

volgends  lactantius   (*),    dat,  als    diocletia- ^^^"^.^^^[^ 

Nus   bezig  was  ,    met   uit  de   ingewanden    der  of-  ging , 

ferbeesten  het  toekomende   naar   te  fpooren ,  eenige  ^^rst  te- 

gen  de 
daar   bij    ftaande  Hof  bedienden  het  teken   van    het  christe- 

kniis  op  hun  voorhoofd  maakten,  waar  op,  zegt ''jkefol- 
de  Schrijver ,  de  booze  Geesten  de  vlucht  namen , 
en  de  plegtighcid  geftoord  werd  ,  dewijl  men  de 
gewoone  voortekens  te  vergeefs  in  de  beesten  zocht. 
De  wichelaars  gaven  te  kennen,  dat  men  deze  te- 
leurfLclüng  had  toe  te  fchrijven  aan  de  tegenwoor- 
digheid van  verachters  der  heiligdommen.  De  Kei- 
zer, hier  door  ontrust,  gaf  bevel,  dat  alle  aanvve- 
z-enden ,  als  ook  de  overige  Hof  bedienden  ,  zelfs- 
door  flagen,  zouden  gedwongen  worden  te  offeren, 
tevens  liet  hij,  aan  alle  bevelhebbers,  een  bevel  af- 
gaan, dat  de  foldaten,  die  niet  offeren  wilden,  hun 
ontQag  zouden  ontvangen.  Hier  toe  zal  ook  behoo- 
len,  het  geen  eusebius  (f)  verhaalt,  dat  een  be- 

vel- 

(  *  )  7)^  vwrtib.  perfecutt.  Cap,  lo, 

(t)  Hht.  Eccki.  VIII.  4. 


V 


315  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

n  velhebber,  bij  de  monftering  van  zijn  onderhorig 
EoEK     volk,  hun  de  keuze  liet,  om  's  Keizers  bevel  te  ge- 

Hoofdll.  hoorzamen  en  te  offeren,  of  van  den  dienst  ontfla- 
•  na  C.  G.  gen  te  worden.     Velen  verkozen,   zonder  eenig   be- 

tot  ^i".'  <^^"I^^^^5  het  laatflojfommigen  zelfs  verloren,  volgends 

■  ÈusEBius,  bij  dÈze  gelegenheid,  het  leven,  zonder 

dat  ons  echter  de  nadere  omftandigheden ,  waar  door 
dit  veroorzaakt  werd,  bekend  zijn.  Onder  dezen 
behoort  misfchien  marcellus  de  hoofdman,  die 
zijii  geweer  nederwieip,  zeggende:  „  Als  de  fol- 
,5  daten  gedwoiigen  worden ,  den  Goden  en  den  Kei- 
„  zérs  te  offeren,  werp  ik  mijne  wapenen  weg, 
„  ik  verlaat  mijn  vaandel ,  en  zal  geenen  krijgsdienst 
5,  meer  doen  (*)." 

-Gefcliie-       Tot  dezen  tijd  zou  waaifchijnlijk   ook  moeten  ge- 

denis  van  |3i.jjc]-,f  vvorden  de  Gcfchiedenis  van  het   Thehaansch 

het  The- 

banmch    Legioen ,  indien  dezelve   genoegzame    zekerheid   van 

Legioen,  waarheid  had.  Dit  Legioen ,  uit  ddGG  foldaten  be- 
ftaande  ,■  eenen  mauhitius  tot  bevelhebber  hebben- 
de, was  uit  het  Oosten  aan  maximianus  gezonden, 
om  onder  hem  in  .GalU'è  te  dienen.  Op  hunnen 
rogt  door  HelvetVè  ^  of  Zwitzerland^  'm  de  vlakte 
van  Aeaunum  of  Agaunum^  thans  .S"^.  Maurice  'm 
WaUifet'  Land  ^  niet  ver  van  het  meir  van  Geneve  ^ 
gekomen,  verftonden  zij,  dat  men  voornemens  was, 
hen  tegen  hunne  Christen  Medebroeders  te  gebrui- 
ken, waarom  zij  weigerden,  hunnen  togt  te  vervol- 
gen, verklarende,  dat  zij  den  Keizer  hier  in,  als 
ook  in   het   offeren   aan   zijne  Goden ,  niet  konden 

ge- 
(*)  Bij  uuiNART  Acta  mart.  fineer,  pag.  303. 


GESCHIEDENIS.  319 

gehoorzamen.    Deze  liet  daiir  op,  tot  tweemalen  toe,      11 
den  tienden  man  'van  dit  Legioen  ter  dood  brengen  ,    ^^^-^ 

All 

zonder  dat  de  overgeblevenen  van  hun  voornemen  Hoofdf^. 
afllonden,  weshalven  de  Vorst  last  gaf,  hen  allen  "^  C.  G, 
neder  te  labelen.  Men  heeft,  in  de  vijfde  of  zesde  ^^j.  't] 
eeuw ,  ter  gezegde  plaats  ,  ter  eere  van  den  bevel-  ■ 
hebber  iMAURiTiüS ,  eene  Kerk  en  Ivlooster  geflicht. 
Zijne  lans  en  vaandels,  benevens  zijne  beenderen  en 
die  zijner  foldatcn,  gelooft  men,  gedeeltelijk  daar,  ge- 
deelteüjk  in  lia/i'é,  en  Frankrijk^  ,op  verfcheidene 
plaatzen,  als  voorwerpen  van  verëering,  te  bezit- 
ten. Deze  gantfche  Gefchiedenis  rust  ,  behalveit 
eenige  fpooren,  die  men  'er  in  de  vijfde  eeuw  van 
meent  gevonden  te  hebben ,  op  een  verhaal ,  hetwelk 
opgelleld  zal  zijn  door  den  jongeren  eucherius  , 
Bisfchop  van  Lions ,  in  de  zesde  eeuw  ( * ) ,  zijnde 
een  ander  verhaal,  aan  den  ouderen  eucherius  toe- 
gefchreven ,  reeds  lang  ,  als  openbaar  valsch ,  ver- 
worpen. LACTANTius,  ZOO  min  alsEusEBius,  tijd- 
genoten, zelfs  andere  Schrijvers  in  de  vijfde  eeuw, 
die  Gefchiedenisfen  van  Martelaren  befclirijven,  ma- 
ken 'er  geen  gewag  van ;  eusebius  zegt  veeleer  (f), 
dat  hij,  die  den  Christen  Godsdienst  lagen  legde, 
in  het  eerst  dezer  vervolging,  het  bloed  van  fommi- 
gen  flechts  fpaarzaam  en  zelden  durfde  Horten ,  zijn- 
de, gelijk  men  geloven  mag,  afgefchrikt  door  de 
menigte  der  gelovigen;  en  hoe  zal  men  dan  geloven 

kun- 

(*)  Bij  UU] NART /fr/.  mart,  ftnc.  p,  q^^, 

(t)  ///;/.  Ecc/es.  Vlil.  4. 


320  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ÏI  kunnen ,  dat  een  gantsch  Legioen  te  gelijk  zou  otn- 
BOEK  gebraclit  zijn  ?  De  getuigen ,  die  men  voor  de  waar* 
Haofdfl.  ^^^^^  ^^^  Gefchiedcnis  bijbrengt ,  zijn  uit  eene  eeuw, 
na  C.  G.  in  welke  de  zucht  naar  Gefchiedenisfen  der  Marte* 
tot  qio  ^'^1*^"»  ^^^  derzclver  ovcrblijfzelcn ,  en  de  kunst,  om 
>■■  zich  van  dezen  te  voorzien,  eene  aanmerkUjke  hoog- 

te bereikt  had ;  eindelijk ,  het  verhaal  zelve  is  onbc- 
ftaanbaar.  In  de  cerftc  jaarcn  van  diocletiSan  cii 
MAxiMiÜAisr ,  wanneer  deze  laatfte  in  G^//Ië  den  op- 
ftand  der  Bagauden  dempte ,  kan  het  niet  zijn  voor- 
gevallen ,  omdat  toen  nog  geene  vervolging  plaats 
had.  In  de  laatfte  jaaren  der  derde  eeuw ,  ftond 
Galllè  onder  het  beftuur  van  konstantius  ,  zoo- 
dat MAXiMiAAN  'er  zoodanige  wreedheid  niet  heeft 
kunnen  oefenen.  JNIen  voege  hier  nog  bij,  dat  de 
ligchamen  dezer  INIartelaren  aan  den  Bisfchop  van 
Acaunum^  na  hunne  dood,  door  eene  openbaring 
zullen  bekend  geworden  zijn,  welke  openbaring  we- 
der door  een  woiider  aan  eenen  Heiden  gellaafd 
was:  eene  foort  van  bewijs,  waar  mede  zich  de 
Christenen  van  dien  tijd  ligtclijk  lieten  te  vrede  Hel- 
len. Men  zou,  met  dit  alles,  kunnen  toegeven, 
dat  'er  iet  dergelijks  gebeurd  zij,  in  den  omtrek 
van  Acaunum ,  met  eenige  krijgsknechten  ,  doch 
hetwelk  door  de  overlevering  dus  vergroot  en  opge- 
fchikt  kan  zijn  ,  of  liever  het  verhaal  zal  zijnen 
oorfprong  hebben,  uit  een  ander,  in  de  Griekfche 
Martelaarsboeken ,  van  eenen  Mauritius  ,  die ,  met 
70  foldaten ,  om  hunne  ftandvastigheid  in  het  Chris- 
telijk geloof,  door  m.iximiSan  te  Apamea  in  Syrïè^ 

ter 


GESCHIEDENIS.  321 

ter  dood  zijn  gebracht  (*).  Om  deze  en  meer  der-      li 

gelijke  redenen  ,  heeft  joünn.  dubordieu  ,  met  recht ,    ^J?ji* 

de  echtheid  van   dit  verliaal   aangaande  het  zooge-  Hoofd!!. 

naamde   Thebaanfche  Legioen   ontkend  (f),   wien  "^  C.  G,. 

naderliand  andere  Geleerden  gevolgd  zijn,  J^^^  ^j2* 

Wat  'er  ook  zij  van  deze  gcbeurenis ,  niet  lange - 

jaaren ,  nadat  de  Keizers ,  op  deze  wijze ,   begonnen  p,^v^^ 

hadden  ,    hun    leger    van    Christenen   te  zuiveren ,  van  dio- 

gingen  zij  eenen  flap  verder.  In  het  jaar  303 ,  kwam  cletia- 

Nus  te  •'"en 
'er  een  bevel  der  Keizeren  in  het  licht ,   uit  kracht  ^^  chris- 

van  hetwelk ,  de  Kerken   der   Christenen    omverge-  tenen  ia 

haald,   en  hunne  Heilige  Schriften   verbrand  moes- J]^^^J^^^ 

303» 
ten  worden;  hunne  aanzienlijke   lieden   werden  van 

hunne  waardigheden  beroofd  ,  en  de  overigen  tot 
lijfeigenen  gemaakt,  indien  zij  bij  het  Christendom 
bleven  (S),  lactantius  (**),  die  insgelijks  van 
dit  Plakaat  melding  maakt ,  en  zegt ,  dat  het  op  den 
23flen  Febriuirij  des  gemelden  jaars  is  afgekondigd , 
geeft  den  inhoud  dus  op;  dat  de  belijders  van  den 
Christelijken  Godsdienst  van  alle  eere  en  waardig- 
heid 

(*)  Theodoret.  de  curand.  Gr^ec.  nfecttonib.  L.Vlll, 

( t )  Disfertatfon  Cvirique  fiir  Ie  martijre  de  la  Le^ 
gion  Thebeenne  Anifterd.  1705.  8^0. 

( § )  EusEBius  Hist.  Eccles.  VIII.  a.  Het  is  eenig- 
ïins  dubbelzinnig,  of  de  Ia?tfte  woorden  van  dit  bevel, 
zoo  als  zij  bij  dezen  Gefchiedfchrij ver  (laan,  ook  indien 
zin  moeten  opgevat  worden ,  dat  de  aanzienlijke  of  ge- 
ëerde Christenen  infaam  verklaard,  en  de  flaven  nooit 
in  vrijheid  gefteld  zullen  worden. 

(**)  De  mortib.  perfecïü*  Cap.  12  en  13, 

in.  Deel.  X 


341  Iv  E'  R  K  E  L  Tf  K  E 

II       heid  ontzet  worden,  en  aan  de  pijnbank  oiidervvoiH 

öoEK     pgj-i  2ouden  zijn,  dat  elk  en  een  ieder,  van  welken 

Hoofdft.  r^ng  of  ftaat ,  recht  van  befchuldiging  tegen  hcix  zou 

na  C.  G.  hebben. ,    (  omnis  actio    'valerei ; )  zij  zelven  zouden 

J^j^'^^jJ' niet  gerechtelijk  kunnen  Idagen    over  veröngelijking , 

(^ifijuna,}   overfpel  5    of  ontvreemding   van  hunne 

zalven;   eindelijk  zij  zouden   geene   vrijheid  of  llera 
hébben. 
Oorzaken     Daar  diocletianus  zoo    lange  jaaren   de  Chris» 

en  rede-   tQ^^ii  niet  alleen  verdragen ,  maar  hun  zelfs  gunftig  ge- 
neii  dezer 

vervol-  W'eest  was,  is  de  vraag,  natuurlijk,  wat  hem  en  zij- 
ging....  ne  Medekeizers  bewogen  hebbe,  om  eene  zoodani- 
ge vervolging  tegen  hen  te  ondernemen?  De  Kei- 
zer GALERius  heeft  naderhand,  in  zijne  verorde- 
ning ,  bij  welke  hij  van  de  vervolging  een  einde 
maakte  (*),  openlijk  voorgegeven,  dat  de  bedoe- 
ling des  Keizers  was ,  alles ,  volgends  de  zeden  en 
gebruiken  der  voorouderen,  en  naar  de  Romeinfche 
zedentucht  te  herftcllen  en  te  verbeteren ;  in  het  bij- 
zonder befchuldigt  hij  de  Christenen,  dat  zij  van 
hunne  oude  inftellingen  waren  afgeweken  ,  en  in 
verfcheiden  aanhangen  en  gevoelens  verdeeld,  naar 
.willekeur,  nieuwe  zeden  en  wetten  ingevoerd  had- 
den, waarom  de  Keizers  hen  tot  de  eerlle  gevoe- 
lens en  betere  gezindheid  hadden  willen  terug  bren- 
gen. Op  dezelfde  wijze,  fpreekt  de  Keizer  njAxt. 
j^iiNus  5  in  een  aanfchrijven  aan  de  Landvoogden  (f): 

„  Alg 
•     (*)Bij   EüSEBius    I/isf.  Eccles.  Libr.  VIII.  CV,-/>.  j-, 
en  LACTANT.  de  mortih.  Perfecutt.  Cap.  34. 
(t)  Bij  EUSEB.  ///V/.  Eücles.  L.  IX.  C.  p. 


GESCHIEDENIS.  3S3 

„  Als  onze  Heeren   en   Vadei-s    diocletl-vnus    en       li 
„  MAXiMiANus  bijna  alle  menfchen  zich,  met  verla-    ^^^^^ 
-„  ring  van  den    dienst    der  onfterflijke   Goden,  tot  Hoofdrt» 
„  de    gezindheid    der    Christenen    zagen    wenden  ,  "^  C.  G. 
„hebben  zij,    met   recht,   vastgefleld,    allen,    die  ^^J^^iJi 

„  van  den  dienst  der  onlterflijke  Goden  waren  afge-  — • 

5,  weken ,  door  openbare  ftrafFen  en  pijnigingen ,  tot 
„  den  dienst  der  Goden  terug  te  brengen."  Uit 
dit  één  en  ander  fchijnt  te  volgen,  dat  deze  Kei- 
zers, gelijk  zij  den  burgerlijken  toeftand  des  Ro- 
meinfchen  Rijks  hadden  hcrflcld,  en  bevredigd,  nu 
ook  naar  de  «ere  Honden ,  van  herfhellers  van  -  den 
alöuden  Godsdienst,  in  deszelfs  voorigen  luister,  t€ 
wezen.  Zij  werden ,  tot  dit  voonienien ,  aangevuurd 
door  ijverige'  Heidenen  ,  en  voornaamlijk  door  dè 
Priesters,  die  voorwendden,  dat  hunne  Goden,  om 
der  Christenen  wil ,  weigerden ,  de  gewoonc  voorte- 
kenen en  oude  Godfpraken  te  geven ,  gelijk  wij  daar 
van  reeds  een  voorbeeld  gezien  hebben  (*):  wij 
zullen  'er  hief  een  ander  bijvoegen ,  hetwelk  op  bet 
getuigenis  fteunt  van  Keizer  konstaxtyn  (f): 
Men  berichtte  aan  diocletianus  ,  dat  apollo, 
niet  volgends  gewoonte,  door  den  mond  eens  Pries* 
ters,  maar  zelve,  uit  een  donker  hol,  op  eenen 
treurigen  toon,  geklaagd  had,  dat  de  rechtvaardi- 
gen in  de  wereld  hem  verhinderden,  waarheden  te 
fpreken.    De  Keizer,  gelijk  konstantyn  ,  met  eeneii 

eed, 

(•)  Bhdz.  3TT. 

(t)  Bij  Ey^^Bius  Fit.  Conflant,  L.  |I.   C.  50  en  51. 
X  a 


3=4 


K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 


II 

BOEK 

XII 

HoofdH. 
na  C.  G, 

Jaar  284, 
tot  312, 


DlOCLE- 
TIANUS 

wordt 
doorcA- 

J.ER1US 

tot  de 
vervol- 
ging o- 
verge- 
haald. 


eed,  betuigt,  zelve  gehoord  te  hebben,  vraagde  zijne 
Hovelingen,  welke  lieden  apollo  met  deze  r^c-^/- 
vaardigen  hedóelde ,  wd.:iv  op  één  der  Afgods-paa- 
pen  antwoordde ,  dat  het  de  Christenen  waren.  Hier 
"  door  werd  de  bijgelovige  Keizer  bewogen ,  om  har- 
de bclliiiten  tegen  de  Christenen  te  nemen.,  en  Pla- 
katen  tegen  hen  af  te  kondigen. 

In  het  algemeen  blijkt  het,  dat  de  Keizer  dio- 
CLETJANüs  niet  dan  fchoorvoetende  tot  het  vervol- 
gen der  Christenen  heeft  kunnen  befluiten,  waarom 
men  zich  van  foortgelijke  kunftenarijën  moest  bedie- 
nen ,  om  hem  over  te  haaien,  galerius  ,  toen  ten  tijde 
Ca/ar  ,  opgeflookt  door  zijne  Moeder  romulia  , 
eene  bijgelovige  Vorstin,  welke  bijna  daaglijks  of- 
ferde, en  ofFermalen  aanrichtte,  die  de  Christenen 
weigerden  bij  te  wonen ,  waar  door  hare  Godsdienst- 
ijver ten  hoogften  getergd  was ,  doch  wefligt  door 
flaatkundige  redenen  nog  ftcrker  dan  door  de  opfto- 
kingen  zijner  Moeder  gedreven ,  mag  voor  den  hoofd- 
aanlegger  der  vervolging  gehouden  worden.  Te 
^^i'komedi'é  gekomen,  handelde  hij,  den  gantfcheu 
winter,  over  dit  onderwerp  ,  met  DiocLETiaAN  , 
willende,  dat  men  allen,  die  weigerden  den  Goden 
offeranden  te  brengen,  zonder  uitftel,  aan  de  vlam- 
men zou  overgeven  en  verbranden,  diocletiüan, 
daar  tegen,  toonde  hem  aan,  hoe  fchadelijk  het  zou- 
wezen.,  de  geheele  wereld  te  ontrusten,  en  het  bloed 
der  Christenen  te  ftorten,  en  dat  het  genoeg  was, 
dien  Godsdienst  aan  de  Hof  bedienden  en  foldaten 
te  verbieden.  Na  veelvuldige  overleggingen^  wer- 
den. 


G  E  S  C  n  r  E  D  E  N  r  S.  325 

e 

den,    gelijk  diocletfanus   gewoon   was,  wanneer      II 
Iiij  iet  goeds  wilde  verrichten ,  niemand  te  raadplegen ,    ^^ff 
maar  als  hij  iet  ftrengs  had  uit  te  voeren ,  den  raad  Hoofdff. 
van  anderen  in  te  nemen  (*),  eenige  rechtsgeleerden  "^  C.  G. 
<*n  eenige  krijgslieden ,  van  den  hoogden  rang,  gcraad-  i^^  ^j^'. 

pleegd.    Sommigen   van   dezen   beweerden ,   uit  vij-  -» • 

ündfchap  tegen  de  Christenen ,  dat  zij  geftraft  moes- 
ten worden,  anderen,  welke  hun  ineer  gunflig  wa- 
ren ,  gaven  echter  toe,  uit  vrees  of  infchiklijldieid  • 
voor  GALERius.  Nog  wildc  DiocLETiANUs  niet 
tot  verdere  vervolging  ftemmen,  zonder  de  God- 
fpraak  van  apollo  te  hooren.  Door  deze,  welke  men 
begrijpt,  dat  voor  de  Christenen  ongunftig  was,  liet 
zich  de  oude  Keizer  overhalen ,  om  een  beveUchrift  te- 
gen de  Christenen  af  te  kondigen,  zoo  nogthans  , 
dat  hij  daar  bij  geen  bloed  wilde  vergoten  hebben  (f). 
De  voorfpoed ,  dien  de  Christenen   zedert   de  jaa-  Verder 

ren  van  rust,  na  de  dood  van  den  Keizer  dëcius,^"  ,  ' 

^     ^''  ,         ,  '  zoek  der 

genoten  hadden ,  waar   door   hun   getal  en   aanzien  redenen , 

merklijk  was  toegenomen  ,   zal  ongetwijfeld    de   af-  ^'5  /■^"" 

gunst  der  Heidenen ,  en  hunne  vreeze  voor  den  on-  gegeven 

dergang  van  hunnen  voorvaderlijken  Godsdienst ,  heb-  hebben 

ben    opgewekt ;   Ja    misfchien    meende   galerius  ,  yg^^Qi, 

de    heei-schzuchtigfte    onder  de   Vorften ,  die   thans  ging» 

gezamenlijk  regeerden ,    reden   te    hebben  ,    om    te 

duchten,   dat  de  invloed  der  Christenen  zich,   den 

éénen    of  anderen  tijd ,  ten  voordeele  van  konstan- 

TL- 

(*)  Lactantius   is   onbillijk  ,    wanneer   liij   dit  eene 
^oosaartigheid  {ynalitia)  in  dezen  Keizer  noemt, 
(t)  Lactant.  de  mortib.  perfecutt.  C.  ii. 


3s6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il       Tius  cHLORus  ,■  Openbaren ,  en  zijne  eigene  oogmer- 
^^j^     ken  hindeiiijlc  zou  kunnen    wezen,    moshejm   (*) 
HoofdH:.  heeft  reeds  aangemerkt,   dat  zich  aan  het  Hof  van 
m  C.  G.  DiocLETiANus  vcle  Christenen  bevonden.    Hij  houdt 
lot  312.'  ^^^^   voor    waarfchijnlijk  ,    dat    's  Keizers    Geraaalin 
-  -'  '*   PRiscA  eene  heimlijke  Christinne  geweest  zij,  wier 
Dochter  valeria,    met  galerius    gehuwd  zijnde, 
insgeÜjks  eene  vriendin   der  Christenen  zal   geweest 
■    zijn.    Dit  laatfte  van  valeria  en   prisca  heeft  de- 
ze geleerde  man  zonder  genoegzamen  grond   aange- 
iiomcn  (t)?  gehjk  men  hem  ook   niet,  kan  toeftcm- 
men ,  dat  helena  ,  de  Moeder  van   konstantyn  , 
het    Christendom    toen  reeds    beleden  Jiebbe  (§). 
Evenwel,  is  dit  zeker,  dat  eusebius  óns  niet  alleen 
beïicht,  dat  vele.  Christenen    aanzienlijke   ambten  en 
landvoogdijën  bekleedden,  maar  odi  uitdruklijk  zegt, 
dat  men ,  in  het   eerst ,   de  Christenen  niet  openlijk 
durfde"  aantasten,  uit  hoofde  van  hun    groot   getal; 
ook    fchijnt    con&tantius   bij   galerius   verdacht 
:;  ge- 

'   (*)  Nod.  Ophelder,  III  Deel,  Bladz.  384.  volgg. 

(f)  Men  kan  uit  lactantius  de  niortib.  Perfecxitt, 
Cap.  15.  niét  befluiten ,  dnt  frisca  en  valeria  Christin- 
nen geweest  zijn,  en  eusebius  Hist.  Eccles.  VIII.  i. 
op  wicn  MosHEiM  zich  insgelijks  beroept,  zegt  'er  niets 
van. 

(§)  Dit  verhaalt  theodoretus  Hisf.  Eccte^.  I.  ig, 
maar  eusebius,  een  tijdgenoot,  zegt  uitdrukh'jk,  (^  de 
vit.  Conflantini  Libr.  III.  Cap.  47.)  dat  konstantlnus 
zijne  Moeder  eerst  tot  het  Christendom  overgehaald 
heeft,  lange  jaaren,  nadat  hij  reeds  daar  van  belijdenis  deed» 


GE  S  C  II  IE  D  E  N  r  S.  327 

geweest   te  ziju ,  waarom   hij   de3zelfs  Zoon  kon-      II 
STANTiNUS ,  als  Gijzelaar ,  aaii  zijn  Hof,  onder  een    ^}J^ 
naauw  toezicht  en    bepalingen  hield.      Deze  zelfde  Hoofdft. 
vrees  voor  de  Christenen  zal  de  Keizers  ook  bewo-  "^  C*  ^* 
gen  hebben,  om  eerst  het  Leger  van   Christenen  te  ^^^  'Ijj^ 

zuiveren,  ten  einde  zij  zich   Op  deszelfs  trouw,   in 

allen  gevalle,  verlaten  konden.     Ook  zullen   wij,   in 
het  vervolg  ,  zien ,    dat   maxentius  te  Ro}m   zijn 
werk  maakte,  om  de  Christenen  te  vleijcn,   en,   ter 
ilaving  van  zijne  partij ,  voor  zicli  in  te  nemen ;  het 
is  waar ,  'er  zijn  geene  blijlicn  noch  befchuldigingen , 
dat  de  Christenen,  door  oproer  of  geweld   van  wa.- 
penen ,  zich  hebben  willen  verzetten ,   nogthans  kon- 
den de  onvoorzichtige   gezegden  en  daaden  van  fom- 
migen  Christenen ,  bij  de  Heidenen ,  kwaade  vemioe- 
rlens   verwekken ,   gelijk  bij  voorbeeld ,   dat  zeggen 
van  den  Martelaar  procopius  (*) ,  die  geboden  wor- 
dende ,  een  drank-offer  te  ftorten  voor  de  \der  Keizers , 
dit  beantwoordde  met  het  bekende  Vers  van  den  Griek- 
fchen  Dichter  homerus  ,   waar  in  de  regeering  van 
velen  afgekeurd,  en  voorgefchreven  wordt,   dat  één 
flcchts   Koning   zij   (f).     Zelfs  vervoerde  een  bui- 
tenfpoorige    ijver    fommige    Christenen   fomtijds  tot 
daaden ,    die    met   de    voorfchriften  der  Christelijke 
verdraagzaamheid  openlijk  ftreden ,  en  door  geen*  on- 
partijdig beöordedaar  goed  geheten  kunnen  worden, 
gelijk  wij  zien  zullen. 

Het  is ,  bij  dit  alles ,   opmerklijk,   dat    galerius.  Haat  van 

in 

(*)  Bij  EüSEB.  de  Martij  f.  Palast..  C.  i. 

X4 


o 


iB  K  E  R  K  E  L  I[  K  E 


Il  in  zijne  bovengemelde  verordening  ,  zoo  bijzonder 
*vrl^  gewaagt  van  een  doel,  om  zelfs  de  Christenen  te 
Hoofdfl.  rug  te  brengen,  tot  hunne  oorfpronglijke  inrichting, 
na  C.  G.  MosHEiM  (  * )  heldert  dit  voortreflijk  op ,  uit  de  ge- 
tot  3ió.'voelens  der  Niemv-Platonifche  of  Ec/ectifcheWijs- 
geeren,  welke  beweerden,  dat  jesus  Christus  wel 

HieRo-     jjg  kennis  en   dienst   des  allerhoogften   Gods  hebbe 

CLES  te-  '^ 

gen  de     vvillen  herftellen  ,    en   het   Bijgeloof   te   keei-  gaan , 

Christe-  maar,  dat  hij  nooit  beoogde,  den  oudften  Gods- 
dienst, en  de  eere  der  dienaren  der  Voorzienigheid, 
of  der  mindere  Goden  ,  weg  te  nemen  en  af  te  fchaf- 
ten  (f).  Tot  deze  Wijsgeeren  behoorde  hiero- 
CLES ,  Rechter  te  Niko7nedië ,  Hoofdftad  van  Bi- 
thynié^  en  naderhand  van  Alexandri'é^  die  echter 
van  eenen  laateren  Platonifchen  Wijsgeer  van  den- 
zelfden  naam ,  wiens  geenszins  verüchtlijke  verkla- 
ring der  gulden  Gedichten  \'iin  pythagoras  meer- 
malen is  uitgegeven,  wel  moet  onderfcheiden  wor- 
den. Deze  HiëROCLES,  de  Stadhouder,  wordt  door 
LACTANTius  (  §  )  als  de  voornaamfte  aanlcgger  en 
veroorzaker  dezer  vervolging  ,  befchreven.  Hij,  en  zijns 
gelijken ,  fchijnen  den  Keizer  galerius  deze  befehul'- 
diging  te  hebben  ingeboezemd  ,  dat  de  Christenen 
hunne  oude  inltellingen  en  het  leerflelzel  van  hun- 
ner meester  verlaten  hadden;  dus  ook  fchijnen  dezen 
de  raadslieden  geweest  te  zijn,  om  de  Heilige  Boe- 
ken der  Christenen  te  vernielen,  waar  door  derzel- 

vcr 

(*)  Nod.  Opheld.  III.  Bed BIndz.  399. 

(t)  Vergelijk  ons  Tv^ecde  Deel,  Bladz.  322. 

(  §  )  D«  Mort.  Perfectitt.  C.  16.  Itifiitt,  Div.  L.  V.  C.  s. 


GESCHIEDENIS.  s^^ 

ver  Godsdienst  in  deszelfs  waaren  grond   werd  aan-       II 

getast.     HicROCLES  fchrecf,    gediiurende    de   woede    ^^^ 

der  vervolging ,  een  Werk  tegen  de  Christenen ,  aan  Hoofdd. 

lietwelk  hij  den   titel   gaf:     Waarheidlievende   Aan-  "^  ^*  ^•• 

Taar2  84» 
fpraak  aan  de   Christenen'^   (  Aoyo*  (PiAxA);^?*?  w^of  jf,j   ,12. 

r»f  Xfi'^iavuf',  )  niet  Ugen  de  Cliristenen  ,  zegt  — 
LACTANTius  ,  maar  aan  de  Christenen,  om  den 
fchijn  te  hebben ,  als  of  liefde  tot  de  waarheid ,  ea 
niet  haat  tegen  de  perfonen  ,  zijne  drijfveer  \vare.  In 
dit  Werk  poagde  hij  de  Heilige  Schriften  van  flrij- 
digheden  te  overtuigen,  en  bijzonder  de  Apostelen 
PETRUS  en  PAULUS,  als  Schrijvers,  verachtelijk  te 
maken,  toonende  eene  zoo  groote  belezenheid  in  de 
Heilige  Schriften  der  Christenen,  dat  dit  vermoeden 
verwekt  heeft,  dat  hij  te  voren  een  Christen  geweest 
zijnde  van  het  Christelijk  geloof  was  afgevallen. 
Dewijl  hij  de  wonderdaaden  van  Christus  niet 
wilde  of  kon  loochenen,  vergeleek  liij  dezen  met 
APOLLONius  van  Tyane,  boven  wien  jesus  als  won- 
derdoener, niets  vooruit  zou  gehad  hebben  (*).  Te- 
vens voegde  hij,  in  zijn  Boek,  verfcheiden  onge- 
rijmde vertellingen  van  christ us  in,  bijvoorbeeld, 
dat  hij ,  van  de  Jooden  weggejaagd  zijnde ,  met  eenen 
aanhang  van  900  ftruikrovers ,  een  oproer  verwekt 
hebbe  enz.  eusebius  heeft  dit  Werk  van  HiëRO- 
CLES ,  hetwelk  niet  meer  voorhanden  is ,  in  een  af- 
zonderlijk wel  gefchreven  Boek  vvederlegd,  hetwelk 
ook  door  gottfried  olearius  in  zijne  vci:zame- 
Ung  der  Werken  van  filostratus  Leipzig  1709 
Folio ,  geplaatst  is.  De 

(  *)  Vergelijk  boven  Bladz.  209.  volg. 

X5 


f3».  K  E  R  K  E  L  IJ  fC  t^^ 

II        '  De    haat  van    hicrocles     tegcrt     de    Christenen 

BOEK     openbaarde  zich  voornaamlijk-,  door  zijn  fjiood  ge- 

Hoofdft.  ^^^S  tegeii  de  Christenen,  welke  hij,-iii  zijne  land- 

na  C.  G.  voogdij  te  Alexandr't'è ^   niet   de   grootfte    wreedheid 

^^^'^  ^j 2*  vervolgde ,  zoodat  hij  niét  alleen  de  dcftigfte  lieden,, 

— op  eene  laage  en  trotfche  wijze,  mishandelde,  maar 

Stoute      ook,  onder  anderen  ^  eerbare    Christeliike   vrouwen, 
tten  zelfs  Maagden,   dte  zich   aan   God   gewijd   hadden,. 

Christen   ^^w  de  beestachtigheid  van  hoerenwaarden  •  en  andere 
^^^^''  flechte  perfonen  prijs   gaf.     Ondraaglijiv    was  zooda- 
nige  onmenschlijke    handelwijze   voor  dtn  Christen 
ADEsius ,  welke,  niettegenffcaande   hij  zich    ook   op 
de  beoefening   der   Wijsgeeite   had  toegelegd,    zicb 
echter  door  zijnen  ijver  liet  vervoeren ,  om  den  rich- 
ter ftoutehjk  te  naderen ,  en  dien ,    met  woorden    eiT 
dciaden  ,  (  de  hater  Griekfche  Martelaarsboeken   zeg- 
gen,  dat  hij  hem  met  de  vuist   geflagen ,   en    zelfs  , 
dat  hij  hem  op  den   grond  geworpen  hebbe , )  fchan- 
öe  en  Ichaamte  aan   te   doen.    Wij   behoeven  ons, 
waarlijk,  niet  te    verwonderen,    dat  /edesius,    op 
last   van    den   Stadhouder,   gegrepen  ,   en  ,   na   het 
doorClaan  van    vele   pijnigingen  ,    in  Zee  .geworpen 
werd  (*). 
En  des-     ■   Op  dezelfde  wijze  was  ook  eenigen  tijd  te  voren  de 
zelfs        Broeder  van   iï:DESius  ,    apfianus  ,  genoemd,    ter 
APFiA-      ^*^^^^  gebracht ,  te  de  f  ar  e  a  in  Palafl'ina.     Deze  was 
KUS.        een  jongeling    van'  nog    geen    twintig  jaaren   oud, 
die ,  te  Berytus  zijne  letteroefeningen  in   wereldlijke 
wetenfcliappen  voltrokken  hebbende ,  te  Cafarea  was 

(*)  EusEB.  de  Marfyr.  PaUst.  C.  5. 


GE  S  C  lU  E  D  E  N  I  S.  351 

gekomen  ,•  omdat  in  zijn  Vaders  Imis   niet  naar   de      lï 
voorfchriften  van    den   Christelijken  Godsdienst   ge-    ^^^5 
leefd  werd ;  liier  leefde  iiij',  met  eene  voorbeeldige  Hoofdfl. 
matigheid  en  ontiioüding,  verkeerende  met  de  Chris- "^  C.  G. 
tenen,  onder  anderen  met  eusebius  zelven,,  en  zich  l^^  Ó12" 
oefenende,  in  het  lezen  der  Heilige   Schriften.    Als  ■ 

jiu , .  volgends  een  gebod  van  hiaximinus  ,  in  het 
derde  jaar  der  vervolging,  alle  huisvaders  opgeroe- 
pen werden,  om  aan  de  Goden  openlijk  te  offeren, 
begaf  hij  zich^  ongeroepen  en  zonder  weten  van 
iemand,  naa  den  Afgodstempel,  alwaar  hij,  door 
de  lijfwacht  van  den  landvoogd  gedrongen  ,  den 
Richter,  die  gereed  ftond  te  offeren,  bij  de  hand 
vatte,  en  met  geweld  daar  in  verhinderde,  hem  vcy- 
volgends,  op  eenen  nadniklijken  toon  ,  óver  de 
dwaasheid  van  zoodanigen  Afgodsdicnst  aanfpreken- 
de.  Op  dit  ftout  beftaan  werd  hij  gegrepen ,  in  de 
gevangenis  gezet ,  en ,  des  anderen  daags ,  voor  den 
Richter  gebracht,  en  gelast,  den  Goden  te  offeren; 
op  zijne  weigering  werd  hij  allerijslijkst  gegeesfeld 
en  gepijnigd,  en  ten  laatlten,  alzoo  hij  ftandvastig 
bleef  weigeren ,  omtrent  half  dood  in  zee  gewor- 
pen. Waarbij  eusebius  het  volgende  ,  als  eene 
vvondergebeurcnis ,  te  Boek  fielt,  zich  op  bijna  alle 
de  inwoners  van  Csfarea^  als  ooggetuigen,  beroe- 
pende. Naauw  had  men  den  jongeling  in  zee  ge- 
worpen, of  'er  ontflond  eene  hevige  beweging  en 
gedruisch ,  niet  alleen  in  de  zee ,  maar  ook  in  de 
lucht,  zelfs  fchokte  de  aarde  en  de  fiad  depnrea^ 
terwijl,  op  dien  eigen  tijd,  het  lijk  van  den  Marte-. 

laar 


Hetge- 


53ft  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

ïl       Jaar  door  de  golven  voor  de  poorten  der  Stad  ge^ 

^Yjf     worpen  werd.    Deze  gebeiirenis  kan,  op  zulk   ecu 

Hoofdft.  beroep,  niet  wel  ontkend  worden,  alhoewel  het  eenc 

na  C.  G.  andere  vraag  is ,  of  dezelve  aan  bovennatuurlijke  oor- 

10^  3 1^'.  zaken  zij  toe  te   fchrijven  ( ♦  ). 

Zoodra  het  gebod  van  diocletianüs  in  het  jaar 

303» 

(*)  EusEB.  de  Martijr,  PaLtft.  Cap.  4.  Deze  en 
de  volgende  voorbeelden,  van  der  Christenen  koenheid, 
bij  deze  vervolging ,  heeft  gibbon  in  zijne  Gefchicden'n 
van  het  Ferval  des  Rom.  Rijks  Uoofdfl.  XVI.  uiet  ver- 
zuimd bij  te  brengen ,  doch  zijne  gevolgtrekkingen  daar 
uit  afgeleid,  ten  nadeele  van  de  geloofwaardigheid  der 
Kerkgefchledfchrijveren-,  als  partijdig  en  vooringenomen , 
en  niet  min ,  om  daar  uit  te  bewijzen ,  dat  de  vervol- 
ging,, door  de  fchuld  der  Christenen  zelven  ,  verwekt 
zij,  zijn,  om  niet  fterker  te  fpreken,  te  overhaast;  ge- 
lijk uit  ons  bovenftaande  bericht  van  de  oorzaken  der 
vervolging  blijkt.  Wat  deze  daaden  zelve  betreft ,  de 
Apostelen  hebben  nooit  op  die  wijze  gehandeld  ,  dé 
voorfchriften  van  het  Christendom  billijken  ze  niet,  en 
de  Christenen  van  dien  tijd  mogen  ze  verfchoond  heb» 
ben,  maar  het  blijkt  genoeg,  uit  eusebiüs  en  lactan- 
Tius  enz.  zelve,  dat  de  verfbmdigen  ze  niet  goedkeur* 
den.  Met  dit  alles  verfcheelt  het  veel ,  daar  over  ,  koel- 
bloedig ,  op  zijne  (ludeerkamer  te  oordeelen ,  of  in  de 
plaatslijke  omftandigheden  zelve.  Ook  behoort  men, 
den  verkeerden  ijver  en  drift  van  fommige  min  of  meer 
dweepzieke  menfchen  onder  de  Christenen  niet  op  fc- 
kening  van  de  Christenen  in  bet  gemeen  te  zetten,  veel 

min  I 


GES  C  H  IE  D  E  N  I  S.  333 

503  ,   in  'Febriuirij   ( * ) ,   te  Nikomedi'ê   wa?   aan-      lï 
plakt,   beftond  een  Christen ,  die  een  openbaar  ambt    ^^^ 
l;)ekieedde  ,   eene    daad  ,  welke ,   uit  eene  verkeerde  HoofdJi. 
drift   gefproten  ,    evenwel  desniettemin  ten  hoogden  "^  C.  G. 
laakbaar  blijft,   en   ook   door  lactantius  ,    daad- ^^^    ^j^ 

lijk ,  wordt  misprezen ;   te  weten ,   hij   fcheurde   het 

Plakaat,  onder  fpottende  en  honende  gezegden ,  open-^""^^*" 
lijk  af,    en  in  ftukken.     Op   heeter  daad   gegrepen,  tianus 
werd  liij ,  met  een  langzaam  vuur ,  ter  dood  gebracht,  dooreen 

11  ,",      n.    c\-  1       ••     1-1  Christen 

welke  vreeslijke  ftraf  hij  met    een  onbegrijpelijk   ge-  gf-gg, 

duld  ,  en  gemoedsbedaardheid ,  doorflond ,  meer  even-  fcheurd, 
wel,  bij  verftandige  Christenen,  den  naam  van  on- 
bezonnen Dvveeper,  dan  van    echten   Martelaar  ver- 
dienende (f). 

Zoodanige    onderneming    zette    de    hevigheid  der  Het  ge- 
vervolging  ,  gelijk  natuurlijk  was ,  niet   weinig   aan ,  bodftreng 
en  het  gebod  werd,  met    de   uiterfte    geftrengheid  ,  voer  ge- 
ten  uitvoer  gebracht,    doende    de   Heidenfche  Over- bracht, 
heden  in   perfoon   het   fcherpfte   onderzoek  naar   de  ^^grChris- 
Heilige    Boeken    der    Christenen.      Deze     daartegen  ten  O  ver- 
gedroegen  zich  niet  op  dezelfde  wijze:  Terwijl  fom-  '^^^''^''^' 
migen  ,    door  een  onverftandig    gedrag  ,    den  haat 

der 

min  tot  nadeel  van  deu  Christelijken  Godsdienst  uit  te 
Jkggen. 

(*)  EusEBius  fpreekt  van  de  Maand  Maart  y  doch 
toen  eerst  fchijnt  liet  in  Syrië  afgekondigd  te  zijn,  ge- 
lijk in  Paliiftina  en  te  Alexandrië^  in  de  Maand  April, 
op  Paaschdag,  volgends  de  Chronijk  van  Alexandri'é. 

(t)  EüsfiBius  Hiit.  Eccles,  VIII,  5.  lactaiNtius  de 
Mart.  Perfecutt.  Cap,  13. 


m  .  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

il       der  Heidenen  tergden,  nademaal  zij,  enkel  om  Imn- 
BOEK     ne  zonden ,  door  eenen  Marteldood ,   te  boeten  ,   of 

XII  .  3  9 

Hoofdft.  "^^^  een . ellendig  leven  veriost  te  worden  (*),  zicli 
«a  C.  G.  zei  ven  bij  de  Overighcid  aangaven,  verklarende,  dat 

■jaar  2 c 4.  -  Heilijre  Boeken  bezaten ,  maar  die  niet  wilden 
tot  312.    -'  ^  ' 

" - -  ■  overgeven,  en  anderen,  liever  den  "dood  ondergin- 
gen,'dan  dat  zij  de  Heilige  Boeken,  die ,  onder 
hun  opzicht ,  in  de  Kerken  bewaard  werden ,  of  die 
zij  bij  zich  in  huis  hadden  ,  overleverden  ,  door 
welk  ëe'n  en  ander  niet  weinige  Christenen,  hoe 
zeer  het  Keizerlijk  bevel  het  leven  der  Christenen 
•fclieen  te  fparen  ,  het  leven  echter  verliezen  moesten , 
waren  'er  tevens  velen,  en  onder  die  zóo  wel  Bis- 
fchoppen  en  mindere  Kerkendienaars ,  al?  ook  zoo- 
gertoémdè  Leeken ,  die  him  'leven  redden ,  door  het 
overleveren  der  aflchriften  van  den  Bijbel  ,  welke  in 
hunne  magt  waren ,  die  naderhand  den  naam  van 
Traditores ,  verraderlijke  Overleveraars ,  gekregen  heb- 
ben i^  "V^^ier  Gefchiedenis ,  gelijk  wij  zien  zullen,  in 
het  vervolg  gewigtig  geworden  is ,  door  de  bewe- 
gingen, die,  door  hun  gedrag,  in  de  Kerk  ontdaan 
zijn  (t).  .  In  vele  opzichten  is  ondertusfchen  het 
verlies  van  zoo  vele  aflchriften  des  Bijbels  voor  het 
';  .;.;    .  .liiD  iv,\  Chris- 

( * )  AuGUSTiN.  Brcv.  Collat.  ciini  Donatisiis  L.lU.C.i 3-. 
(f)  Van  deze  Traditm-ei  gewagen  optatus  de  Schh- 
VAate  Dor.afiitarum  Ubr.  l.  Cap.  13.  augustinus  de 
èaptismo'Libr.  VII.  Cap. 'q.  Contra  Crescon.  Cap.  27, 
30*  enz.,  hunne  Gefchiedonis  is  opzetliik  behandeld 
dooi"  ALB.  FRiCK- Prof.  te  •  f///«  ,  in  Hiitoria  Traditorttm 
Ulma  1740.  4to. 


C  E  S  C  H  I  E  D  E  N  I  S.  335 

•Christendom  nadeclig  geweest,   en  nooit  liadden  de       II 
Heidenen  iet  verderfliiker  voor  hetzelve   kunnen  uit-    ^^-j^ 
denken.  Iloofdfl. 

Kort  nadat  óezQ  vervolging  een  begin    had  geno-  "^  C«  ^- 

Trto r  o  P  ,4 

men,  ontftond  'er  brand   in  het   Keizerlijk   Paleis  te  jIqJ   Óia! 

Nikomedië^  alwaar  de  beide  Keizers  diocletianus  

en  GALERiüS  thans  tegenwoordig  waren,  eusebi- r* ^["p  ,'" 
us  (*)  zegt,  niet  te  weten,  bij  welk  toeval  deze  te  Ni  ko- 
brand  ontliaan  zij.  Keizer  konstantyn  (f),  die  '"^^^ 
zich  op  dat  pas  te  Nikomedi'é  bevond,  verhaalt, 
als  ooggetuigen,  dat  het  Paleis  door  den  bhkfeï^ 
getroflen  is  geweest  ,  en  dat  dit  hemelsch  vuur 
's  Keizers  kamer  verteerde;  'er  bijvoegende,  dat  de 
Keizer ,  door  dezen  blikfemftraal  verfchrikt ,  zijn  le- 
ven lang  voor  den  blikfem  ongemeen  bevreesd  ge- 
weest is.  LACTANTius  (^)  eindelijk  geeft  aan  den 
Cafar  galerius  de  fchuld,  dat  liij,  ten  cnide  den 
©uden  Keizer  tot  heviger  befluiten  tegen  de  Christe- 
nen te  dringen,  door  onbekende  perfonen,  het  Pa- 
leis hebbe  doen  in  brand  (leken ,  en  vervolgends  on- 
der het  volk  doen  verlpreiden,  dat  de  Christenen^ 
met  de  gelnedenen  van  het  Hof,  beraadflaagd  had- 
den ,  de  Vorften  van  kant  te  helpen ,  en  dat  de  twee 
Keizers,  in  hun  eigen  huis,  bijkans  levende  ver- 
brand waren.  Deze  laatfle  Schrijver  fpreekt  ook 
nog  van  eeft'  tweeden  brand,  dien   dezelfde   gale- 

(♦)  Hiit.  Eccles.  VIII.  6. 

(t)  O  rat.  ad  SS.  Coetum.  C.  25. 

(/§  )  De  Mortii.  Perjecutt.  C.  14. 


tot    ?,1Z. 


336  K  E  R  K  E  L  I]  K  E 

II       RRTS,  XIV  dagen  later,  nogmaal  zou  hebben  doen 
BOEK     ftichten,  waar  iia  galerius   de  Stad  zou  hebben 
Hoofdft.  verlaten,  voorgevende  te  vluchten,  opdat  hij  niet  Ic- 
na  C.  G.  vende  verbrand  mogt  worden   ( * ).    Hier   in   ftem- 
;„,  „,„  men  eusebius   en   lactaktius    overeen,  dat  men 
den  Christenen  de  fchuld  van  dezen    braad   gegeven 
hebbe.     Uit  het  één  en  ander  mag  men   opmaken, 
hoe  ver  de  Godsdiensthaat ,  ten  dezen  tijd€ ,  gegaan 
zij  ,  en  tot  welke  euveldaaden   men  wederzijds  mal- 
kanderen  in    flaat  oordeelde.    Dit  is   alles,  wat  een 
Gefchiedfchrijver  van  onzen  tijd ,  in  deze.  duisterheid  , 
cmti'ent  de  oorzaak  van  dezen  brand ,  thans  zeggen  kan. 
De  Keizer  diocletianus  deed ,  wegens    denzelven  , 
het  fcherpst  onderzoek  ,    eerst  onder   zijne    liofbe- 
dienden,   die   hij,  daar  Iiij   'er  zelve    over  te  recht 
zat,  onfchuldig  het  pijnigen,   en  met   vuur  roosten. 
De  Richters  in  't  gemeen ,  en  voorts  allen ,  die  aan 
zijn  Hof  bewind   hadden,    ijverden   om   flrijd,  wie 
"het  eerst  iemand  tot  bekentenis   zou  brengen.    Nie- 
mand beleed  fchuld,   dewijl   niemand   der   bedienden 
van  den  Ce/7rr  galerius  gepijnigd  werd.    Dus  drukt 
zich  LACTANTius   uit.     Bijzoudcr,  gebood  hij,  een 
kwaad  vermoeden  op  de  Christenen  hebbende,  dat  allen , 
die  zich  in  het  Paleis  onthielden ,  óen  Goden  zouden 
offeren.  Die  weigerden ,  werden  ter  dood  gebracht,  zelfs 
lieden ,  die  in  groot  aanzien  ten  hove  gedaan  hadden  , 
en  onder  dezen  de  liier  voor  reeds  gemelde  dorotheus 

en 

(*)  MOSHEiM,iW</.  Oplield.  III.  Deel  Bladz.  422.  volg. 

heeft  deze  vcrfchillende  berichten  gerracht  ie   vereffenen. 


GESCHIEDENIS.  337 

en  GORGONius ,  met  meer  anderen ;  de  omftandigheden      n 
van  wier  dood  eusebius  heeft  opgetekend  (*).  Hier    ^^^^ 
bij  bleef  het  niet;  ook  de  Ouderlingen  en  Diakonen  Hoofdft. 
der  Christenen  werden  gevangen  genomen,  en  zonder  na  C.  G. 
bewijs  tot  bekentenis  veroordeeld ,  en  met  alle   hun-  ^^^^  ^  ^'l' 

11e  nabefliaanden  ter  flrafFe   gefleept  (f).    De  voor 

naarafte,  die  bij  deze  woede  omkwam,  was  an- 
THEMius,  de  toenmalige  Bisfchop  van  Nikomedi'é. 
Ja,  menfchen  van  beide  kunnen  en  allerleien  ouder- 
dom en  ftand  ,  vrijen  en  lijfeigenen ,  werden ,  als 
brandftichters ,  ter  verbranding  weggefleept ,  en  niet 
één  voor  één  ,  maar  in  eenen  hoop  vergaderd  , 
door  het  vuiu*  verteerd ,  dewijl  hun  aantal  zoo  groot 
was ;  anderen  werden  met  het  zwaard ,  den  ftrop , 
en  op  andere  wijzen,  ter  dood  gebracht,  of  in  zee 
verdronken,  eusebius  voegt  'er  bij,  dat  men  zegt, 
dat  eene  Godlijke  volvaardigheid,  met  geene  woor- 
den uit  te  drukken,  mannen  en  vrouwen  aanzette, 
om  zelve  vrijwillig  in  het  vuur  te  fpringen.  Vele 
lijfeigenen  werden ,  met  fleencn  aan  den  hals ,  in  zee 
geworpen. 

Dit  alles  gebeurde  te  Nikomedi'é ,  doch  moet , 
hoe  naauw  ook  verknocht  met  de  vervolging ,  door 
DiocLETiANUs  aangevangen,  nogthans  van  dezelve 
eigenlijk  onderfcheiden  worden ,  alzoo  de  vijanden  der 
Christenen  dit  geweld  niet  als  eene  vervolging  om  den 
Godsdienst ,  maar  als  eene  ftraffe  wegens  eene  vermoed- 
de famenzwering  tegen  de  Keizers ,  v^'ilden  aangemerkt 

heb" 

(*)  EusEB.  Hist.  Eccles.  VIII.  6. 

(t)  Lactantiüs  dt  MortiK  Perfeeutt.  0,1$. 

in.  Deel.  X 


538  -K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       hebben.    Toen  de  vrees   der  brandflichtinö;   bedaar-t 


^°Ji^     de,  hield  deze  woede  ook  op. 


Hoofdd.  ^^  vervolging  bleef  inmiddels  voortduiiren ,  en  Averd 
na  C.  G.  zelfs ,  door  aanleiding  van  nieuwe  gebeurenisfen ,  he- 
tot  "12. '^ig*^^  <-'^"  4)9  volgends  het  eerde  Plakaat,  geweest 
• was.     In  Armenië  en  Syri'è  ontRonden ,  in  dit  zelfde 

PlTr^^t  '^^^^  ^°-^ '  '^P^'O'^^'^ö^  bewegingen  ,  welke  ,  volgends 
legende  Eusebius  (*),  gevolgd  werden  van  een  nieuw  be- 
Christe-  ygj  ^^^  Keizers,  dat  alle  Christelijke  Leeraars  en 
neninhet  ^^     .  ,      ^  <- ,  ••  tm 

jaar 303.  Opzieners  der  Gemeenten,  waarlchijnlijR  mt  vrees, 

dat  deze  hoofden  der  vervolgde  partij,  in  deze  op- 
roeren ,  deel  hadden  of  nemen  mogten ,  in  alle  plaat- 
zen  van  zijn  gebied  ,  in  de  gevangenis  geworpen 
zouden  worden.  Binnen  kort  waren  de  gevangenis- 
fen  en  kerkers  opgevuld  met  Bisfchoppen,  Ouder- 
lingen ,  Diakonen ,  Voorlezers ,  en  Bczweerers.  QEx- 
ordsta.')  Kort  daar  op  volgde  eene  nadere  verkla- 
ring van  dit  Plakaat,  volgends  dezelve,  moesten  de 
genen , .  welke  aan  de  Goden  offeren  wilden ,  ontfla- 
gen ,  en  op  vrije  voeten  gefield ,  maar  die  zulks 
weigerden,  met  pijniging,  tot  het  eeren  der  Goden 
gedwongen  worden.  Thans  nam  het  bloedvergieten 
ïillerwege  eenen  aanvang,  alzoo  ikze  Opzieners  der 
Kerk  vrij  algemeen  llaudvastig  bleven ,  waar  door , 
in  alle  Gewesten  des  Rijks,   eene  outallijke  menigte 

Mar- 

(*)  Z.  c,  Cap.  6.  Dat,  in  de  dand,  de  Godsdienst, 
ten  minüen  ^iiei;  betrelcking  tot  Ai^pier.Vi  ,  in  het  Tpol 
g'eweest  is,  hecfc  vrij  wat  fchijiis,  uit  liet  geen  ,  in  Ijet 
vervolg,  van  den  Oorlog  van  ^.A.xnii.xis  rie»:  de  Avmt- 
vüjn  verbftald  zal  worden. 


GE  S  C  H  I  E  D  E  NIS.  .33<> 

Martelaren  ter  dood   werd  gebraclit,  eusebiuS  geeft       II 
x)ns  ,  in  het  VIIKle  Boek  zijner  Kerkelijl^e  Gefchiede-    ^-?^^ 
nis ,  een  breedvoerig  verhaal  van  de  wreedheden ,  in  Hoofdd. 
Afrika ,  Mauritanië ,  Thehais  en  Egypte ,   als   ook  "^^  C*  ^» 
ïnFenicië^  Frygi'é  ^   en  elders ,  gepleegd.     In  een  af- jót   312. 
wonderlijk  Boek ,  over  de  Marteïaaren  van  Palxflina ,  -•' 

als  een  aanhangzel  bij  het  gemelde  VlIIfte  Boek  zij- 
•ner  Gefchiedenisfen  gevoegd,  heeft  hij  een  verhaal 
van  de  Marteldooden  in  dat  Landfcliap ,  wier  ijs- 
lijkheid  bijkans  alle  geloof  te  boven  gaat.  Alleen 
•hij  heeft  de  orde  der  gebeurenisfen  niet  bewaard^ 
maar  de  jaaren  onder  één  verward;  ten  minden  hijf 
zelve  geeft ,  met  zoo  ^vele  woorden ,  te  kennen ,  dat 
■het  laatstgemelde  Bevelfchrift  alleen  tegen  de  Hoof- 
den der  Kerk  ontbrandde,  en  hij  verhaalt  ondertiis- 
fchen  vele  voorbeelden  van  mannen  en  vrouwen, 
■iiit  het  gemeen,  die  gepijnigd  en  op  het  wreedst 
van  het  leven  beroofd  zijn. 

•    Een  jaar  lang  had  de  vervolging  tegen   de  Opzie- Laatfte  en 
iiers  der  Kerk   geduurd   (*),   toen   hét   laatfte,    en  ^^'^"^^^^ 
ftrengfte  Plakaat  van  allen ,  door  den  Keizer  di^^cle-  van  dio- 
TUNUS  ,  in  het  jaar  304,  werd  uitgegeven.     Bij  het-^  cletia- 
zelve  werd  wel  niet  de   dooddraife  gezet  op  de  be-  ^g  Chrfs^ 
lijdenis  van  het  Christendom ,   alzoo  diocletianus  tenen ,  in 

nog  fleeds  van  bloed  afkeerig    bleef,   maar  een   al-  "^'■3^^'^ 

^  ^  304. 

gemeen  bevel    gegeven  ,  dat  allen  ,  zonder   onder- 

fcheid,  tot   het  offeren   aan    de  Goden  ,  en  andere 
Godsdienstplegiigheden ,  genoodzaakt    zouden    wor- 
den 
(*)  EU5EB.  de  Martij r.  Palcejl,  C.  2. 
Y  a 


84*  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n  den  ( * ) ,  wordende  tevens  den  Rcchteren  alom  ver» 
^Y  g^"^  °f  geboden  ,  nieuw  uitgedachte  pijnigingen , 
Hoofdft.  ten  dien  einde,  te  gebruiken  (f),  gelijk  deze  dan 
na  C.  G.  qqI^  ^  Qp  allerhande  wijzen ,  zich  toelegden ,  om  de 
tot  312!  "Christenen  tot  afval  van  hun  geloof  te  brengen  (§). 
"  Het    gevolg    van   dit   bevel    was  ,    natuurlijk  ,    de 

dood  van  vele  Christenen,  die  alle  blijken  van  eer- 
bewijs aan  de  Goden  volRrekt  weigerden,  alle  pij- 
nigingen volduurden ,  en  zelfs ,  waar  zij  maar  kon- 
den, hunne  vergaderingen  en  bijëenkomflen  bleven 
aanhouden,  niettegenflaande  het  verbod  ten  tegen- 
deel. 
Hevig-         Dus  was  deze  de   heviglle  vervolging,   welke  de 

held  der   Christenen  ooit  geduld  hadden,  het  zij  men  zie  op 
vervol-  °  •>  j  x- 

ging,        ^^  algemeenheid   derzelve  ,    het  zij   op  de   menigte 

van  alle  Handen  en  ouderdom,  welke,  geduurende 
■dezelve  ,  het  leven  verloren ,  het  zij  op  de  gruwzaam- 
heid der  pijnigingen ,  die  den  Christeden  werden  aan- 
gedaan, het  zij  op  den  langen  tijd,  dien  zij  duur- 
de. Wij  hebben  'er  de  berichten  van  bij  eusebius 
en  LACTANTius,  die  ooggetuigen  waren,  en  wier 
verhaal  men  niet  in  twijfel  kan  trekken,  hoe  veel 
men  ook  op  rekening  van  hunnen  ijver  en  voorin- 
genomenheid met  hunnen  Godsdienst  wil  zetten  , 
ten  zij,  wanneer  zij  gebeurenisfen  verhalen,  die  na- 
bij wonderwerken  komen,   wanneer  een  behoedzaam 

on- 
■    (*)  EuSEB.  de  Martijr,  Palajl.  C.  3. 

{t)  EüsEB.  de  vita  Conjiant.  L.  II.  C.  51. 

(§)  Lactant.  Div,  Inliitut.  L.  V.  C.  11. 


GESCHIEDENIS.  341 

onderzoek  nodig  fchijnt,   uit  hoofde  van  de  neiging       II- 
tot  het  wonderdadige,  welke  de   menfchen  zoo  ligt-    ^°j^ 
lijk  bekruipt.    Dit  is ,  met  dit  alles ,  opmerklijk ,.  dat  Hoofdfl, 
wij ,   bij  dit  verval   der   zeden   van   de    Christenen ,  "'^  C.  G. 
waar  over  vAj   deze  Schrijvers   hebben    hooren   kla-  ^^^  'J' 
gen  ,    echter    weinige    voorbeelden    van    afval    der  ... 

Christenen  ontmoeten,  ecne  blijk  waariijk,  van  de 
krachtige  werking  ,  welke  de  Godsdienst  van  je- 
sus,  inzonderheid  de  hoop  op  een  beter  leven,  ge- 
oefend hebbe,  waar  door  zelfs  niet  weinigen,  gelijk 
wij  gezien  hebben  ,  tot  daaden  vervoerd  werden  , 
die  eene  verwarring  van  Godzaligheid  en  dvveeperij 
kenmerkten. 

Deze  hevigheid  der  vervolging  heeft   de   Christe- /^Tr^  of 
nen  bewogen ,  om ,  gelijk  de  regeering  van  diocle-  I^^o^'J'^*' 
TL\Nus  bij  de  Romeinen,   tot   eene  nieuwe  tijdsbe- der Mar# 
paling,  en  jaarrekening  (ara  Diocktiani')  diende ,  "^^^^f^Q* 
ook   die   zelfde   regeering    tot  eene  eigene  jaarreke- 
ning, onder  den  naam  van  ara  martijrum  of  tij  ds- 
heftek  der  Martelaren  te   malcen,   waarnaar  zij,  tot 
in  de  zt?>^t  eeuw,  hunne  tijden  berekenden. 

R'Iaxlniianus    herculius  ,    de    Rijksgenoot    van  A'ge- 

DiocLETiANUS ,  ceu  man  van  woesten  aart ,  fchikte  "^^enheid 

der  ver- 
zich  gereedlijk  naar  ^tw  wil   van   diocletianus   en  volging 

den  Cafar  galerius  :  Dus  ftrekte  zich  de  vervolging  uitgezon- 

over  het  geheele  Romeinfche  gebied  uit ,  en  woedde  -^^^  '" 

van   het  Oosten  tot  het  Westen  (*>     Alleen   kon- bied  van 

STANTius  CHLORUS,  die  GalU'è  ^  Spant  e  ^  en  Brit^^^^^'^^"^' 

tamiit   beheerschte ,    van    mmzamer    iraborst ,    en 

den 

(*}  Lactant.  di  Mor  rib.  Perfeaut,  C.  16. 

Y3 


54a  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  den  Christenen  niet  ongenegen ,  maakte  derzelver  lot 
^j?''!^  en  toeltand ,  in  deze  Gewesten ,  draaglijker.  Evenwel , 
HooFdft.  zoo  lang  hij  Hechts  defar ^  vermoedelijke  opvolger. 
Uil  C.  G.  vvas ,  moest  hij  de  bevelen  der  Rijks  -  Oppervorflen 
tot  312  °°^  ^"  ^y"^  landen  aannemen,  en  gelden  laten,  zoo 
■  nogthans,  dat  hij  niet  zelve  vervolgde,   maar  alleen 

duldde ,  dat  het  volk  en  zulke  landvoogden ,  die  den 
Christenen  een  kwaad  hart  toedroegen ,  volgends  de 
bevelen  der  Keizeren,    op  deze  en  gene  plaatzcn  , 
te  werk  gingen.    Op  (\Q.ze.  wijze  kunnen  de  fchijnbaar 
ftrijdige  berichten  der   Kerkelijke   Gefchiedfchrijvcrs , 
die  zelve  deze  vervolging  beleefd  hebben ,  overëenge- 
•  bracht  worden.  Zoo  fchrijft  eusebius  (*),  „dat  kon- 
„  STANTius,  op  geenerleië  wijze ,  deel  genomen  heeft , 
„  in  den  Oorlog,  tegen  de  Christenen  verwekt,  dat 
„  hij  integendeel  de  waare  dienaars  van  God ,  in  zijne 
5,  ftaaten  woonende,   tegen    onheilen   en   lasteringen 
5,  bcfchennd,  en  noch  hunne  Kerken  omgeworpen, 
5,  noch  iet   tegen  hen  ondernomen    heeft."    Elders 
verhaalt  hij   (t)>   dat   ^qzq.    Vonst,   met  zijne   Ge- 
maalin  en    Kinderen,  den  ecnigen  waaren  God  ver- 
eerd, en  den  Christenen  vrijheid  gegeven  heeft,   om 
hunnen  Godsdienst  in  zijn  Paleis  te  oefenen ,  alwaar 
zij  als  in  eene  Kerk  leefden.     Toen  hii  Keizer  QAii- 
gu^tiis^  werd,  v^ertoonde  hij    zijne   gezindheid   meer 
openlijk  ,    ftellende    eens    zijne  Hovelingen    op    den 
toets ,  door  hun  te  verklaren ,  dat  hij   niemand  lan- 
ger aan  zijn  Hof  dulden  wilde,  die  den  Goden  wei- 
ger- 
(♦)  Iliit.   Eccles.  Libr.  VIII.  Cap.  13. 
(i)  Vita  Csvfimtini  L.  I.  C:  17* 


4 


'K 


Mem  Kan  oeeuLeii  Ata  at  MialïUii  «jp  ïIc   p'eïrourwliïïia 

•     1  Tl  •  '^ 

rail  LieaeM  ,  (Olie  aan  lauimcH  Codl  oiiïfetrtïiiuv  rüfii 

o  "J 


GESCHIEDENIS.  $43 

gerde  te  offeren  ;  docli  als ,  hier  op ,  ecnigen  ver-      n 
klaarden,  bereid  te  zijn,    om   zich   naar   zijnen   wil    ^^^^ 
te  fchikken ,  ontfloeg  hij  die  uit  zijnen  dienst ,  beh(?u-  Hoofdft, 
dende  alleen  de  genen,  die  ilandvastig  waren  gebleven ,  "^  C.  G, 
met    bijvoeging    van    deze    merkwaardige   woorden:  ^^^  „j^* 
3Ien  kan  geenen  /iaat  maken  op  de  getrouwheid  van  •■• 
lieden  ,  die  aan  hunnen   God  ongetrouw   zijn    (*). 
Ook  zondert  lactantius  (f)  GalJië,  alwaar  kon- 
STANTius  zich  thans  in  peifoon   bevond,  lütdruk- 
lijk  uit,  als  vrij  gebleven  van  de  woede   der  vervol- 
ging,  die  alle  andere   Landfchappen    des    Rijks   ge- 
troifen    heeft.    Doch    daar   tegen,   erkent  hij    (§), 
dat  KONSTANTiüs  „  hebbc    toegelaten ,   dat  de   ver- 
,5  gaderplaatzen  ,    dat  is  ,   de  muuren,    die  herfteld 
„  konden   worden  ,   verwoest   werden ;    maar  Gods 
„  waaren  Tempel,   welke  in   de  menfchen    is,   be- 
„  waarde    hij   ongefchonden."     En    eusebius  (**) 
zelve  telt,  onder.de  Landen,  die,  in  de  twee  eerfle 
jaaren  der  vervolging,   het  leed  daar   van   uitgedaan 
hebben  ,    niet   alleen    Spanje^   maar   ook    Galliê  of 
Frankryk;    gelijk  dan   ook   lactantius   aan   kon- 
STANTYN,  den  Zoon  van  konstantius,  toefchrijft, 
dat  hij,  het  Rijk  'zijns  Vaders   aanvaard  hebbende, 
vóór  alle  dingen,   de  Christenen  in   de   vrijheid   van 
hunnen  Godsdienst  herftelde   (ff),  hetwelk,   onge- 

twy- 

'  ( *  )  Eusebius  /.  c.  Cap.  1 6. 

(t)  Z)^    Mortih.    Perfecutt.   Cap.   i6. 

(5)  L.   c.   Cap.    15. 
'<^*)  De  Martij}-.  Palaft.  Cap.  13. 

(tl")  Be  Mortib.  Perfecutt.  Cap.  24. 
'   Y4 


S44  KERKELIJKE 

II  twijfeld,  onderftelt,  dat  zij,  onder  konstantius  , 
*xh'  ^^^^  geheel  vrij  van  alle  vervolging  geweest  zijn. 
Jloofdft  J^  9  ïï^c"  kan  zelfs  niet  volflrekt  ontkennen ,  dat  'er  , 
nn  C.  G.  hier  en  daar ,  in  het  gebied  van  konstantius  , 
lot  312.*  Christen  bloed  geftoit  zij,  hoe  zeer  ook  de  Gefchiede- 
"  nisfen  der  Martelaren ,  welke  in  Ga//ië  en  Spanje  zul- 

len omgekomen  zijn ,  weinig  geloofs  verdienen ,  daar 
zij  ten  minftcn  de  verhalen  zeer  opfchikkcn  en    ver- 
groten, en  het  doen  voorkomen,  als   of,   bijzonder 
,   in  Briitanm'é  ^   de   Christen -Godsdienst  bijkans  ge- 
heel uitgeroeid  ware. 
Gevolgen     Men   heeft   opfchriftcn   in   Spanje   gevonden,    als 
deiStar.ts-  zegetekeneii  tegen  de  Christenen ,  meldende ,  dat  de 
ring  in  het  naam  der  Christenen  uitgeroeid,  hun  bijgeloof  over- 

jaar  305    ^1  gedempt ,    en  de   dienst    der  Goden   voortgeplant 

voorde       ..  ,    ,     r 

Christe-    ^^J    *^°'^  "eert   ez.   spanheim    cenen    pennmg  van 

nen.  maximianus  herculius  tot  deze  vervolging  der 
Christenen  gebracht,  op  welken  hercules  vertoond 
wordt,  als  overwinnaar  van  het  veelhoofdig  Mon- 
fter.  Indien  het  één  en  ander  genoegzame  zeker- 
heid had,  waar  aan  men  met  reden  twijfelen  kan, 
zou  hetzelve ,  ten  minden ,  het  voornemen  dezer  \^or- 
llen  klaar  aan  den  dag  leggen ;  ook  waren  de  uitzichter» 
voor  de  Christenen ,  in  de  daad ,  allerdonkerst.  Hunne 
Kerken  lagen  overal  verwoest,  zij  konden  geene  bij- 
ccnkomflen  houden.  Velen  hunner  hadden  het  Ro- 
meinfche  Gebied  verlaten ,  om  in  andere  Landen 
eene  veilige  fchuilplaats  te  vinden  (♦),  gelijk  zij 
daar  ook  heufcher  bejegening  ontmoetten.     De  ove- 

(*)  EusEfl.  /;/.  Conftant.  L,  11.  C.  53. 


GESCHIEDENIS.  345 

Tigen  hielden   zich  verborgen,  en   durfden,  wegens      II 

het  gevaar  van  leven  en  goederen,   zich  niet  in   het    ^"^^ 

openbaar  vertonen.    De  voorn  aam  (ten,  en  onder  de- Hoofdft. 

11     zen  de  Bisfchoppcn  en  andere  Kerklijken ,  waren  om-  "^  C.  G, 

Il     gebracht,  of  verminkt,  tot  de  mijnwerken  veroordeeld,  ^^^  ^la] 

of  in  ballingfchap  verzonden.  Eenigen  hadden  hun  ge ■ 

loof  verzaakt.  Met  één  woord,  alles  dreigde  aan 
het  Christendom  eenen  gehcelen  ondergang,  wanneer 
de  Staatsveriindering  in  het  jaar  305,  gelijk  wij  ge- 
meld hebben,  voorgevallen,  aan  de  Christenen  eeni- 
ge  verademing  gaf. 

Galerius  ,  nu  tot  Augustus  verheven ,  en  thans  Wreed- 
de  aanzienliikfte  onder  de  Vorften,  die  het  Romein- ^^^''^^^'* 

GALERX" 

fche  Rijk  beheerschten ,  veranderde  wel  niets  in  zij-  us. 

nen  haat  tegen  de  Christenen ,  ja  hij  deed  zelfs  veel 

wreeder  wetten  tegen  hen  afkondigen  (  * ). 

Doch ,  in  de  Westelijke   Landen ,   onder    het   ge-  In  her 

bied  van  konstaxtiüs   chlorus,   die  nu  insgelijks  }'^^^'^'^" 
,       .  .  ,•  ,1  houdtde 

als  Augustus   meer   oppermagtig   was ,  hielden   van  vervol- 

nu    af   alle   vei-volgingen   op  ;   vooniaamlijk ,    nadat  gi"iï  op » 

.-     r,  c  j       onder 

zijn  Zoon  konstantinus  of  konstantyn,  nader- ..^vct-aat 

hand  onder  d^n  naam   van   den   Grooten  vermaard ,  tius. 
welken  galerius  aan   zijn   Hof,   als   Gijzelaar,   en 
ver  van  de  hoop  der  opvulging   venTeemd,  gehou- 
den had,  dooreene  welberaden  list  en  fnelle  vlucht, 
bij  hem  in  Brittanni'è  was  aangekomen. 

In  het  gebied  van  den  Cczfar  severus  ,  Itali'è  en  Toeftand 
Afrika^  werd  insgelijks  het  pijnigen,  ftrafFen,  en '^'^■'^hris. 
dooden  gefluit  ;    zijnde   deze   Vorst  meer  wellustig  onder 

dan  sEVERüft. 

(*)  Lactant.  /.  c,  Cap.  2U 

Y5 


34Ö  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E  :"» 

II'     dan  \vi-eed,  en  verpligt,  om  konstantius  te  om-' 

BOEK     2ien.    Evenwel  ontvongen  de  Christenen ,  onder  zijn 

Hoofdft.  ombied,  nog  geene  vrijheid,  om  openlijk  te  vcrgade- 

m  C.  G.  ren,  en  hunne  Kerken  werden  hun  nog   niet  weder- 

ïaar  "84. 

tot  312!  S'-'S^ven,   gehjk  door  konstantius  fchijnt   gefehied 

■  te-  zijn.     Dit  blijkt  uit  een   bericht  van    optatus 

MiLEviTANus   (*),    dat  'er  in   het   jaar  305  eene 
vergadering    van    Bislchoppen    is    gehouden  bij   de 
Stad  Cirta^  in  het  huis  van  urbanus  carisus;  na- 
demaal  „de  Hoofdkerlvcn  nog  niet   waren   wederge- 
„  geven." 
Onder         Maximinus,  die  Syrië  en   Egypte  tot  zijn    deel 
WAxiMi-    yj^^i  beftuur  had,  nam   nu   en  dan   den  fchijn   aan 
van    gematigdheid     en    zachtzinnigheid    jegens    de 
Christenen.     Dus  fchrijft  hij  zelve ,  in  eenen  lastbrief 
bij  EUSEBius  (t),  dat   hij,   in  het   begin,   in    het 
Oosten  gekomen ,  en  ziende ,    dat  velen   der  genen , 
die  den  Goden  niet  wilden   offeren,  door  de   Over- 
heden in  ballingfchap  gezonden  werden,   den  Rich- 
ters belast    had,   om  den   Christenen   geen  ongelijk 
aan  te  doen ,  of  hen  te  bannen ,  maar  veeleer  door 
zachtheid  en  vermaningen,  zonder   geweld   of  ver- 
warring ,    tot   den    dienst  der  Goden   te   bewegen» 
Doch ,  niet  lang  daar  na ,   het  zij  door  zijne  eigene 
overgedrevene  bijgelovigheid,    waai-  aan  hij   verflaafd 
was ,  of  opgehitst  door  zijnen  Oom ,   of ,   gelijk  hij 
zelve  in  den  gemelden  Brief  voorwendt ,  op  verzoek 
van  aanzienlijke  Burgers  van  NikomecU'è  en  andere 

fte- 
(*)  Z)(?  Schismnte  Donatistarum  L,  I.  C.  14.  p,  14. 
(t)  Hist.  Ecclcs,  IX.  9.  > 


GESCHIEDENIS.  54? 

fteden,   hoe  het  zij,  maximimus   dreef,  in  zijn  ge-      II 
bied,  de  vervolging  met  die  hevigheid  aan,  dat   de    ^^^* 
Christenfchrijvers,EUSEBius  (*J  en  lactantius  (f),  Hoofdft, 
hem  als  den  fnoodften,  wreedllien,   en  bijgelovigfteii  "^  C.  G. 
van  alle  de  vervolgers  bcfchrijven.    Dotir  alle  land- ^^j.   ,jj^ 
fchappen  zond  hij  bevelfchriften ,  de  Overheden  be-  — — - 
lastende,   alle  ingezetenen,  zonder  ondeifcheid,   tot 
offeren   te    dwingen.      Den    Heidenfchen    Priesteren 
fchonk  hij  buitengemeene  cere  en  magt,   zelfs  voor- 
zag hij  hen  van  eene   wacht  foldaten ,  om  hun  ten 
diende  te   liaan,  als   zij   de   Godsdienst -oefeningen 
der  Christenen  ftooren,  hen  tot  offeren  noodzaken, 
en  gevangen  wilden  nemen,  om  hen   aan   de   Over- 
heden over  te  leveren.    Mishandelingen    van    eerbare 
vrouwen ,  veröordeelingen  tot  den  arbeid  in  de  berg- 
werken  ,    ballingfchappen  ,    hoon    en    befchimping, 
pijnigingen  en  lijf-  en  levensflraffen ,  hielden  van  het 
jaar  305  tot  308  niet  op,  tegen  de   Christenen  van 
zijn   gebied   te   woeden  ,    en    toen   zelfs    werd    den 
Christenen   flechts   eene  korte  verademing  vergund, 
wordende  de  veroordeelden  tot   de   Mijnwerken  we- 
der op  vrije  voeten    gefteld.     Doch ,   na  eene  korte 
wijl ,  ontftak  het  vnur  der    vervolging   in   Syrië  en 
Pahftina  weder  heviger  dan  ooit  (§). 
Inmiddels   was  konstantius   chlorus  ,    flechts  Doodvan 

weinige  dagen ,  nadat  zijn  Zoon  konstantyn  be-  ^^nstan- 
'^        °  -'  TIUS,  dit 

hou- 

•    (*)  Hist.  Eccles.  Vlir.  14.  IX.  i.  volgg. 
i^^  De  Mortib,  Perfecutt.  C.  36. 
(§)  EüSEB.  ^e  Mart.  PnUjl.  C.  p. 


54S  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ïï       houden  tot  hem  was  overgekomen,    in  het  jaar  30Ö 

BOF.K     jg  Eboracum^  tlians  Tork^  in  ^nV/«««/ë  overleden  , 

Hoofdft.  c"  h^d  de'Landfchaijpen,   door  hem   beftuurd,   als 

ra  C.  G.  een  Vaderlijk  erfgoed ,  aan   dezen   zijnen  Zoon  ,  bij 

tot  Ó12. 'J^'^^^'^^  ^^'^9  nagelaten,  die  ook,   terftond  na  zijns 

Vaders  dood ,   door  de  lu-ijgsknechten ,   voor   Keizer 

vanzi)-  gj^  Au^mtus  verklaard  werd;  galerius  echter  wei- 
KONSTAN-  gerde  konstantyn  daar  voor  te  erkennen ,  allchoon 
T^N  hij  het  gebied  over  de  Landfchappen  van  zijnen 
£evol<^d.  Vader,    Galli'é,   Spanje^   en    Brittanni'è^  aan   hem 

overliet ,    doch   alleenlijls.   onder  den  minderen   titd 

van  Cafar. 

Stantsver-     Integendeel  verhief  galerius,  ten  einde  konstan- 

andcnn-  jj^  ontzag  te  houden ,   severus  ,  die ,  tot  hier 

gen  in  het  ^  '  »         ? 

Room-     toe,    als    defar^  ondergefchikt    aan   konstantius  , 

fche         Italië  en  Afrika   bclluurd  had,  tot   Augustus^  en 

VERUS       Opperdeelgenoot  des  Rijks  nevens  hem.    Maar  max- 

Keizer.     entius.  Zoon  van  den  ouden  Keizer  maximianus 

MAXENTi-  j^jjj^cuLius ,  en  vSchoonzoon  van  galerius  ,  met 
us  werpt  '  ' 

zich  tot    afgunftige    oogen   ikzo.   verheffing   van  severus   en 

Keizer      konstantyn    ziende  ,    en    niet  kunnende   dulden, 
MAxiMiA-  d^t  hij  voorbijgegaan  was,  verwekte  te  Rome  en  in 
KUS  HER-  itali'è  eenen  opftand,  en  nam   niet   alleen   de   waar- 
aanvaart    digheid  van  Keizer  en  Augustus  aan,  maar  bewoog 
deregee-  ook  zijnen  Vader  maximianus  herculius  den  teu- 
•ïingop     ggj  ^gg  Rijksbefhmrs ,  dien  hij  nedergelegd  had,  op 
nieuw  te  aanvaarden.    Dus  waren   'er,   met  het  af- 
lopen des  jaars   306,  niet   min   dan   vier   Vorften, 
met  den  titel  van  Augustus^  drie  in   Italië^  seve- 
rus, MAXENTIUS5  en  deszelfs  Vader,  maximianus, 

CU 


GESCHIEDENIS.  345) 

tn  één  in   het  Oosten ,  galerius  ;  en  twee   onder       U 

^en  titel    van   Ca/ar,    konst.\ntyn  in   liali'è ,  en    ^^^^ 

MAXiJViiNUS  in  Syrië  enz.  Hoofdfï. 

De  gevolgen  van  deze   Staatsveranderingen  waren  "^  ^'  ^* 

gewigtig    voor   de    Christenen,      koxstantyn    gar^Qj  ^j2 

hen,  in  zijn  gebied,  met  een  openbaar  bevelfchrift ,  

„  aan  hnnnen  eeredienst  en  aan   God    weder,"  ge-  y'^^'^'S^" 
"  9      ö     (iaar  van 

lijk  LACTANTius  (*)  zich  uitdrukt;  dat  is,  hij  ver- voor  de 
leende  hun  vrijheid,  om  hunnen   Godsdienst  in   het  Chnste- 
openbaar  te  oefenen ,  en  Kerken ,  tot  den  eeredienst  stantyn 
bellemd,  te  ftichten.  herftelt 

Maxentius  ,  zich  in  het  Jaar  306  tot  Keizer  op-  voorh^e 
geworpen  hebbende ,  en  eenen  Oorlog  met   galeri-  Gods- 
us voorziende ,  volgde  niet  alleen  het  voorbeeld  van  "^^nst- 

Konstantyn,   maar    wilde  zelfs   fchijnen,   hem   in  „;, 

'  .  •       '  Maxen- 

gunst  jegens  de  Christenen  te  overti'efFen.    Ten  aan-  tius  be-  • 

zien  van  Afrika ,   hetwelk   onder  zijne   heeifchappij  J-'"nft'gt 

flond ,   geeft  ons  optatus  milevitanus   hier  van  deifchrii 

een  volledig  getuigenis ,   fchrijvende ,  dat  „  riaxen-  tenen. 

„  TIUS   vergunning  gezonden,    en   de   vrijheid  aan 

„  de   Christenen    vvedergegeven   heeft   (f)."    Wat 

Italië  en  de  andere  Gewesten,  onder  de  heerfchappij 

van  MAXENTIUS  llaande,  betreft,  daaromtrent  fch rijft 

EusEBius  (§):     „  MAXENTIUS,  zich  de  heerfchap- 

„  pij  te  Rowe  aangematigd   hebbende,  veinsde  ons 

5,  geloof  in   het   begin ,  en  beval   dienvolgends  zij* 

3,  nen  onderdanen,  op  te  houden   met  de  Chrisie- 

„  nen 

(*)  De  Mortib.  Perfecutt.  C.  24. 

(t)  i)f  Schiimate  Donatistarum  L.  I.  C.  16, 

CJ)  Hiif.  Eu/es.  L.  VIII.  C.  14. 


350  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       „  nen   te  vervolgen;    mallende   dus   eene    vertoning 

BOEic     ^^  van  Godsvrucht;    en  dit  alles   deed  hij,   om    het 

Hoofdrt.  "  Romeinfche  volk  te  vlcijen  en  te  behagen."    Deze 

na  C.  G.  hatfte  uitdrukkingen  van  eusebius  zijn  zeer  merk- 

^^^'^'^' waardig,    alzoo  wij  'er  eene  duidelijke  erkentenis   in 

. hebben  ,  hoe  veel  gewigt  voor  het  ilaadamdlge ,    ten 

minden  te    Rome,  het  genootlchap   der   Christenen 
geoordeeld  werd  te  bezitten. 
Oorlog         De   opfland  van  maxentius   ontftak    in  de  daad 
tegen  ma-  ^^^  burgerkrijg.      In   het  jaar   -^^ot  werd    severus 

XENTIUS.  o  jc  j  ^     1 

SEVERUS  door  GALERius,  met  een  magtig  leger,  tegen  maxen- 
wordt  Tius  gezonden  ,  doch  van  zijne  foldaten  verlaten, 
br?cht  ^^^^  ^y  ^'^^^  MAXiMiANUS  HERCULius  gcvangen , 
KONSTAN-  en  ter  dood  gebracht.    Als  galerius  hier  op  zelve 

y^^y^ ,     zich  met  een  nieuw  leger  in  optogt  begaf,  vervoeg- 

knjgtden  ° 

titel  van    de   maximianus    zich   in  Galliè  bij    konstaxtyn, 

jiugus-     y^'iQxi  bij  y  door  hem  2ijne  Dochter  fausta  ten  huvv- 
.     *         lijk  te  geven,  en  den  hoogeren   titel  van  Augustus 
te   fchenken,    tot   een   bondgenootfchap   overhaalde. 
Ondcrtusfchen  was  galerius  in  Italië  gerukt,  doch 
alzoo  hij  Rome  niet  kon  bemagtigcn ,  moest  hij  ,  met 
fchande ,  en  niet  zonder  gevaar  ,  naa  het  Oosten  te- 
rug keeren.    Kort  na.  zijn   vertrek   kreeg  maximia- 
nus   herculius,   te   Rome    wedergekeerd,   veifchil 
met  zijnen  Zoon  maxentius,  en  zag  zich  genood- 
zaakt ,    bij  KONST^ANTYN    de  wijk  te   nemen  ,   v^an 
wien  hij   zich,  vervölgends,    naa  galerius,    zijns 
Zoons  vijand,  begaf. 
LiciNius      Deze   oordeelde  ,    in   dezen   toeftand    van  zaken , 
wordt      éénen  nieuwen  fteun  voor  zijn  gebied  nodig  te  heb- 
/ï«fwel-beji,  welken  hij  meende  in  licinius,  zijnen  boe- 
zem- 


GESCHIEDENIS.  351 

^emvi'iend ,  een'  man ,  noch  door  deugd ,  noch  door  II 
afkomst  edel,  maar  beroemd  in  krijgskunde,  en  ge-  "^j^' 
liefd  bij  de  foldaten,  te  vinden,  waarom  hij  dezen,  Hoofdft, 
in  het  gemelde  jaar  307,  tot  Keizer  en  Augustus  "^  C.  G. 
verklaarde,  welis:en  rang  en  titel  iniaximinus ,  die^^j'^j^* 
tot  hier  toe  zich  met  dien  van  Ccefar  vergenoegd  — — -» 
had  ,    zich    in   het   iaar   308  insgelijks  aanmatigde ,  ^^'^'^  '■''•'-'* 

1,1  xT      n  11  MAXIMI- 

zoodat  er  thans  zes  Vonten  ,  onder  den  titel  van  Au-  nus  ms- 

gustus  en  Cafar ,   in  het  Romeinfche  Rijk   waren !  l-e^jks 

aan- 

MAXIMIANUS     HERCULIUS  ,     GALERIUS  ,    KONSTANTI-  „««.„r 
NUS,   MAXENTIUS,    MAXIMINUS    en     LICINIUS.       Ecn 

zevende  deed  zich,  in  dat  zelfde  jaar,  in  Afrika^ 
op,  doch  zijn  Rijk  was  van  korten  duur.  gale- 
RKis  toonde  zich  tegen  jniaximinus  over  den  flap, 
door  dezen  gedaan  ,  ten  hoogden  onvergenoegd  , 
en  thans  was  het ,  dat  riaxijminus  de  Christenen  ecne 
korte  poos  guniliger  bejegende ,  tot  dat  liij  van  ga- 
ï.ERius  vriendfchap  weder  verzekerd  was ,  wanneer  . 
hij  nieuwe  bevelen  tegen  hen  uitgaf,  volgends  vvel-  -  ' 
kc  de  landvoogden  en  overheden  alle  mannen  cu 
vrouwen ,  met  liunne  kinderen  en  flaven ,  dwingen 
moesten,  om  aan  de  Goden  te  offeren,  en  de  of- 
ferfpijzen  te  eten ,  ook  gebood  hij ,  alle  eetwaaren  op 
de  markten ,  en  alle  perfonen ,  die  zich  in  de  openbare 
baden  begaven ,  met  den  offerwijn  te  befprengen.  Din- 
gen, die  den  Heidenen  zelven  tegen  de  borst  flie- 
ten,  terwijl  de  meeste  Christenen  liever  alles  wilden 
dulden,  dan  hun  geweten  te  bevlekken  (*).  Op 
iiet  einde  echter  van  het  jaar  309,  en  in  het  begin 

van 
(  *  )  EusEB.  ^e  Marf.  Pphefi.  Cap,  ^, 


352  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       van    het  volgende,  bedaarde  de   vervolging  weder, 
*xn      ^"   ^^  Christenen     genoten    in    Syrië   vrede  ,    zoo 
Hoofdft.  zelfs,  dat  zij,  die  tot  de   Mijnwerken  gedoemd   ge- 
ra  C.  G.  vveest  waren ,  Kerken  bouwden  C  * ) ,  toen   de  land- 
Tr.ar  284.  .  -^    ^  ^ 

tot   312.  ^^*^§"  v^"  ^y^'^'ê-)  in  het  jaar  310,   dit  geluk  ftoor- 
■  de,   door  het,    als   eene  onbetaamlijke  vrijheid,   aan 

den  Keizer  voor  te  dragen.  Hier  uit  rezen  nieuwe 
rampen,  en  eene  groote  menigte  Christenen  eindig- 
den hun  leven  met  den  Marteldood;  negen  en  der- 
tig werden  op  éénen  dag  het  hoofd  afgeflagen.  Dit 
duurde ,  tot  dat  de  ziekte  van  galeriüs  weder  eeni- 
ge  verzachting  aanbracht. 
Ziekte  Tc  weten,  deze  hoofdiianleggcr  en  aanfloker  de- 
van  GA-    2;er  algemeene  vervols^ing  tegen  de    Christenen ,  was 

I.ERIUS  000  :> 

Zijn  Be-  door  eene  allerfmartlijkfle  en    ellendigfle  ziekte  reeds 
velfchrift  zedert  een  jaar  allengs  verteerd.     Hij   was    een   zeer 

deek*de"r  ^^^  ^"  ^y'^'^S  "i^"  5  "^^^^  ^^"  vooitvretende  kanker 
Christe-  veranderde  hem,  met  de  kwellcndfte  pijnen  en  on- 
°^"*  draaglijkfte  fmarten,  in  een  levend  geraamte.  Kort 
voor  zijn  einde,  beleed  hij,  den  Christenen  onrecht 
gedaan  te  hebben,  en  gaf,  in  de  maand  April  des 
jaars  311,  een  Bevelfchrift  uit,  ook  in  naam  der 
Keizeren  konstantyn  en  licinius,  te  Nikomedië. 
In  dit  Bevelfchrift  zegt  hij,  de  Christenen  tct  den 
ouden  voorvaderlijken  Godsdienst ,  en  tot  hunne 
eigene  oorfpronglijke  inflelling ,  te  hebben  willen  we- 
derbrengen;  hij  erkent,  dat  velen  daar  door  veel 
geleden,  en  vnl  fclirik  allerleië  doodfli-afFen  hebben 
ondergaan.    „  Als  wij  nu  zagen  ,  "  vervolgt   hij , 

„  dat 
(*)  Ibid.Cap,  13» 


GESCHIEDENIS.  353 

>,,  clat  velen,  bij  hun  onverlland  blijvende ,   noch  den      II 
^,  hemelfchcn  Goden  den   fchuldigen   dienst    bewe-    ^Y 
„  zen ,   noch   den  God   der  Christenen    vereerden ;  Hoofdd. 
„  zoo  hebben  wij ,  naar  onze  menschiievendheid  en  "^  C.  G, 
„  goedheid    —    veroorloofd  ,   dat    alle    Christenen  ^^^   «jT 
„  de  gebouwen ,  in  welke  zij  bijeenkwamen ,   weder  ' 
5,  mogen   opbouwen;    doch,   onder   deze  bepaling, 
„  dat  zij  niets  tegen  den  openbaren   Godsdienst  on- 
„  dernemen.  —  Doch ,    wegens  deze  onze  vergun- 
„  ning,  zijn  zij  verpligt,  hunnen  God,   om  onzen 
„  welfland,  en  het  welzijn  van  het  gemeenebest,  en 
„  van  hun  zelven,   te  bidden,  opdat  alom   het  ge- 
5,  meenebest    ongefchonden  blijve,    en  zij,  gerust, 
„  in  hunne  eigene  woningen,  leven  mogen    (*)." 
EUSEBius  en  lactantius  melden    ons,    dat  gale- 
Rius ,  vóór  het  uitgeven  van    dit   bevel  ,    „  zijne 
fchnld  aan  God,    den   Schepper  van  het  Heel -al, 
beleden ,  deszelfs  rechtvaardige  ftrafTen  erkend ,  en  om 
vergeving  gefmeekt  hebbe."    Doch  van  dit  alles  is  hi 
het  Bevellchrift  zelve  niets  te   vinden,    alleen  zien 
wij,  dat  hij   hoopte,  door  de  voorbede  der  Chris- 
tenen, misfchien,  zijne  gezondheid  weder  te  zullen 
erlangen,    rufinus   (f),    die   licn    zieken    Keizer 
door  éénen  zijner  geneesheeren  laat   aanzeggen ,   dat 
de  waare  God,   dien   hij   door   het  vervolgen  zijner 
dienaren  vertoornd  had,  alleen  hem  van    zijne  kwaa- 
ien kon  verlosfen,   Ichijnt  insgelijks  den  Keizer  ge- 
liüdlieden   toe  te  kennen ,  die  de  Christenen  wel  in 

hem 

(*)  EusEB.  Ht'sf.  Eccles.  VIII.  17.  lactant.  deMort^ 
Perfecun.  C.  34.         (f)  Hist,  Eicla.  Z.  VUL  C.  18. 

HL  Deel.  Z 


'554  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ÏI       hem  konden  verwachten ,  maar  die  in  zijn  Bevelfchrift 
'^^jf     niet  te  vinden  zijn. 

Hvjofdd.  Dit  Bevclfclirift  deed ,  waar  het  üangeflagen  werd , 
na  C.  G.  j-ei-fl-Qnd  2ijne  werking,  de  vervolging  bedaarde,  de 
tot  -^12.  gevangenen  en  veroordeelden  tot  de  Bergwerken  en 


"  Mijnen   werden  ontflagen,   de  ballingen  werden  te- 

I  J-^^(r"  ^^ë  geroepen ,  en  de  Christenen  hielden  weder  on- 
bedaart,  -geftoord  hunne  bijëenkomften.  Zij,  die  zich  (land- 
'Vastig  hadden  betoond ,  werden  buitengemeen  ge- 
ëerd ,  anderen ,  die  gewankeld  hadden  ,  haastten 
zich,  om  zich  met  de  Kerk  te  verzoenen,  en  de 
•zaken  veranderden  zoo  fchielijk  en  zoo  gunflig  van 
gedaante ,  dat  de  Heidenen ,  daar  door  verbaasd ,  be- 
leden, dat  de  God  der  Christenen  alleen  de  groote 
en  waare  God  zij  (*).  maximinus  h'et  wel  dit 
Bevelfchrift  niet  openlijk  in  zijne  landen  afkondigen, 
misfchien,  omdat  hij  den  dood  des  Keizers  gale- 
Rius  alle  uuren  te  gemoet  ziende,  wilde  afwach- 
ten, wat  'er,  na  zijne  aflijvigheid ,  mogte  gebeuren, 
of  eenvoiiwig,  omdat  zijn  naam,  nevens  die  van 
ticiNius  en  KONSTANTYN ,  uiet  mede  aan  het  hoofd 
van  hetzelve  geplaatst  was,  echter  gaf  hij  monde- 
ling bevel,  dat  men,  ook  in  zijn  gebied,  de  ver- 
volging der  Christenen  flaken  zou.  Insgelijks  fchreef 
zijn  voornaaniRe  gunlteling  aan  alle  Stadhouders  en 
Landvoogden,  dat  de  Keizers,  bevonden  hebbende, 
dat  de  Christenen  zich,  door  hunnen  hardnekldgen 
wederfland  tegen  de  Keizerlijke  bevelen  ,  aan  vele 
onheilen  blootfklden ,  hun  voortaan  de  vrije  oefe- 
ning 
.   (*)  EüsEB.  HiL  Ecclei.  L.  IX.  C.  i. 


GESCHIEDENIS.  355 

ning    van    hunnen    Godsdienst    wilden    vergunnen.      II 
Hetwelk  dan  ook  voor  de  Christenen  even  voordee-    ^^J'^ 

f  AH 

lig    was,   als  of  het  Bevelfchrift  openbaar  was  aan- Hoofdft. 

geflagen.  ":*  C.  C. 

Deze  herroeping  van  zijne  vorige  bevelen,  meer  jq^   212! 

door  vrees  voor  de  dood ,  en  de  kracht  van  het  Bij- ■ 

geloof,    dan  door  knaging    des  van  misdaad  over-  ^^oodvaii 

^  '  ^     =•  GALERIUS 

tuigden  gewetens,  voortgebracht,  kon  echter  gale- en :,iaxi- 
Rius  niet  baten ;   zijne  ziekte  fleepte  hem ,  door  de  mianus 

HERCU" 

foiterendfte  pijnen  afgemat,  in  het  jaar  311,  in  het  lius, 
graf.  Het  jaar  te  voren  310,  had  de  oude  Keizer 
MAXiMiANus  HERCULius  ,  door  den  ftrop ,  zijn  le- 
ven geëindigd.  Te  weten ,  van  galerius  uit  het 
Oosten  naa  Frankryk  bij  kois'stantyn  gekomen, 
veinsde  hij  den  last  des  regeerens,  nu  anderaiaal  be- 
proefd ,  moede  te  zijn ,  en  legde  zelve  het  Purper 
en  de  Keizerlijke  Waardigheid  jif ;  maar  zijne  heersch- 
zucht  niet  kunnende  afleggen,  maakte  hij  eenen  aan- 
(lag,  om  zijnen  Schoonzoon  konstantyn  op  zijn 
bed  te  doen  vermoorden,  en  zich  van  deszelfs  lan- 
den meester  te  maken.  Van  dit  fchelmfluk  over* 
tuigd  zijnde ,  dwong  konstantyn  zijnen  Schoonva- 
der, de  handen  aan  zichzelven  te  flaan,  hem  alleen 
de  keuze  des  doods  overlatende.  Dus  werd  thans  het 
Romeinfche  Rijk  nog  beheerscht  door  konstantyn  , 

LICINIUS,  MAXIMINUS,  CU  MAXËNTIUS. 

Van  dezen  wordt  maxentius  ,   zoo  door  Heiden-  Dwing-  ^ 
iche  als  Christen  -  Schrijvers ,    aangemerkt ,    als  een  jf^^^'J  ^" 
onwettig  dwingeland,   die  het  gebied,   door  geweld maxen- 
verkregen ,  door  geweld  poogde  ftaande  te  houden ,  tius. 
Z  2  en 


35<5  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il  en  hoe  zeer  hij,  in  het  begin,  de  Christenen  ook 
•^^^  gevleid  had ,  te  Rome  tegen  hen ,  niet  min  dan  tegen 
Hoofdfl.  <'iUe  zijne  onderdanen ,  allerhande  wreedheid ,  onder- 
na  C.  G.  drukldng ,  en  mishandelingen  pleegde  (*).  In  het 
tot  ^12*3^^^  3^^'  ALEXANDER,  die  zich  in  Afrika  had  op- 
»  geworpen ,  overwonnen ,   en  een  verbond  aangegaan 

hebbende,  met  maximinus  ,  ondernam  hij  eenen 
Oorlog  tegen  konstantyn,  van  wien  hij  in  het  jaar 
312,  in  eenen  merkwaardigen  veldflag,  van  welks  bij- 
zonderheden wij,  in  't  vervolg,  nader  zullen  moe- 
ten fprcken,  overwonnen  zijnde,  verdronk  hij,  door 
het  breken  der  brug,  over  welke  hij  meende  te 
vluchten ,  in  den  Tiher. 
Maximi-      Maximinus  ,  ondeitusfchen ,   de  dood  van  gale- 

Nusner-   j^j^g  vernomen,   en  zich  daar   op  in  het  bezit  van 

vac  de  •>  r 

vervol-     de  Oosterfclie   Landfchappen   van   dezen   Vorst,   bij 

ging.  ggjie  verdeling  met  licinius  ,  die  de  Europifche 
voor  zich  verkreeg,  gefield  hebbende,  vernieuwde, 
na  eene  tusfchenpozing  van  naauwlijks  zes  Maan- 
den, de  vervolging,  verbiedende  den  Christenen,  op 
de  begraafplaatzen  der  JMartelaren  vergaderingen  te 
houden,  en,  gelijk  ons  lactantius  (f)  bericht, 
de  inwoners  van  Antiochi'é  en  andere  fteden  heim- 
lijk  aanfporende,  om  door  verzoekfchriften  van  hem 
te  begeeren,  dat  den  Christenen  niet  vergund  mogt 
2ijn,  onder  hen  te  wonen.  In  gevolge  van  deze  ver- 

zoe- 
(*)  ZosiMUS  Libr,  II.  Cap.  14.   n.  6.   eusebius   f  Ir. 
Cfinfiaiif.  Lihr.  I.  Cap.  33.  fqq. 

(t)  Z)(?  j^hrtih.  Perfecutt.  C<ip.  30. 


GESCHIEDENIS.  357 

zoeken,  die  de  Keizer  gewillig  toeflond,   werden  Je      II 
Keizerlijke  bevelen  op  koperen  tafelen  inde  fteden  voor-    ^R^^ 
gefteld ,  waar  in  hij  roemde ,  dat ,   zedert  de  bij  de  Hoofdfl. 
Goden  gehaate  Godsdienst  der  Christenen  zich   niet  "^  C.  G. 
meer    vi'ij    en  onverhinderd   had   mogen  uitbreiden ,  ^^^  gia! 

oorlog ,    onvruchtbaarheid  ,    en    andere    landplagen • 

hadden  opgehouden.  Dus  hernam  de  vervolging  in  het 
jaar  311 ,  in  zijne  landen,  weder  hare  volle  woede.  Ten 
einde  de  Christenen  te  meer  gehaat  te  maken,  werden 
verdichte  handelingen  van  pilatüs  ,  die  zeer  veel  tot 
hoon  van  jesus  bevatten,  op  last  van  maximinus, 
alom  verfpreid,  en  zelfs  moesten  de  Kinderen  op 
de  Schooien  die  van  buiten  leeren  en  opzeggen. 
Insgelijks  werden  zekere  verldaringen  ,  die  door  den 
Stadvoogd  van  Damaskus  aan  eenige  ontuchtige 
vrouwen,  door  pijniging,  waren  afgedwongen,  eii 
welke  fchandelijke  dingen  van  de  Christenen  getuig- 
den, op  hoogen  last,  openbaar  gemaakt.  Zekere 
THEOTECNUS  ,  Openbaar  Ontvanger  te  Antiochi'è  , 
had  bijzonder  zijne  Stadgenoten  tegen  de  Christenen 
aangehitst.  Een  ftandbecld  van  jupiter  philius  , 
den  befchermer  der  vriendfchap ,  opgericht  en  gehei- 
ligd hebbende,  gaf  hij  voor,  dat  die  God,  door 
zijn  Beeld,  te  kennen  had  gegeven,  dat  de  Christenen, 
zijne  vijanden ,  uit  de  Stad  en  het  omgelegen  Land , 
moesten  verdreven  worden  (* j.  Dit  bedrog  van  theo- 
TECNus  is,  naderhand,  door  licinius  ontdekt,  en 
met  den  dood  van  dezen  bedrieger  geftraft  (f). 

Even- 

(•)  EusEB.  Hiit.  Eccles.  L.  IX.  C.  2-7. 

Ct)  EusEÊ.  /.  f.  L.  IX.  Cu. 
Z3 


55S  KERKELIJKE 

Il  Evenwel  vielen  alle  deze  ondernemingen  van  ma- 

^^^^     xiMiNus  tot  zijne  eigene  befchaming  uit.'  In  plaats 

HoofdA.  van  die  vruchtbaarheid  en  voorfpoed,   waar  op   hij 

na  C.  G.  geroemd  had ,  als  een  gunstbewijs  der  Goden ,  ver- 
laar 284.  ..         ,  ,    .  ,     ■  .  , 
tot  312.  oorzaakte  een  buitengemeen  drooge  wmter  een    on- 

■  vruchtbaren  zomer,  de  onvruchtbare  zomer  hongers- 

Oorlog     j|QQ(j^  en  cle2e  eene  fchrildijke  pest,   van  walglijke 
Armeni-    zweeren  verzeld,   die  inzonderheid  omtrent  de  oogen 
ers  om      uitbraken ,  en  hen ,  die  nog  het  leven  behielden ,  van 
dienst."    ^^^^  gezicht  beroofden.    Hetwelk  eusebius  als  eene 
flraf  des  hemels  aanmerkt ,  omdat  imaximinus  ,  voor- 
wendende, uit  goedeitierenheid ,  het  leven  der  Chris- 
tenen te  fparen ,  velen  hunner ,  behalven  andere  ver- 
minkingen ,   het  rechte   oog  liet  uitfteken ,   om  hen 
dus  kenbaar  te  maken.      Bij  dezen   ramp   van  pest 
en  ziekte,  betoonden  de  Christenen,    naar  de   voor- 
fchriften  van  hunnen  Godsdienst ,    hunne  menschlie- 
vendheid,  daar  zij  hun  werk  maakten,  om   de  doo- 
dcn  te  begraven ,   en   onder  de  armen  brood  uit  te 
deelen,  waar  door  de   Heidenen  zoo   getroffen  wer- 
den ,    dat  zij  niet  konden  nalaten ,   hen  en  hunnen 
God  te  prijzen.    Een  oorlog ,  dien  maximinus  ,  ten 
dezen  tijde,  tegen  de  Armeniërs  ondevn3.m ,  om  hen, 
met  geweld  van  wapenen ,  tot  het  Heidendom  te  dwin- 
gen ,  mislukte  hem  insgelijks ,   en  had   ten   gevolge , 
dat  de  Armeniërs,   die  tot  hier  toe  getrouwe  Bond- 
genoten der  Romeinen  geweest  waren,   hunne  vijan- 
den werden  (*).    De  Armeniërs  hadden  het  Chris- 
tendom aangenomen,  op  het  voorbeeld  van  hunnen 

Ko- 
(*)  EüSEB.  Hht.  Eccks.  L.  IX.  C.  8. 


GESCHIEDENIS.  $59 

Koning  tiridates,  die,  door  een  wonder,  in  zijn      II 

Paleis  gebeurd,  bewogen  zal  zijn  geweest,  om  een    ^^^ 

Christen  te  worden  (*).  Andere  berichten  (f),  fchrij-  Hoofdft. 

ven  himne  bekeering  toe  aan  eenen  gregorius  ,  den  na  C.  G. 

Zoon  van  anax,  die  door  leontius,  Bisfchop  van  ^^^  ^la.' 

Kappadocië ,   tot  eérften  Bisfchop  van  Armenië  werd  ■ 

ingewijd ,  en  wegens  het  licht  van  het  Eiiangelie ,  liet 

welk  hij  onder  hen  ontftak,   den  bijnaam  van   den 

Verlichter  ontvangen  heeft.    Hoe  het  zij ,  men  heeft 

opgemerkt,   dat  deze  oorlog  van  maximinus  tegen 

de   Armeniërs  de  eerfte  oorlog  geweest  is,  die,  om 

den  Christeliiken  Godsdienst,  gevoerd   is   ge^vorden. 

Ondertusfchen  hadden  de  beide  Keizers  konstan- De  ver- 

TYN  en  LiciNius ,  terftond  na  de  ncderlage  en  docd  ?[°  ^.'"^^ 
'  ^        °  houdt  op, 

van  den  Dwingeland  maxentius,  in  het  jaar  31a,  inbetjaac 
een  bevelfchrift,  ten  voordeele  der  Christenen,  afge-3i2. 
kondigd,  waar  bij  zij  aan  dezelve  volkomene  vrij- 
heid van  Godsdienst -oefening  verleenden  (§).  Eit- 
Bevelfchrift  is  niet  meer  vooriianden ,  maar  uit  eei> 
onmidlijk  daar  op  gevolgd  nader  Bevelfchrift,  in  het 
Jaar  313,  bij  eusebius  (**)  bewaard,  zien  wij,  dat 
het  eerlte  eenige  duisterheid  gehad  hebbe,  en  van 
fommigen  verkeerd  was  opgevat.  „Dewijl 'er,"  zeg- 
gen de  Keizers,  „  in  dat  Bevelfchrift,  bij  hetwelke 
„  wij  den  Christenen  vrijheid  verleend  hebben,  om 

3,  het 

(*)  SozoMENUs  Hlst.  Eccks.  L.  II.  C.  8. 

( t )  In  coMBEFis.  Auctor.  Bihl.  PP.  Gr.  T.  ll.p.  2^^,  fqq, 

(  § )  EusEKius  Hiit.  Eccles.  IX.  9, 

(**)  Hist.  Eccles.  X.  5.  Vergel.  lactant.  de  Mortib, 
Perfecutt,  C,  48. 


S6o  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

H  „  het  gelocff  van  hunne  gezindte  en  Godsdienst  té 
*xil  "  ^^^'^^^^"9  v^"^  ^"  verfcheiden  gezindten  met  na- 
Hoofdft.  9»  ^^1  en  onderfcheiden ,  fcheenen  uitgedrukt,  zoo 
na  C.  G.  ^^  hebben  daar  door  misfchien  fommigen,  kort  daar 
tot  "12."  "^9  ^^'"^  ^^^  ^"^  onderhouden,  afgelaten."  Het 
■'  fchijnt,  dat  de  Godsdienstvrijheid  aan  alle  gezindten 

en  aanhangen ,  bij  het  eerftc  Plakaat ,  tocgeftaan  ,  den 
Rechtzinnigen  Christenen,  niet  min  dun  den  Heide- 
nen, mishaagd  hebbe,  welke,  de  déne  zoo  wel  als 
de  anderen,  ten  minden  fommigen  van  dit  voor- 
recht wilden  uitgefloten  hebben;  trouwens,  in  dit 
tweede  Bevelfchrift ,  verklaren  de  Keizers  zich  nader ,. 
met  deze  woorden :  „  Het  was  derhalven  voegzaam  , 
5,  aan  te  fchrijven ,  dat  het  ons  dus  behaagde ,  opdat , 
5,  met  uitzondering  van  alle  gezindten  (*),  welke  in 
„  ons  eerflie  aanfchrljven  aan  uwe  Zorgvuldigheid, 
„  met  betrekking  tot  de  Christenen,  bevat  waren, 
„  zoo  wel  het  gene  volflrekt  vericeeixl ,  en  van  on- 
„  ze  zachtmoedigheid  vreemd  fchijnt,  uit  den  weg 
„  geruimd  worde,  als  opdat  een  ieder,  die  voorge- 
„  nomen  heeft,  den  Christelijken  Godsdienst  te 
„  onderhouden ,  denzelven  vrijelijk ,  zonder  eenige 
„  verhindering ,  waarneme."  Voorts  erkennen  de 
bdde  Vorflen,  in  de   inleiding  van  dit  Bevelfchrift, 

„  dat 

(*)  Bij  LACTANTiL's  ftnat  :  amoïis  omnibus  ommns 
tonditionihus ,  te  niet  doende  alle  voorwaarden,  Dic  is 
Yoldrekt  duister,  en  heeft  aanleiding  gegeven  tot  ver- 
fchillende  opvattingen  en  verklaringen  van  de  mening 
der  Keizeren.  Men  zie  mosbeim  ,  Nod,  Opheld.  IIL 
Deel  f  Bladz.  495.  fqq. 


GESCHIEDENIS.  ^6i 

„  dat  elk    in  zijne  Godsdienftige  vrijheid  volfti-ekt       ir 
„  onbelemmerd   behoore   te   wezen."    Zij  bevelen,     ^^^^ 
dat  zoo  wel  de  Christenen ,   als  alle  hunne  overige  HoofdlT» 
onderdanen ,  volkomene  vrijheid  genieten  zullen ,  om  na  C.  G, 
zoodaiiigen  Godsdienst  te  belijden,  als  zij  wilden  ijj^^  "2! 
„  opdat ,"  zeggen  zij ,   „  elke  Godheid  en  elk  he-  ■ 

„  mclsch  wezen  ons ,  en  allen ,  die  onder  onze 
„  heerfchappij  ftaan,  genadig  moge  zijn."  Het  zal 
ieder  vrijftaan,  het  Cliristendom  te  verkiezen,  en 
hetzelve  te  beoefenen ;  waar  bij  echter ,  gelijk  gezegd 
is,  verkeerde  en  van  de  Keizerlijke  zachtmoedigheid 
vreemde  gezindheden^  (fl«f£fr£<f , )  worden  uitgezon- 
derd. De  Keizers  vervolgen,  dat  deze  algemeene 
wijheid  van  Godsdienst -oefening  nuttig  is,  tot  de 
rust  van  den  Staat,  en  daarom  door  hen  wordt  in- 
gevoerd ,  „  opdat  het  niet  fchijnen  moge ,  als  of  zi) 
5,  eenige  foort  van  Gods-verëering  wilden  verach- 
„  ten."  Zij  be\'elen  eindelijk,  dat  aan  de  Christe- 
nen de  plaatzen  en  gebouwen,  tot  hunne  vergade- 
ringen gefchikt ,  die  hun  ontnomen  waren ,  zonder 
eenige  kosten ,  of  geld  daar  voor  te  betalen ,  zullen 
wedergegev^en  worden ,  als  mede  de  goederen ,  die 
aan  hun  ligchaam,  dat  is,  aan  de  Christenen  in  het 
gemeen,  behoorden,  (de  Kerkelijke  goederen,)  be- 
houdens voor  de  tegenwoordige  eigenaars,  die  dezel- 
ve mogten  gekocht  hebben ,  behoorlijke  fchaêvergoe- 
ding  uit  de  Keizerlijke  fchatkist.  Alles,  gelijk  de 
Vorften  befluiten,  ten  einde  zij  van  de  Godlijke  be- 
fcherming ,  welke  zij  reeds ,  bij  vele  gelegenheden ,  on- 
dervonden hadden  ,  voor  altijd  zeker  zouden  we- 
ien. — — 

Z  5  KoN= 


3<5a  IC  E  R  K  E  L  g  K  E 

ïl  KoNSTANTYN  cii  LiciNius   hadden  hun  eerfte  Bc* 

BOER     vellchrift,    ten  behoeve    der    Christenen,    ook    aa» 

Hoofdfl.  BiAXiBUNUs  ovcrgezondcn.    Deze,  daar  hij,  zieh  als- 

na  C.  G.  eenen    oppermagtigen    Vorst   befchouwende  ,    echter 

lot  Ói2  ^"-"^^'^^  ^^^  hetzelve  niet  gekend  was,   weigerde  het- 

' zelve  in  zijn  gebied  te  laten  afkondigen;   nogthans 

Maxrii-  ^g  gemoederen  der  Christenen  niet  verder  van  zicli 

Nusaan-  °  r^  •   r      r 

fcbrijven  Willende  verwijderen,  vaardigde  hij  eenen  Bnef  ar, 
«en  voor-  aan  de  aan  hem  ondergefchikte  Landvoogden ,  dien 
Christe-  EusEBius  (*)  ons  insgelijks  bewaard  heeft.  In  denzel- 
aen.  ven  geeft  hij  hoog  op  van  zijne  menschlievendheid 
en  goedgunftigheid ,  aan  de  Christenen  betoond ,  en 
hoe  hij ,  van  den  aanvang  zijner  regcering  af,  de 
Overheden  dikwijls  vermaand  had,  niemand,  door 
flrafFen  of  mishandelingen ,  tot  den  dienst  der  Go- 
den te  dwingen.  Hij  bekent,  de  begeerte  der  fte- 
den,  die  geene  Christenen  binnen  hare  muuren  wil- 
den dulden  ,  toegeftemd ;  doch  zulks ,  zijns  on- 
danks, op  het  voorbeeld  der  Keizeren,  en  den  eisch 
der  Godfpraken,  gedaan  te  hebben.  Ten  befluite, 
voegt  hij  'er  bij,  thans  te  willen,  dat  den  Christe- 
nen geen  overlast  aangedaan,  maar  zij  minzaam 
moeten  behandeld  worden;  nidien  echter  Christenen, 
vrijwillig ,  den  dienst  der  Goden  willen  aannemen ,  zal 
men  hen  bereidvaardig  toelaten  ,  maar  hen  alleen 
door  de  zachtfte  middelen  daar  toe  trachten  te  bevve-  | 
gen.  De  Christenen  vertrouwden  niet  veel  op  deze 
aanfchrijving ,  alzoo  zij  de  veranderlijkheid  van  i^taxi- 
^iiNus  meermalen  hadden  ondervonden ,  alsook,  omdat 

hun^ 
(*)  Bisf.  Eccku  IX.  p. 


GESCHIEDENIS.  3^3 

hun,  in  dezelve,  de  vrije  Godsdienst -oefening  niet      n 
uitdriiklijk  werd  toegeftaan.    Maar,   als  maximinus,    ^^^^ 
in  het  volgende   jaar  313,  met  licinius   in   oorlog  Hoofdft. 
geraakt ,  en  in  Thraci'è  geflagen  was ,  vond  hij  dien-  '^'^  C.  G. 
ftig,  een  veel  giinftiger  Bevelfchrift  voor  de  Christe- ^^^   «j^ 
nen  uit  te  geven.    Hij  beklaagde  zich,   in  hetzelve,  -^ 

gelijk  men  het  bij  eusegius  (*)  leest,  dat  de 
Richters  en  Overheden  zijn  eerfte  Bevelfchrift  ver- 
keerd begrepen  hadden,  waar  door  bij  de  Christe- 
nen veel  wantrouwen  was  overgebleven.  Thans 
ftond  hij  aan  dezelve  hunne  vrije  Godsdienst -oefe-" 
ning  volkomen  en  uitdruldijk  toe,  zoodat  zij  hunne 
Kerkelijke  vergaderhuizen ,  («.y^iatx»  o/jceiöt,)  weder 
mogten  opbouwen.  Ook  belastte  hij,  hun  hmme 
onroerende  goederen ,  die ,  op  bevel  van  het  Hof, 
aan  de  Keizerhjke  fchatkist,  of  aan  andere  bezitters 
gekomen  waren,  terug  te  geven. 
Indien  men  lactantius  (f)  geloven  mogt,   zou  Doodvaa 

j.iAxiMiNus,  vóór  den  bovengemelden  veldflag,  dien  maximi- 
,  ..  ,  "  NUS. 

hij  tegen  licinius  verloor,  aan  jupiter  eene  ge- 
lofte gedaan  hebben,  van  de  Christenen  geheellijk  te 
zullen  uitroejen,  indien  hij  de  overwinning  behaal- 
de. Doch,  als  hij,  door  het  verliezen  van  dezen 
veldflag ,  geen  herftel  aan  zijne  zaken  zag ,  nam  hij 
vergif  in ,  waar  aan  hij ,  onder  vele  en  langduurige 
fmarten ,  ftierf ,  doch  niet ,  voordat  hij  te  vooren  zijn 
oogen   verloren,    en  in    dezen  ellendigen  toeftand. 

God 

(*)  Uht.  Eccles.  L.  IX.  C.  10. 

Q\ )  De  mortib.  perfecutt,  Qap.  46-49. 


3^4  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       God  met  de  Engelen  gericht  over   hem    had    zicit 
^^J^     houden,  terwijl  hij  vergeefs  zijne  fchuld  beleed,  en 
Hoofdfl.  JESUS  CHRISTUS   om   vergeving  en  medelijden  bad;, 
na  C.  G.  vvaar  mede  eusebius   (  *  } ,  wat  de  omftandigheden 
tot  ^lo  ^^  zijnen  jammervoUen  dood  betreft,  overëenftemt. 
-  ■  ■    -   Aan  den   anderen  kant,  laat  gemelde  lactantius, 
door  eenen  Engel ,  aan  licinius  ,  in  den  droom  ,  een  ge- 
bed leeren,  hetwelk  hij,  vóór  het  aangaan  van  dien 
*       flag,  met  zijn  geheele  leger  tot  God  gebeden  heeft,  en 
hetwelk  als  een  middel  der  overwinning  wordt  aange- 
merkt.   Doch  ééns  vooral  hebben  beide  deze  Schrij- 
vers ,  inzonderheid  de  laatflie ,  in  zijn  Boek  over  den- 
dood  en  laatfle  uiteinde  der  Vervolgeren  ^  zich  voor- 
gefteld,  uit  het  rampzalig  einde  van  de  Vorflen,  die 
de  Christenen  vervolgd  hebben ,   te   toonen ,  hoe   de 
rechtvaardige  llraf  van  God  hen    getroffen    hcbbc, 
vvaar  toe  zij  dan  ook  alle  berichten ,   en   geruchten , 
die  de  zaken  gewoon  zijn  te  vergrooten,  en  uit  na- 
tuurlijke gebeurenisfen  wonderbare  gevolgen  af  te  lei- 
den ,  bijeenverzamelden  en  optekenden ;  niet  bedenken- 
de ,  dat  foortgelijke  bewijzen  geene    zekerheid  altoos- 
hebben,  alzoo  immers  ook  de  Heidenen  de  ongeluk- 
ken, welke  de  Christen  Vorrten,  vijanden  van  hun- 
nen Godsdienst ,  troffen ,  met  denzelfden  fchijn ,  aan- 
de  wraak  hunner  Goden  konden  toefclirijven. 
Nogeeni-      Dus  eindigde,  in  het  jaar   312,  deze  zwaare  en 
ge  arm*     j^j^tfte   openbare    algemeene    vervolging ,    welke    de 
«en over  Christenen  van  de  Heidenen  geleden  hebben,  en  die 

tien 
(*)  Eusebius  Hiit'.  Eccles,  IX.   10. 


GESCHIEDENIS.  365 

tien  jaaren ,  met  eenige  koite  tiisfchenpozingen ,  ge-      II 

diiurd  heeft:     „  Gediiurende  welken    tijd,"  fchrijft    "^J-^ 

6ULPICIUS  SEVERus   (*),    „  Wjna   de  gehecle   we- Hoofd (1. 

„  reld,  met  het  heilig  bloed  der  Martelaren,  bezoe-  "^  ^'  ^* 

5,  deld  IS  geworden.    Tê   weten  ,    men  Ineldc  om  i^^  ^la. 

„  flrijd  tot  den  roemriichtigen  kamp ;  en  het  Mar-  • 

„  teldom  werd  toen  veel  gretiger  met  eenen  roem-  ''S^^.'^^'^* 
"  ö      &  volging. 

5,  rijken  dood  gezocht,    dan  thans   de  Bisdommen  Groot 

„  met  fnoode  kuiperiiën  begeerd  worden.    Door  a:ee-  ge^lvan 

I^Iartela- 
5,  ne  ooriogen  is  de  wereld  ooit  meer  ontledigd  ge-  jgn^ 

„  worden;  en  wij  hebben  nooit  met  grooter  zege- 
5,  praal  overwonnen ,  dan  toen  wij ,  door  moorden 
„  van  tien  jaaren,  niet  hebben  kunnen  overwonnen 
„  worden."  Dus  omtrent  drukken  zich  ook  euse- 
Bius  en  LACTANTius,  tijdgenoten  en  ooggetuigen, 
uit,  en,  in  de  daad,  hoe  zeer  in  foortgelijke  alge- 
meene  gezegden  vergroting  moge  plaats  hebben,  hoe 
zeer  latere  berichten ,  met  recht,  als  ogeloofl ijk  verwor- 
pen mogen  worden ,  gelijk  bij  voorbeeld ,  dat  te  A7io- 
inedi'èo^  éénen  dag,  in  ée'neKerk,  20,000  menrchen  1 

zouden  verbrand  zijn  (f) ,  en  dergelijke  meer ,  die  bij 
laater  Schrijvers,  en  in  Martelaars -Gefchiedenisfen, 
voorkomen ,  welke  ,  door  zoodanige  verdichtzelen , 
bijkans  alle  gdoof  verloren  hebben  ;  uit  de  om- 
(hndigheden  nogthans  ,  welke  wij  ,  uit  de  echte 
bronnen  ,  verhaald  hebben ,  blijkt  duidelijk ,  dat  'er , 
door  alle  de  gewesten  des  Roomfchen  Rijks,  ge- 
duurende   deze  vervolging,   zeer  veel  Christenbloed 

(*)  Sacr,  Hht.  Libr  IL  Cap.  32. 
^t)  NiCEFORifs  Hht.  Eecles.  VII.  6, 


SÖS  KERKELIJKE 

Il       geftoit  is  geworden,  lactantius  gewaagt  van  eenen 

*xrf     Landvoogd  in Frygië,  die  het  geheele  volk,  te  gelijk 

Hoofdll.  roet  het  vergaderhuis ,  verbrand  heeft  (*),  eusebi- 

na  C.  G.  us  (f),  fpreekt  van  eene  geheele  flad  in  Frypt'è^  die 
Jaar  284.         ^ '  ^    ^  o  ja     ^ 

fot  312  gewapende  foldaten,    met  alle  de  inwoners,  bene- 

— vens  de  vrouwen  en  kinderen,  omringd,  en  met  vuur 

verbrand  hebben,  omdat  de  overheid  met  de  aan- 
zienlijken en  het  gemeen,  eenparig  belijdende , Chris- 
tenen te  zijn,  het  gebod  van  te  offeren  weigerden 
te  gehoorzamen  (§).  Men  heeft  wel,  tegen  het 
gi'OQt  aantal  van  Martelaren,  deze  aanmerking  ge- 
maakt ,  dat  men ,  uit  de  Gefchiedenis  van  eusebius 
zelve,  niet  meer  dan  negen  Bisfchoppen  kan  tellen, 
die  den  dood  ondergaan  hebben,  en  dat  hij,  in  zijn 
breedvoerig  verhaal  van  de  Martelaren  van  Palafti- 
na^  echter  niet  meer  dan  92  Christenen  noemt ,  die  in 
deze  vervolging  omgekomen  zijn:  ,,Deze,"  zegt  hij, 

„  zijn 

(^-*\)  Inllitut.  Div.  L.  V.  C.  2. 

\\yLihr.  VIII.  Ccip.  II. 

(§)  RuFiNus,  in  zijne  vertaling  van  eusebius,  voegt 
*er  bij,  dat  men  den  ' Christenen  vrijheid  gegeven  had, 
om  de  Had  te  verlaten  ,  gibbon  Gefchiedems  van  het 
Vef^al  des  R.  Rijks  No  f.  160.  pag.  87.,  fielt  daarom  deze 
gebeuretiis  voor,  nis  of  deze  Christenen  zich  in  de  Kerk 
hadden  opgeflotcn ,  met  voornemen ,  om  zich  met  de 
wapCHen  in  de  vuist  te  verdedigen ,  of  onder  de  puin- 
hopen te  laten  begraven.  Hier  van  weten  de  oude 
Schrijvers  niets,  alleen  zegt  eusebius  Cap,  10.  dat  men 
de  Christenen  niet  op  dé  gewone  wijze  ^  maar  n&sx 
krijgsgebruik  i  oï  fiandrecht  y  behandelde. 


GESCHIEDENIS.  3(^7 

i^,  zijn   de   Martelaars,    die  in    Palcefiina  geflorven      ir 
„  zijn,  om  het  geloof  (*)."    Doch,   daar  bij  on-    ^^^^ 
derftelt  men ,  zonder  eenigen  grond ,   dat  hij   ze  al-  Hoofdfï. 
len  hcbbe  willen  of  kunnen   noemen,  het   tegendeel  na  C.  G. 
ge\'en   zijne   \voorden   te  kennen ,  die   onmidlijk  op  j^j   "  ^ 

deze  volgen:    „  Zoo  gedroeg   het   zich   met   ditzt 

,5  veiTOiging  toe ,  welke  bij  ons ,  met  eene  verwoes- 
,,  ting  van  onze  Kerken,  begon,  en  naderhand, 
„  door  de  daar  op  volgende  haat  des  Stadhouders 
„  tot  ecnen  hoogen  trap  flecg,  in  welke  de  ver- 
„  fcheidené  beproevingen  van  hun ,  die  voor  het 
^,  geloof  flreden,  eene  ontelbare  menigte  van  Mar- 
„  telaren  heeft  voortgebracht  enz." 

Dit  nogthans  hebben  wij ,  in  den  loop  van  ons  ver-  Nogtlmn» 
haal,  reeds   waargenomen,   dat   niet   allen,   die   hun  "'?^^ '"^^^^ 
leven  voor  het  Christendom  verloren ,  den  titel  van  Martelr- 
rechtfchapene  Martelaren  verdienen.    Niet  alleen  heb-  r^"* 
ben  wij,  hier  voor  (f),  uit  eusebius,  gezien,   hoe 
groot   een   verderf  van  zeden    en   zedentucht,   vóór 
deze  vervolging,   onderde  Christenen,   plaats  had, 
maar  deze  Schrijver  geeft  zelve   genoeg   te  kennen, 
dat  niet  allen,  die  thans  leden,  voor  waare  Marte- 
laren te  houden  zijn.    Hij  belijdt  (S)?  niet  omftan- 
dig  te    hebben   willen   verhalen,  hoe  vele  Leeraars, 
van    herders    der    redelijke   kudde    van   Christus  , 
door  toelating  der  Godlijke  gerechtigheid,   tot  hoe- 
ders van  kameclen ,  een  onvernuftig  en  verdraaid  beest , 
als  lieden ,  die  zulk  een  ambt  waardig  waren ,   ins- 

(•)  Z)^  Mart.  Palafl.  Cap.   13. 

Ct)  Bladz.  31(5,        (§)  Z)f  Mart,  PaUfl,  C.  n. 


3ÖB  K  E  R  K  E  L  IJ  K  Ë 

II       gelijks  tot  oppasfers  der  Keizerlijke  paarden ,  gemaakt 

'xi'/     ^'J'^'  ^°'^  ^^^^  ^^J  ftilzwijgend  de   eerzucht  van   ve- 

Hoofd(h  leii  voorbij,   als  ook    de  onrechtmatige  inwijdingen 

m  C.  G.  |.Q(.  het  Leeraar -ambt,  de   tvvistzucht  onder  de  be* 

Tnar  284. 

tot  312.^0'^'^^^   zelve,    en   de  jonger    luchters  van  meer  en 

• meer  onrust,   waar  door  het   uitwendig  kwaad   der 

Kerk  zeer  vergroot  is.  Dit  alles  wil  hij  daar  laten , 
dewijl  hij  liever  bedoelde,  het  welvoeglijke  en  roem- 
rijke in  den  toeftand  van  den  Christelijken  Gods- 
dienst te  ontvouwen.  AVegens  deze  bekentenis ,  heeft 
men  eusebius  befchuldigd,  als  een'  partijdig  fchrijver, 
die  zwijgt,  waar  hij  de  vieldvcn  en  fmettcn  der 
Christenen  had  behoren  aan  te  wijzen.  Doch  men 
bedenke,  dat  hij  toch  de  zaak  zelve  duidelijk  ge- 
noeg zegt.  Enkele  en  bijzondere  namen  te  noemen , 
kon ,  onder  zijne  omftandigheden  ,  nadelig  wezen  , 
daar  hij  een  tijdgenoot  der  gebcurcnisfen ,  en ,  ge- 
lijk wij  zien  zullen ,  in  de  volgende  twisten  onder 
de  Christenen  ingewikkeld  was.  Hij  heeft  zelfs  ver- 
fcheiden  bijzondere  voorbeelden  van  een  onbezon- 
nen gedrag  van  fommige  Christenen  niet  verzwegen , 
waar  van  wij  reeds  melding  hebben  gemaakt,  en 
waar  bij  wij  nog  deze  voegen  kunnen:  dat  hij  den 
afval  van  verfcheiden  Leeraaren,  in  de  eerfte  woede 
der  vervolging  ,  meldt  (*),  als  ook  de  onftuimige 
drift  van  drie  Christenen,  welke  op  den  Stadhou^ 
der,  daar  hij  bezig  was  met  offeren,  aanvielen,  en 
hem  toeriepen :  hij  zou  van  zijne  dwaling  afftaan  (f)! 
en  van  zes  jongelingen,  wier  vaderland  en  namen 

(•)  De  Mart.  PaUfl.  C.  I.       (t)  Iliid.  C.  g. 


GE  S  C  H  IE  DE  NIS.  569 

"hij  niet   vergeet,    die,   lu  alvorens  malkanderen   de      II 
handen  gebonden  te  hebben,   om  daar  mede  te  to-    ^^^'^^ 
tien,  hoc  gereed  en  bereid  zij  waren  tot  den  Mar- Hoofdil. 
teldood ,  in  volle  drift ,  naa  den  Stadhouder  urbanus  "^  ^*  ^* 
liepen  ,    en  zich    als   Christenen   bekend   maakten  ,  Iq[  ö  j  „[ 
waar  van  het  gevolg  was ,   dat  zij  aanftonds   in  de  — 
gevangenis  geworpen ,  en  niet  lang  daar  na  onthoofd 
werden  (*).    Misfchien  mag  men  hier  toe  ook  die 
Christenvroiiwen  brengen,  welke,   om   hare  eere   te 
bewaren ,  zichzelven  ombrachten  of  verdronken  (f). 

Behalven  de   berichten    van   eusebius   aangaande  Bijzon- 
deze  vervolging ,   ontmoeten  wij ,  bij  later  Schrijvers  .  ^[^^^'^g' 
van   de   vierde   en   vijfde   eeuw  ,    vele  verhalen  van  waare  en 

Martelaren ,  die ,  geduurende  dezelve ,  hun  leven  veil  verdichte 

iMartela* 
gehad  hebben  voor  hunnen  Godsdienst.   Doch ,  daar  fcn. 

zij  meest  vooi-komen  bij  Dichters ,  of  Redenaa- 
ren  ,  of  in  Godgeleerde  Schriften  ,  kunnen  zij 
meer  tot  ftichting  ,  dan  tot  gefchiedkundige  be- 
wijzen, dienen.  Onder  anderen  heeft  de  Dichter 
PRUDENTïL-s,  'm  het  begin  der  vijfde  eeuw,  den 
Marteldood  van  eulalia,  vincentius,  quirinus, 
ROMANUS,  en  meer  anderen,  met  ruime  invoeging 
van  vele  wonderbare  omftandighcden ,  en  levendige 
vermaningen,  om  hen  te  verëeren,  bezongen.  Een 
groot  getal  andere  Martelaars -Gefchiedenisfen  heb- 
ben BARONius  (5) ,  BOLLAND  CU  zijuc  navolgcrs  (**}, 

TIL- 

(*)  /^W.  Cn/>.  3. 

■(t)  Eusebius  Hisf.  Ecc/es.  L,  VIII.  C.  12,  14. 

( §)  In  Martijrologio  Romam, 

(**)  In  Acth  SS.  Antverp, 

m.  Deel,  Aa 


370  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

Il  TILLEMONT    (  *  )  ,   eil    RUINAR.T    (  f  )  ,   gellCel  ,   of  lil 

BOEK  iiitti-elizels  ,  geleverd ;  doch  deze  zijn  meestal  of  onze- 
Iloofdft.  ^^^  •>  ^^  ^^^^  vci'dichtzelcn  overladen ,  en  zelfs  hebben 
na  C.  G.  cle  beide  latitstgemelde   anders  oordeelkundige  Schrij- 

jaar  204.      .^   ^^^^  ^^  zacht  over  derzelvcr  waarde  geoordeeld. 

tot   31c.  ^ 

, Van  de  berocnidfte   Martelaren ,  die ,  zedert  het  eerfte 

Plakaat  van  diocletianus  tot  het  jaar  312,  geleden 
hebben ,  zijn  reeds ,  in  het  voorgaande  van  onze  Ge- 
fchiedenis ,  pamfilus  ,  methodius  ,  en  lucianUvS  , 
door  cnis  gemeld  (§).  In  de  voorgemelde  laater  verza- 
melingen vindt  men  'er  meer,  die  nog  heden,  als 
Heiligen ,  in  de  Grickfche  en  Romeinfche  Kerk  gevierd 
worden ,  doch  wier  .  gefchiedenis ,  de  eenige  omflan- 
digheid  uitgenomen,  dat  zij,  geduurende  deze  ver- 
volging, kunnen  geleefd  of  geleden  hebben,  volftrekt 
geene  geloofwaardigheid  heeft.  Onder  dezen  behooit 
het  verhaal  van  den  Heiligen  gregorius  ,  of  St.  jo- 
RIS ,  die ,  als  ccn  PJdder  te  paard ,  eenen  draak  door- 
ftekende  en  vcitranpcnde ,  wordt  afgebeeld  (**);  ins- 
gelijks een  ander  van  den  Heiligen  cosmas  en  da- 
ïiiiANUS ,  welke  de   Geneeskunde   om  niet  geoefend 

zul- 

-   (*)  Memoires  etc.  Tom.  V.     (f)  /Icta  Mart.  Sincera, 

(5)  Boven  Bladz.  285,  279,  289. 

(**)  Sommigen  nieenen ,  dat  hij  dezelfde  is  met  cEÖn- 
cius  dm  Kappadocii'r  ^  die  in  de  Ariaaufche  verfchillen 
vermaard  is  geweest ,  en  een  hoofd  der  Arianen  was. 
IV'Jen  zie  P.  hofstede  Verhandeling  over  het  klein  ge- 
tal der  echte  Marielaren,  Bladz.  48.  die  ook,  Bladz. 
4  en  5 ,  eene  geheelc  lijst  van  verdichte  Martelaren  heeft 
opgegeven. 


GESCHIEDENIS.  371 

ïiiïlen  hebben,  en  daarom  de   Belchermheiligen   dor      II 

Geneesheeren  geworden  zijn.  ^°^-j 

Deze     Martelaars  -  Gefchiedenisfen    zijn    insgelijks  Houfdf!. 

opgevuld  met  wonderen.    Dus,  om    één   voorbeeld  "^  C.^G. 

te   geven,  verhaalt  de  Gefchiedenis ,   van   den  Mar- ^^j.  ~"^^[ 

telaar  romanus  ,  dat  het  vuur ,   waar  mede  hij   op  — — — . 

den  brandllapel  flond  verbrand   te   worden ,   onver-  ^^^^  ^^'°"* 

derbare 
ziens ,  door  een  plotslijken  regenvlaag  is  uitgebluscht ,  jn  vele 

en  dat  hij ,  niettegenllaande  hem  de  tong  was  uit-  verhalen. 
gefiieden ,  om  hem  te  beletten ,  tot  het  volk  te  fpre- 
ken ,  desniettemin  voortvoer ,  het  volk  te  vermanen  , 
zijn  geloof  te  belijden,  en  tot  lof  van  God  te  fpre- 
ken.  In  zoodanige  wondergevallen  is  eusebius  ech- 
ter zeer  fpaarzaam ,  waar  door  zijne  berichten  in 
geloofwaardigheid  winnen ,  gelijk  hij  dan  ook  van 
dit  dubbel  wonder  van  romanus  geen  woord  ge- 
waagt (*).  Men  heeft  hem  alleen,  in  onzen  tijd, 
gelaakt ,  dat  hij ,  in  plaats  van  meer  gewigtige  ge- 
beurenisièn  en  verrichtingen  der  Christenen  ,  zoo 
breedvoerig,  en  meer  als  lofredenaar,  dan  Gefcliied- 
fchrijver ,  de  Martelgefchiedenisfen  verhaald  heeft. 
Doch  men  vergeet  hier  bij  te  veel,  hoe  belangrijk 
deze  gebeurenisfen  zijn  moesten  voor  de   Christenen 

van 

(*)  In  ééne  der  twee  Prcdikatien  ever  ée  Opflan- 
ding  ,  welke  aan  eusebius  worden  toegefchreven  ,  en 
door  siRMOND  {^Opiiscul.  XIV.  Parys  1643  8vo,)  uit- 
gegeven zijn ,  wordt  ook  van  dit  wonder  gewaagd.  Zoo- 
dat, indien  al  deze  Predikatie  waarlijk  van  eusebius  zij, 
hij  hetzelve  liever  daar,  dan  in  zijne  Gefchiedenis,  heeft 
willen  plaatzen. 

Aa  a 


37a  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       van  dien  tijd ,  die  het  lijdzaam  geduld ,  en  den  fland- 

*yil      vastigen  moed  van  h mme  medebroederen ,  aanfcbouwd 

Hoofdf>,  hadden,  en,   door  deZe  harden   flrijd,   eindelijk  tot 

na  C.  G.  (Ie    yriie    oefening    van   hunnen   Godsdienst   geraakt 
Jaar  284.  ,,''         ..  ,  ••     n  , , 

lot  o jT  waren,    op    wellien    zij    zoo    hoogen   pnjs  fielden. 

— — —  Wij,  die  ver  van  die  gebeiirenisfen  afzijn,  zijn  te 
koelbloedig,  om  met  geestdrift  de  waarde  van  zoo- 
danige vrije  Godsdienst -oefening  te  fchatten,  en  even 
daarom  dikwijls  te  ligt  genegen,  om  in  zoodanige 
verhalen  veel ,  als  gering  en  nietsbeduidend ,  te  be- 
fchouwei;,  en  het  gedrag  der  Christenen,  in  ver- 
volgingen, als  dweepachtig,  halilarrig,  en  mensch- 
hatende  aantemerken.  Te  meer,  daar  het  menigv^il- 
dige  fabelachtige ,  in  de  Gefchiedenis  der  Martelaren , 
en  het  bijgelovig  verëeren  van  dezelve ,  ons  met  ze- 
kere vooringenomenheid  en  geringachting  van  dezel- 
ve vervuld  heeft. 
Marcel-  Ten  tijde  dezer  vervolging  is  isiarcellinus  ,  Bis- 
LiNus,      fchop  van  i^öwf ,  vermaard  geweest  C*);  meer  zeggen 

Bisfchop  '^   y  J  00 

vaiiRo-    oude  Gefchiedfch rijvers  niet   van  hem,   dan   dat  hij 
me ,  yan  \^  j^gj-  jj^j^i-  oq^  gclloiTcn  is ,    doch  naderhand  heeft 
ich'iil-      ïï^^"  ^^^^^ï  langen  tijd  onder  de  Martelaren  dezer  ver- 
digd.        volging   geteld,    en  zulks  niettcgendaande  een   ver- 
haal,   hetwelk,  tot  in  onze  tijden,  geloof  gevonden 
heeft,  hoe   zeer  het   met  zeldzame   omftandigheden 
gepaard  gaat ,  en  dezen  Bisfchop  geheel  niet  tot  eere 
verflrekt.     Het  verhaal   is  hoofdzaaklijk  het  volgen- 
de:   MARCELLiNus ,  iu  hct  jaar  302,  de  vreeslijke 

be- 

(*)  Theodoret.    lllst.    Eccles.    I.  3.  De  vervolging 

Viel  in  zijnen  tijd  voor,  zegt  eusee.  Hist.Ecdes,M\\.Z2* 


GESCHIEDENIS.  373 

bedreigingen  der  Heidenen  niet  langer  kunnende  we-      TI 
derllaan ,    offerde   wierook ,    ter  eere  der  Afgoden ,    ^Sl^f 
in   éénen  van   derzelver  Temj->elen.    Drie   Oiiderlin-  Hoofdd. 
gen   en   twee    Kerkendienaren    verzclden    hem    der-  "^  ^-  ^* 
waards,    maar  verlieten   hem,   bij  den   ingang,   om  ^^'^  212! 
eene  menigte  Christenen  tot  getuigen  van   zijnen  af-    ■ 
val  te  hoop  te  roepen.    Na  eene   zoo  openlijke  er- 
gernis ,  vergaderden  300  Bisichoppen  in   een   hol   of 
fpelonk  bij  Sinuesfa^  eene  ftad  van  Latium^  op  de 
grenzen  van  Kampani'è ,  welke  de  vijf  gemelde  gees- 
telijken befti'aften,   en  72  getuigen  tegen  imarcelli- 
Nus  hoorden,  maar  het  evenwel  niet  waagden,    om 
vonnis  over  hem  te  vellen ,  omdat  een  Bisfchop  van 
Rome  geen'  richter  op  deze  wereld  boven  zicli  heeft. 
Dus  lieten  zij  aan  hem  zelv^en  over,  zijn  eigen  von- 
nis te  vellen ,  gelijk  hij  dan  ook  beleed ,  zijns  ambts 
onwaardig  te  zijn.     Dit  is   de  inhoud  der  Handelin- 
gen van   de    Kerkvergadering  te   Si  mies  fa  ^  zoo    als 
dezelve  onder  anderen  van  harduin    (*)   zijn  uit- 
gegeven.    Dit  verhaal  heeft,  in  laater  eeuwen,   zoo 
veel  geloof  gevonden,  dat,  zelfs  in  de  elfde   eeuw. 
Paus  NiKOLAAS   de  eerfie  het,    in   eenen    Brief  aan 
den  Keizer  RiicHAëL  ,   als   ongetwijfeld   heeft  over- 
genomen.    Ook  wordt  het  aangehaald,   in,  het  Bre- 
viarium   of    openbaar    Gebedeboek    der    Roomfche 
Kerk.     Om  die  reden   durfde   ook  baronius    (f), 
hoe  zeer  deze  Kardinaal  anders   ijveren   mogt,   voor 
de  onfeilbaarheid  van    den   Roomfclien   Paus,    het- 

zel-- 
(*)  Acta  Concil.  Tom,  I.  p.  217.  fq. 
(f)  AnnaL  Ercles.  ad  ann.  302. 
Aa  3 


374  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  zelve  niet  venvei-pen;  waarfchijnlijk  bemoedigd  door 
*^^^  die  onverwachte  uitfpraak,  dat  de  Bisfchoppen  van 
Hoofdft.  J^ome  aan  geene  menschlijke  rechtbank  onderwor- 
na  C.  G.  pen  zijn.  Maar,  in  laater  tijden ,  hebben  verfchei- 
lot  ^  i^!  ^^^^  Proteftantiche  geleerden  zich  vei-eenigd ,  om  de 
-.  Gefchiedenis    van  marcellinus    van    deze  vlek  te 

zuiveren ,  hetwelk  ook ,  onder  de  Roomfche  Schrijve- 
ren,  doorPAGi(*),  tillemont  (f)»  en  anderen, 
gefchied  is.  Het  behoefde  hun  niet  vele  moeite  te 
kosten,  om  de  onechtheid  der  Handelingen  van  de- 
gezegde  Kerkvergadering  te  Sinuesfa  te  bewijzen, 
die ,  in  eenen  duifteren  barbaarfchen  flijl  op'gefteld , 
door  tegenftrijdigheden  ,  en  bijzonderheden,  welke 
geheel  niet  met  de  gefteldheid  der  toenmalige  ti.iuen 
overeenkomen ,  hare  onechtheid  genoeg  verraden , 
gelijk  zij  ook  geen  getuigenis  van  één'  enkelen  Schrij- 
ver der  Oudheid  voor  zich  hebbeu,  evenwel  fchijnt 
'er  aan  de  hoofdzaak  zelve  iet  waar  te  zijn.  Ten 
minden,  de  Donatist  petilianus  verwijt,    bij    au- 

GUSTINUS     (S)»       ^ïl'l     MARCELLINUS,      CU     audcrC 

Christelijke  Leeraaren,  het  Afgodisch  ontfteken  van 
wierook,  en  het  verraderlijk  overleveren  der  Kerklij- 
ke  Handfchriften :  terwijl  het  antwoord  van  dezen 
Kerkleeraar  (**)  enkel  hier  op  uitkomt,  dat  hij  be- 
wijs vordert  voor  deze  befchuldiging ,  en  tevens  de 
aanmerking  maakt,  dat  de  Rechtzinnige  Kerk   daar 

niets 

(*)  Crit,  in  Ann,  Bar.  ad ann,  302.  n.  i%.fq.  ad ann» 
304.;;.  12.        (t)  Mémoires  T.  Y.p.  363.  f<j. 

(  5  )  Contra littera%  petil. L.  II. />.  1  %j.  T.  IX.  Opp.  Edit, 
Antverp,    (**)  Aldjfar ,  en  De  iinUo  bapt,  coiit^  Petil. p.  3Ö8. 


GESCHIEDENIS.  375 

niets  door  lijdt,  al  behelsde   dezelve   ook  waarheid.       ^^ 
Misfchien  heeft  zich  isiarcellinus  aan  afval  fcliiil-      xll 
dia:   ffemaakt,    en    men    heeft    het    overige    verhaal  Hoofdfl-. 
.      j    1  ••  A        ^  ,    na  C.  G. 

uitgedacht,  om  zijne  ecre,  van  cenen  anderen  kant,  te  T3j,r'>84 

redden  ,  door  naamlijk  voor  te  wenden ,  dat  de  Christen  tot  312. 
tijdgenoten  van  imarcellinus  Éoiiden  geloofd  hebben,         ?~" 
dat  cenBisfchop  van  Ronie^  zelfs  een  Afgodendienaar, 
van  niemand,  dan  van  God,  gevonnisd  kan  worden. 

Meer   zekerheids   hebben  wij  ,    omtrent    petrus  ,  Gefchie- 
Bisfchop  van  Alexandri'è ^  welke,  biizonderom  zekere  ''C"'^^'^" 

^  7  :i        j  PETRUS 

Kerkelijke  Wetten ,  die  wij  nog  van  hem  overig  heb-  Bisfchop 
ben,  verdient  gemeld  te  worden,  gelijk  hij   ook,   in  vanAlex- 
deze  vervolging  van  diocletianus  ,  den  Marteldood  ' 
ondergaan  heeft.     Hij  werd  te    Alexandri'è   Bisfchop 
in   het  jaar   300,   en   heeft   zijn    ambt,   omtrent   12 
faaren ,    in   deze   rampvolle  tijden ,  met  roem  ,    be- 
kleed ,   welken   hij   zich ,  zoo   door  zijne  kunde  in 
de    uitlegging    der  Heilige    Schrift  ,    als   door  zijne 
ftrenge  deugd ,  en    ijverige  zorg  voor  den   welvaart 
en  het  behoud  der  Egijptifche  Gemeenten  in  het  al- 
gemeen ,  verwor\''en  heeft.     Onder  alle  de  landfchap- 
pen  van  het  Romeinfche  Rijk,  leed  Egypte ^  en  wel 
dat  gedeelte ,  hetwelk  Thehais  heette ,  het  meest  van 
de    gemelde     ven^olging.       Troepen    van     twintig , 
dertig  ,   zestig  ,    ja    tot    honderd    Christenen ,    en 
daar  onder  mannen  ,    vrouwen ,   en   kinderen ,   wer- 
den ,    in   die  jaaren  ,    dikwijls    op    eenmaal  ,    met 
buitengewone  pijnigingen,  ter  dood  gebracht,   gelijk 
CUSEBius  5    als    ooggetuigen  ,    ons    verhaalt    C  *  }- 

EveU'. 
(*)  Uht.  Eccles,  L.  VIII.  C.  8,  9»  10. 
Aa  4 


376  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Evenwel  gaven  zich  velen  vrijwillig  aan  ,  dat 
BOEK  2ij  Christenen  waren,  en  onder  dezen  aanzienlijke 
Hoüfdft.  '^'^  ^''^3^^  lieden,  zoodat  de  overheid  zelve  hen,  doch 
na  C.  G.  vergeefs,  vermaande,  zij  zouden  met  zichzelven  en 
tot  ^lo*  hi'ïiiis  namaagfchap  medelijden  hebben.  De  Bisfchop 
■  ■  PETRUS  had  redelijkei* gevoelens ,  en  ontweek,  in  het 

begin ,  de  vervolging ,  door  de  vlucht ,  maar  als  de- 
zelve fcheen  te  bedaaren  ,  terug  gekeerd  zijnde  , 
werd  hij,  in  het  jaar  311,  onverziens  gevat,  zon- 
der verder  uitftel  veroordeeld,  en  onthoofd.  Met 
hem  verloren  ook  verfcheiden  andere  Bisfchoppen  en 
Ouderlingen  het  leven  (*). 
Zijne  Van  zijne  fchriften  over  de  Godheid^  het  Pafcha y 

Kerkre-  ^^^  ^^  Kerkeboete ,  zijn  nog  ecnige  overblijfzelen 
voorhanden,  bijzonder  uit  dit  batfte  gefchrift,  het- 
welk hij,  in  het  jaar  306,  opflclde,  bij  gelegenheid 
van  den  afval  van  vele  Christenen,  te  midden  on- 
der zoo  velen ,  die  ftandvastig  bleven ,  bij  wijze  van 
Kerkregels  of  Wetten,  in  welke  deze  afgevallenen 
onder  zekere  klasfen  gebracht  ,  en  liet  gedrag  der 
Kerk,  jegens  hen  te  houden,  dienvolgcnds  bepaald 
wordt;  wordende  elke  derzelve  met  eene  Schriftuur- 
plaats  ,  fommigen  van  welke  vrij  gedrongen  zijn ,  be- 
vestigd   ( f )..    Intusfchen    geven  zij   geene   geringe 

op- 
(=^)  EusEB.  Hiit,  Eccles.  L.  VII.  C.  32.  VIII.  C.  13. 
IX.  C.  6.    Zijne   vluch:  wordt  verhaald,   door  sozome- 
Nus  Hist.  Eccles^  Libr.  L  Cap  24. 

(f)  Zij  ziju  uitgegeven,  met  de  ophelderingen  vaa 
SAtsAJjoN  en  ZONARAS,  in  BEVERiDGE  Sijnodic.  feu  Pari' 
4cct,  Canon,  SS.  JposloL  et  Co.ncilior.  T»  ILp.  8-53.. 


G  E  S  C  TT  I  E  D  E  N  I  S.  377 

opheldering    omtrent    deze  en   gene    bijzonderheden ,       II 
in  de  Kerkelijke  tucht  van  die   tijden.     In   den   eer-     ^jj 
ften  Regel  bepaalt  de  Bisfchop ,  dat  zulken  ,  die  voor  HoofdH:. 
den  Richter  gebracht ,  door  ondraaglijke  pijnigingen  ,  "^  ^*  ^* 
eindelijk  tot  afval  gekomen  waren ,  voornaamlijk  daar  tot  312, 
fonimigen  van  hun  nu  reeds   drie  jaren    hunnen   val  '■ 
beweenden,    Hechts    nog   veertig   dagen   zullen  vas- 
ten .^  opdat  zij  leeren,   de  verzoekingen    des  Duivels 
flandvastiger  te  wederftaan.    De  tweede  Regel  verlengt 
de   boete    nog   een  jaar    voor    zulken  ,    die    wel   in 
de  gevangenis   geworpen  waren,    maar  niets    anders 
geleden  hadden,  opdat  zij    zich  herinneren,   wat   'er 
bij  den  Profeet  (laat ,  van  het  jaar  van  's  I  leeren  wel- 
behagen.    Door  den  derden  Regel  wortlcn   vier  jaa- 
ren  boete   voorgefchreven ,    voor   hun ,   die ,    zonder 
eenig  lijden,   enkel   uit    vrees,   het   geloof  verzaakt  • 
hadden ,  en  op  hen  wordt  de  gelijkenis  van  den  vijge- 
boom toegepast,   die  drie  jaaren   geene   vrucht   had 
gedragen,  van   welken  de   Heere  zegt  :    Laat  hem 
nog  dit  jaar  flaan !     De  vierde  Regel  verklaart ,  met 
bewoordingen  uit  verfcheiden  Schriftuurplaatzen ,  dat 
men  van  onboetvaanligcn  ,    die   over   hunnen  afval 
geen  berouw  toonen,  geene    hoop  kan    hebben,   en 
hun  geene    plaats    in   de    Iverk    kan    toeftaan.     De 
vijfde  legt   eene   boete   van   zes   maanden    aan  hun 
op,   die  geveinsd   hadden,   hunnen   Godsdienst   on- 
trouw te  wezen ,  of  bij  de  Altaren ,   of  door  Iclirif- 
telijke  getuigenisfen ,    of  door  Heidenen,   die   hunne 
plaats  vervangen  hadden.     Dus  wordt  in  den  zesden 
en  zevenden^   aan  zulke  flaven,    die,   in   plaats    van 
hiinue  heeten  eu  meesters,    geofferd  of  gewierookt 
Aa  5  had- 


573  K  E  R  K  £  L  IJ  K  E 

Il       hadden ,  ecnc  boete  van  één  jaar ,  maar  aan  zooda- 

BOEK     nige   heeren   eene   van    drie    jaarcn    opgelegd.      De 

Hoofdft   ^(^htft^  Regel  wil,  dat   zulken,   die,  zich  door    het 

na  C.  G.  geweld  in  het  eerst  hebbende  laten  overwinnen ,  zich 

ja:ir2  84.  i;ij^(^ej-i^and  herfLeld   hebben,  en   ilandvastig   gebleven 

tot    312.  '  ^    ^ 

,  zijn ,  met  hartlijke  blijdfchap  aangenomen  worden  ,  en 

deel  zullen  hebben ,  aan  het  gebed ,  aan  de  uitdeeling 
van  het  ligchaam  en  Moed  ^  en  aan  de  vertroosting 
of  prediking  des  woords ,  als  de  drie  hoofddeelen 
der  Kerkelijke  gcmcenfchap.  De  negende  bepaalt 
hetzelfde  ,  omtrent  hen,  die  zich  zelven,  zonder 
noodzake  ,  als  Christenen  aangegeven  ,  en  daar 
door  zelfs  hunnen  Broederen  ongemak  veroorzaakt 
hebben,  maar  tevens  (landvastig  gebleven  zijn;  even- 
wel zoo,  dat  de  Bisfchop  tevens  te  kennen  geeft, 
•  dat  zulk  een  gedrag  tegen  de  leere  en  het  voorbeeld 
van  CHRISTUS  en  de  Apostelen  flrijdig  zij.  Daarom 
wil  hij  ook,  in  den  tienden  Regel ^  dat  zulke  Leer- 
aars, die  zich,  ongevergd,  in  gevaar  hebben  bege- 
ven ,  en  daar  in  bezweken  zijn  ,  alhoewel  zij  zicli 
"*  herfteld  hebben,   wel  <^<:    Kerklijke   gemeenfchap   ge- 

nieten, maar  van  hun  ambt  ontzet  zullen  blijven, 
omdat  zij  hunne  gemeenten ,  die  zij  van  nut  hadden 
kunnen  zijn ,  nodeloos  verlaten ,  en  zichzelven  voor 
hoon  hebben  blootgefteld ,  hetwelk  de  Apostelen 
nooit  deeden.  Nogthans  ,  hoe  zeer  de  Bisfchop 
zoodanlgen  te  verre  gaanden  ijver  afkeurt,  is  hij ,  in 
den  elfden  i2^^-^/,infchiklijker,,  omtrent  zulke  gemeene 
Christenen,  die,  in  de  eerde  hitte  der  vervolging, 
als  zij  voor  het  gericht  flonden,  en  daar  de  Marte- 
laren tot  hun  hemelsch  doel  zagen   fti-cven,    door 

dit 


GESCHIEDENIS.  S79 

dit    gezicht   aangevuurd  ,     zich    opcnUjk    beleden ,      II 

Christenen  te  zrjii;  of  die,   vol   Ihiart,    over  hunne    ^^^^ 

afgevallen    Medebroeders ,   die    zij   voor  oogcn   had-  Hoofdfï. 

den ,  zich  gedrongen  voelden ,  om  den  vijanden  van  "^  C*  ^• 

^  Taar  284, 

hun  geloof,  zonder  andere  aanleiding,  tegen  te  gaan ,  jot  ojj, 

opdat  zij  op  deze  overwinning  zich  niet  zouden  ■'•■■' 
kunnen  verhefl'èn,  ter  beichimping  van  den  Gods- 
dienst. Geern  wil  hij  bewilligen,  dat  de  Christe- 
nen voor  zoodanigen  bidden,  indien  zij,  bij  derge- 
lijke gelegenheid,  voor  gevangenis  of  pijniging  niet 
beftand  geweest,  maar  bezweken  waren.  In  den 
twaalfden  en  dertienden  Regel  ^  worden  die  Christe- 
nen vrljgefproken ,  die  geld  hadden  gegeven,  ora 
zich  van  de  vervolging  te  bevrijden,  of  die  zich 
met  de  vlucht  in  veiligheid  hadden  gefield.  Einde- 
lijk, bepaalt  de  Bisfchop,  in  den  veertienden  Regel  ^ 
omtrent  zulken ,  die ,  met  geweld ,  door  de  Heidenen 
naa  het  Altaar  gefleept,  en  wier  handen  geweldda- 
dig vastgehouden ,  en  in  het  vuur  geRi^kcn  waren  , 
om  wierook  te  itroojen ,  en  dergelijken ,  docli  die 
zich  volflandig  daar  tegen  verzet ,  en  'er  niet  in  toe- 
geftemd  hadden ,  indien  zulks  door  voldoende  getui- 
gen bevestigd  werd,  dat  zij  hun  Leer  aar -ambt  zul- 
len blijven  behouden ,  en  zo  zij  Leeken  waren ,  dat 
zij  als  Confesfores ^  Q/iandvastige  belijders ^^  zullen 
aangemerkt  worden.  Bij  deze  veertien  Regelen  is 
nog  een  vijftiende^  uit  een  ander  Boek  van  onzen 
PETRUS ,  gevoegd ,  waar  in  hij  zegt :  „  Niemand  be- 
rispe  ons ,  dat  wij ,  '  volgends  eene  mondelijke  over- 
levering, op  den  vierden  en  zesden  dag  der  week 
vasten ,  dewijl  wij   daar  toe  dezen  grond  hebben , 

dat 


3So  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       dat  CHRISTUS  op  den  vierden   dag  is  verraden   g'e- 

^°^!^      worde» ,  en  op  den  zesden  geleden  heeft.    Maar  den 

Hoofdft.  d^g  des  Heeren  vieren    wij,   als   een    vreugdetecst , 

jia  C.  G.  jjewiil  hij  op    denzelven   is   opgellaan,   ook    knielen 

tot  m'^'.  ^^y?  volgends  eene  oude  gewoonte,  op  ^tzow  dag. 


niet  onder  het    gebed."    Met   deze   bevestiging   van 

een  reeds  bekend  oud  gebruik  fchijnt  de  Bislchop 
bijzonder  de  nieuwigheid  te  bedoelen,  waar  door  de 
gemeente  van  R.ome ,  en  eenige  anderen ,  dit  vasten 
van  den  vierden  dag,  zedert  eenigen  tijd,  op  den 
zevenden  verplaatst  hadden. 

Kerkver-      Dus  verzuimden  de   Christenen,  zelfs   geduurende 

,      ..  7  0 

^Elv^vi  *^^^^  hevige  vervolging,  niet,  vastfiellingen  te  ma- 
'mSpanje.  ken,  omtrent  hunne  Kerklijke  tueht.  Daar  toe  be- 
hoort ook  de  Kerkvergadering,  in  Spanje^  in  het 
jaar  305,  of  wat  later,  gehouden  te  Illiheris ^  of 
Elv'ira^  en  wel,  daar  'er  twee  fteden  van  dezen 
naam  in  Spanje  waren ,  van  dat ,  waar  van  omflreeks 
Granada  nog  eenige  overblijfzelen  gevonden  wor- 
den ;  gelijk  men  dan  ook ,  volgends  de  openbare 
nieuwspapieren ,  te  Granada^  in  het  jaar  1756,  de 
oorfpronglijke  Handelingen  dezer  Kerkvergadering 
zal  gevonden  hebben.  De  vergadering  beftond,  vol- 
gends fommigc  Handfchriften  van  hare  Kerkregelen, 
uit  16,  volgends  anderen,  uit  43  Bisfchoppen,  en 
eenige  Ouderlingen^  terwijl  Kerkendienaars  en  an- 
dere Christenen  in  het  rond  ftonden,  en  tegenwoor- 
dig waren.  Zij  heeft  81  Kerkregelen  voorgefchre- 
ven,  welke  nog  voorhanden  zijn  (*),  en  die  eene 

me- 
(^  * )  In  de  verzameling   van    harduin  ,  /Icta   ConciL 

Tom. 


GESCHIEDENIS.  381 

Bicnigtc    zeldzame    en   gedeeltelijk    onverwachte  bij-      Il 

zoiïderheden ,   in    de   denkwijze,   zeden,   en   gebrul-    ^^j^ 

ken,  der  toenmalige  Christenen  in  Spanje  bevatten,  lloofdfl:. 

zoodat  zij  hoofdzaaklijk   hier  verdienen   geplaatst   te  "^  ^* ,   • 

jaar  284. 
worden ,  alleen ,  dat  men  bedacht  zij ,  ze  niet  uit  te  [ot  3 1 2. 

Urekken  tot  alle  Christenen  in  andere  Landfchappen.    «• 
Een  uiisflag,  die  al  te  zeer  gewoon  is,   bij  het  be- 
fchrijven   van  de   gebruiken   der   oudfle   Christenen, 
VAder   bijzondere  Gemeenten  ,    in   zoodiinige  zaken, 
hare  vrijheid  bleven  bewaren. 

Over  het  algemeen  zijn  de  Rsgeh  dezer  Kerkver-  Hare 
gadering  vrij  ftreng  in  het  bepalen  van  Kerkelijke  ''^'^'''^'■'^" 
boeten.  Vooreerst,  wordt  bepaald,  dat  Christenen, 
die  ongedwongen  in  eenen  Afgods  -  tempel  gaan ,  en 
daar,  door  te  offeren,  zich  aan  de  gruwlijkfte  zonde 
fchuldig  maken,  nooit,  zelfs  niet  in  het  uur  des 
doods, zullen  aangenomen  worden. Dus  ook  (iReg.  2.) 
nooit  zulke  Afgods-priesters ,  die ,  na  gedoopt  te  zijn , 
weder  offeren ,  en  dezen  gruwel  door  menfchenmoord 
verdubbelen ,  of  drievouwig  maken  door  bijkomende 
hoererij.  Doch,  (^Reg.  3.)  als  zij  niet  zelve  geof- 
ferd, 

Tom.  I.  p.  247.  fqq, ,  )  en  in  die  van  ïmansi  ,  in  het  begin 
van  het  Ilde  Deel ,  alwaar  de  volgende  Hukken  voor- 
komen: Canones  Conciïii.  Ad  idem  Concilium  additio. 
Fragmcnta  ex  eodem  Concilio.  Notce  Louife  et  Binnii, 
Notie  Gabrielis  Albaspinai.  De  confiniiando  Concilio 
lllibe;  itano  Ferdinaudi  de  Mendoza  Libri  III.  Ejttsdem 
ad  Philippujn  II.  Eisp.  Regent  Epistola  Hispanico  idio^ 
mate  pro  defenjione    et  adprobatione  ejmdem  Conciïii. 


353  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       ferd,    maar  'er  alleen  geld   voor   gegeven  licbben, 

'°!;^^     kan  men  huii  ten  laatllcn  de  gemeenfchap  Ichenken» 

Hoofdrt.  ( ^<^g'    4' )    ^Is    zij   Katechtmemn ,    (  Leerlingen ,  ) 

na  C.  G.  worden ,  en  zich  van    offeren   onthouden ,  kan  men 

tot  ^12.'  ^^"  9  "^  ^^^'^  i*^^'^"  9  '-^^  '^^^^  Doop   toelaten.     (^^^. 
"  5.)    Wanneer  eene  vrouw   hare    dienstmaagd  flaat, 

dat  zij  drie  dagen  daar  na  fterft,  zal  zij  ,  zo  het 
met  opzet  gefchied  is ,  7  jaaren  boete  doen ,  maar 
indien  bij  toeval ,  5  jaaren ,  doch  ziek  wordende ,  in 
allen  gevalle,  fpoediger  toegelaten  worden.  (Reg^ 
6. )  ^'Vordt  tle  gemeenfchap  geweigerd ,  wanneer  men 
iemand  doodt,  door  betoovering.  CJleg.  7.)  Wan- 
neer iemand  ,  die  eenmaal  voor  gepleegde  hoererij 
boete  gedaan  heeft ,  op  nieuw  zich  daar  mede  be- 
vlekt. CR^g-  ^O  Wanneer  vrouwen  haren  man 
zonder  reden  verlaten ,  en  eenen  anderen  trouwen. 
(^Rf'g'  9O  Maar,  wanneer  eene  Christinne  haren 
man  als  echtbreker  verlaat ,  en  een'  anderen  trouwt , 
zal  zij  de  gemeenfchap  niet  eer  genieten,  voordat 
de  man,  dien  zij  verlaten  heeft,  gcftorvcn  is,  uit- 
gezonderd in  ziekte  en  levensgevaar.  Rcg.  lo. 
fchrijft  voor  het  gedrag  omtrent  Katechumenen  ^  die 
van  hunne  vrouw  of  man  verlaten  worden  ,  en 
Reg.  II.  wil,  dat  ccne  vrouw,  eene  Katcchiimene 
zijnde,  die,  binnen  den  bepaalden  tijd  van  5  jaaren, 
zwaar  ziek  wordt ,  en  den  Doop  begeert ,  tot  denzelven 
mag  toegelaten  worden.  (^Reg.  12.)  Wordt  de  ge- 
meenfchap voor  altijd  ontzegd,  aan  allen,  die  hoe- 
renwinkels  houden.  Reg,  13.  fchrijft  voor  ,  hoe 
te  handelen  ,    mét   maagden ,    ók   zich   verbonden 

heb* 


GESCHIEDENIS.  383 

hebbende,   in   dien  ftand   God   te   dienen,   dat  is.      Il 

die  gelofte  van  kiiischheid   gedaan   hadden,    zonder    ^^^ 

nogthans    daarom   zich    van   de   maatfchappij  af  te  Hoofdfl-. 

zonderen ,    tot   ontucht   vervallen   waren  ;   en  Rcf.  "^  ^-  p* 

.  Taar284. 

14.    bepaalt    de    mtzondenng  ,    wanneer    zij     Ver- tot  312. 

volgends    met    den   perfoon    trouwden  ,     die    haar  '" 

onëerd  had.  Reg.  15,  16,  17.  verbiedt  de  huw- 
lijken van  Christenen  met  Heidenen,  Jooden,  Ket- 
ters, vooral  met  Afgodspriesters.  Volgends  den 
18  Reg.  mogen  geene  Bisfchoppen  ,  Priesters  , 
( Ouderlingen , )  en  Diakonen  ,  om  handel  te  drij- 
ven ,  uit  hunne  woonplaatzen  gaan  ,  of  in  de 
Provintiën  rondlopen  ,  of  op  markten  reizen ,  zij 
mogen  wel  in  hun  gewest  eenige  kostwinning  doen , 
maar  naa  elders  moeten  zij  hunnen  Zoon,  of  VTÏj- 
gclatenen ,  of  dagloner ,  of  vriend ,  of  wien  zij  wil- 
len, zenden.  Dezelfde  worden  volgends  Reg.  19. 
uitgefloten,  wanneer  zij  zich  als  hoereerers  openbaar 
maken.  Dus  gebiedt  Reg.  20.  dat  een  geestelijke 
zal  afgezet  en  uit  de  Gemeente  uitgefloten  worden, 
wanneer  hij  bevonden  wordt ,  woeker  te  nemen. 
Eenen  Leek  kan  het  voor  de  eerde  keer  vergeven 
worden ,  doch ,  men  moet  hem  uitwerpen ,  indien 
hij  daar  mede  voortvaart.  (Reg.  21.)  Wanneer 
iemand,  die  in  de  ftad  woont,  in  drie  (achtereen- 
volgende) Zondagen  niet  te  Kerke  komt,  moet  men 
hem,  voor  eene  poos,  van  de  gemeenfchap  uitflui- 
ten ,  opdat  hij  befl;raft  worde.  (  Reg.  22» )  Iemand  , 
die  van  de  Katholijke  of  Rechtzinnige  Kerlc  tot  de 
Ketters  overgaat ,  en   weder  terugkomt  ,  moet  tot 

de 


584-  K  E  R  K  Ê  L  IJ  Iv  E 

ÏI       de  boete  worden  toegelaten ,  en  tien  jaaren  lang  boete 
BOEK     (jioen.     (Reg.  ^3.')  In  alle  maanden  moet  men  Feest- 
Hoofdft.  dftg  houden,  behalven  in  Julij  en  Augustus.    (^Reg, 
na  C.  G.  2^.  )  Die  elders  gedoopt  zijn ,  mogen  in  andere  plaat- 
tot •31^*^^"  geene  Kerkleeraars  worden,  omdat  men  van  hun 
-...  I         gedrag  geene  kennis  draagt.     ( Reg.  25. )  Wanneer 
iemand   brieven    medebrengt,    dat  hij  een  Confesjbr 
is,  wordt  deze  naam  doorgcfchrapt ,  en  hém   alleen 
getuigfchrift  gegeven,  dat  hij  in  de  gemeenlchap  der 
Kerk  flaat,  (omdat  naamlijk ' velen    dezer   lieden   al- 
lerleië   eerbewijzen,    bijlland  en  onderfteuning ,  vor- 
derden, Vv^aar  mede  zij  de  Gemeenten  lastig  vielen.) 
Rsg.    26.    beduit    de    dwaling    te   verbeteren ,  van 
op  eiken  vSabbath  Q^n  vasten  te  hebben.     (iReg.  27.) 
Een    Bisfchüp    of  elk   ander    Geestelijke   hebbe    eene 
Zuster  of  Dochter  bij  zich,  eene  Maagd,    die  zich 
nan  God  verloofd  heeft ,  maar  voUlrekt  geen  vreemd 
vröuwSperfoon.     R^g^    28.    verbiedt  den   Bisfchop- 
pen ,  gefchcnkcn  aan  te  nemen ,  'van  iemand ,  die  niet 
tot  de  gemeente  behoort.     ( Reg.  29. )  Een  bezete- 
ne ,  die  van  eenen  D waalgeest  gedreven  wordt ,  zijn 
naam  moét  bij  den  altaar  noch  in  de   offerande  niet 
genoemd  worden,  ook  moet  men   hem,  met  eigene 
hand,  in  de  Kcik   geen'   dienst  laten  doen.     {Reg. 
30.)  Ondcrdiakonen ,  die  in  hunne  jeugd  gehoereerd 
hebben ,  moet  men  niet  ordenen ,  alzoo  zij  zich  na- 
derhand  tot   hoogcr  waardigheden   indringen;   geor- 
dend zijnde,  moet  men   hen  afzetten.     C-^^^.  31.) 
Jonge  lieden ,  die  na  hunnen   doop  gehoereerd    heb- 
ben", mogen,  als  zij  trouwen,  na  behoorlijke  boete, 

tot 


GESCHIEDENIS.  3^5 

lot  de  gemeenfchap,  (des  Avondraaals,)  toegelaten       ir 
worden.     (Reg.  32.)  de  boete  moet  afgelegd  vvor-    ^^^^^ 
den  bij  den  Bislchop ,   niet  bij  een'  Ouderling.    De-  Hoofdfï: 
ze  mag  echter,  bij  dringende  zwakheid,  het  Avond- "^  C.  G. 
maal  toereiken,   doch  op   bevel   van    den   Bisfchop.  -J^j  ^^^[ 
De   33  Regel  is  zeer  belangrijk,   omdat  hij  verfchil-  — 

lend  wordt  opgevat.  Ik  vertaal  denzelven  dus : 
„  Het  zal,  in  het  gemeen,  den  Bisfchoppen,  Pres- 
„  bijters ,  ( Ouderlingen  of  Priesters , )  en  Diako- 
„  nen ,  als  ook  allen  anderen  Geestelijken ,  die  in 
„  dienst  zijn ,  verboden  wezen ,  zich  van  hunne 
„  vrouw'en  te  onthouden ,  en  geene  kinderen  te  ver- 
„  wekken.  Wie  het  doet,  zal  van  de  eer,  van  een 
5»  Geestelijke  te  zijn  ,  ontzet  worden."  Volgends 
deze  Vertaling,  zal  deze  Regel  gefield  zijn  tegen 
zulke  lieden,  welke  geloofden,  dat  hun  geestelijke 
(laat  zoodanige  onthouding  vorderde  ,  tegen  welk 
gevoelen  deze  Kerkvergadering  zich  dan  verklaart  (*). 

Reg. 

(*)  Zie  hier  de  Latijnfche  woorden  van  dezen  Re- 
gel: Placiiit  in  totum  prohiheri  episcopis,  presbij teris 
et  diaconibus ,  vel  omnibus  clcricis ,  pojitis  in  miniflerio , 
abfiinere  f  e  a  conjugibiis  fuis,  et  von  generare  filiosi 
quicuniiue  vero  fecerit  ^  ab  honore  clcricatiis  extermine-  ' 
tur.  Anderen,  onder  well<en  ook  scuRÖctc  Kirch-Ce- 
fch.  Tom.  V.  S.  60.  verftnan  dezen  Regel,  in  dien  zin,' 
dat  den  Bisfchoppen  enz.  geboden  wordt,  zich  van  hun- 
ne vrouwen  te  onthouden  ;  evenwel  met  die  bepah'ng, 
wanneer  zij,  in  den  openbaren  Godsdienst,  bijzonder 
bij  eene  aanftaande  viering  van  het  H.  Avondmaal,  be- 
zig   zijn,   (^pofttis    in  miniflerio.^     Hoe  het   zij,    men 

m.  Deel.  Bb  bou. 


38£»  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  R^g'  34'  Men  zal  over  dag  geene  vvaschlichteiT 
^^^  meer  op  de  Kerkhoven  aanfteken ,  opdat  men  de 
Hoofdd-.  geesten  der  Heiligen  niet  ontruste,  onder  de  (Irafle 
na  C.  G.  van  den  Kerkenban.  (Zoo  ver  was  reeds  de  ge- 
j'^j^  ^j^' '^voonte,  volgends  welke  de  ChrivStenen  al  vroeg  op 
■  ■  de  graven  der  Martelaren  hunne   bijëenkomften   hiel- 

den, in  Bijgeloof  verbasterd.  De  onderftcUing ,  dat 
de  Geesten  der  Martelaren  nog  om  hunne  lijken 
2-vveefden,  tot  dat  hun  dood  gewroken  ware,  voer- 
de eene  andere  met  zich,  dat  deze  Geesten  door 
licht  en  rook  ontrust  werden ,  en  was  ook  de  aan- 
leiding tot  zoo  vele  wondeiverhalen ,  op  zoodanige 
grafplaatzen  gebeurd,  als  in  volgende  eeuwen  ver- 
i'preid  zijn  geworden ,  doch ,  in  deze  eeuw  nog  on- 
bekend waren.)  De  35  Regel  verbiedt  de  vrouwen,, 
op  de  Kerkhoven  den  nacht  door  te  brengen,  ten. 
einde  alle  onvoeglijkheden  te  verhoeden.  De  3Ö 
Ilege/  is  weder  belangrijk:  „  Men  moet  geene 
„  fchilderijën  in  de  Kerk  hebben,  opdat  men  niet 
„  op  de  wanden  ichildere,  het  geen  men  vereert 
„feu  aanbidt."  Het  was  'er  zoo  ver  af,  dat  men 
toen  .Beelden  in  de  Kerken  der  Christenen  gehad 
hebbc,  dat  men  zelfs  geene  Schilderijen  van  God^ 
dien  men  vereerde,  dulden  kon.  Reg.  37.  veroor- 
looft zulke  leerlingen ,  die  van  onreine  geesten  ge- 
plaagd zijn,  indien  hun  leven  in  gevaar  is,  te  do- 
pen, en  hun  het  Avondmaal  toe  te   deelen,  indien 

zij 
houde  altijd  in  het  oog,  dat  deze  Regels  enkel  het  oor- 
deel van  die Bisfchoppen bevatten,  die  op  deze  bijzondere 
ICfirkvcrgadering  tegenwoordig  waren. 


GESCHIEDENIS.  38? 

«ij  Christenen  zijn  enz.     Reg.  38.  laat  toe,   dat  bij       II 
zeevai-enden ,  of  waar  geene  Kerk  nabij    is ,  een   ge-    'l?^]' 
lovige ,  die  zijnen  Doop    zuiver   bewaard ,  en  geene  Hoofdfl. 
twee  vrouwen    heeft ,    ecnen    leerling   doope.    Dus  "^  ^*  ^* 
mag  men  ook  volgends  Reg.  39.  kranke  Heidenen ,  j^J   212! 

op    hunne   begeerte,   de    handen   opleggen,  en    dus • 

tot  Christenen  maken,  indien  zij  anders  deugdzaam 
geleefd  hebben.  Reg.  40.  verbiedt  grond -eigenaars, 
het  geen  aan  de  Afgoden  gegeven  is ,  in  rekening 
op  hunne  inkomften  te  boek  te  ftellen.  Reg.  41. 
De  Christenen  behooren  te  beletten ,  dat  'er  geene 
Afgoden  in  hunne  huizen  zijn.  Reg.  4a.  Die  zich 
tot  het  Christendom  wenden ,  zullen ,  als  zij  zich  • 
wel  gedragen ,  .  binnen  twee  jaaren  tot  de  genade 
des  doops  toegelaten  worden ,  docli  op  hun  verzoek 
ook  eerder,  in  gevalle  van  ziekte.  Reg.  43,  Het 
Pinkfterfeest  te  vieren  op  den  vijftigften  dag  na  het 
Paasclifeest.  Reg.  44,  45,  46,  47,  behelzen  be- 
palingen omirent  gewezen  ontuchtige  vrouwsperfo-* 
nen,  leerlingen,  die  in  lang  niet  te  Kerke  geweest 
zijn ,  afvallige  Christenen ,  die  nogthans  geene  Afgo- 
dendienaars zijn  geworden ,  en  echtbrekers.  Reg, 
48.  wordt  als  eene  verbetering  vastgefteld,  dat  de 
Dopelingen  de  gewone  penningen  niet  ten  offer  ge- 
ven, opdat  het  niet  fchijne,  als  of  de  Priester  ver- 
kocht, het  geen  hij  om  niet  heeft.  Reg.  49.  ver- 
biedt aan  landbezitters  hunne  \Tuchten  door  Joodeii 
te  laten  zegenen.  Reg.  50.  „  Wanneer  een  Gees- 
„  telijke  of  een  Christen  met  eenen  Jood  eet ,  moet 
„  men  hem  niet  tot  het  Avondmaal  toelaten,  op- 
B  b  a  M  dat 


3S8  KERKELIJKE 

II  „  dat  hij  zich  bekeere."  Reg.  51.  verbiedt  cenen 
??iy^  Christen,  die  van  eene  Ketterij  terug  komt,  onder 
Hoofdft.  <^£  Geestlijkheid  aan  te  nemen.  Reg.  52.  beveelt 
na  C.  G.  znlken ,  die  men  bevindt ,  dat  zij  flechte  Boeken , 
tot'  ■i\<i;0^^^^''^^  f^^^ofos  ^  waaifchijnlijk ,  Ketterfche  Boeken,) 
•  in   de   Kerk  bekend  maken,   in   den  Ban  te    doen. 

^I^^g'  53.  Elk  moet  het  Avondmaal  weder  van  den 
Bisfchop  ontvangen ,  van  vvien  hij  uitgefloten  is. 
Reg.  54.  maakt  eene  bepaling ,  omtrent  ouders ,  die 
hunne  kinderen  ondertrouwd  hebben  ,  maar  hun 
woord  niet  houden.  Reg.  ^^.  omtrent  Priesters  of 
Ouderlingen,  welke  een'  krans  dragen,  doch  anders 
■  aan  de  Afgoden  niet  offeren,  noch  aan  dezelve  iet 
van  het  hunne  betalen.  Reg.  56.  „Men  zal  eenoverig- 
„  heids-perfoon  ,  in  dat  jaar ,  waar  in  hij  het  twee- 
l^manfchap  beldeedt,  verbieden,  dat  hij  zich  van  de 
l\  kerk  onthoudt."  (*)  Reg.  57.  verbiedt  vrou- 
wen en  mannen  hmme  klederen  te  geven  tot  eenen 
Heidenfchen  opfchik.  Reg.  58.  beveelt  een  naauw- 
keurig  onderzoek  naar  die  genen ,  die  met  aanbe- 
velingsbrieven,  Qlitterce  commimicatorice ^^  van  el- 
ders komen.    Reg.  59.  Geen  Christen  mag,  als  een 

Hei- 

( * }  Magiflratmn  vcro  um  anno ,  qno  agit  duumvi' 
ratiim ,  pvohibendum  placvit ,  ut  fe  ab  ccclcfia  cohibeat. 
Deze  Regel  is  eenigzins  dubbelzinnig.  De  zin  komt 
mij  voor  te  zijn:  Mij  behoort  te  kerke  te  komen,  en 
zijn  Christendom  niet  te  verzaken,  Ondcrtusfchen  zien 
wij  'er  uit,  dat  de  Christenen  ook  posten  van  burgerbe- 
ftiuir  bekleedden.  -"''t  .t:.:1'  . 


GESCHIEDENIS.  389 

Heiden,  opgaan  om  te  offeren,   aan   de  Goden  van       II 
het  Kapitool.    De  60  Regel  verdient  weder  aanraer-    ^"^^^ 
king :     „  Wanneer    iemand    Afgodsbeelden   breekt ,  Hoofdft. 
5,  en  daar  om  gedood  wordt,  moet  men  hem,   de- "^  C.  G. 
„  wijl  men  in  het  Euangelie  niets   dergelijks  vindt,  {^^  ^12! 
„  en  ook  de  Apostelen  niets  dergelijks   gedaan  heb-  ■ 

5,  ben  ,  ook  niet  onder  het  getal  der  Martelaren 
„  aannemen."  Reg.  61.  verbiedt  het  trouwen  met 
de  Zuster  ecner  overledene  Vrouw.  Reg.  62.  fluit 
uit  de  gemeenfchap  der  Gemeente  uit,  kwakzalvers 
en  komedianten,  (^auriga^  Pantomimus.^  R^^g'  63 
en  64.  maakt  bepaling  omtrent  vrouwen ,  fchuldig  aan 
echtbreuk  ,  bijzonder  Reg.  6^.  omtrent  de  vrouw  van 
eenen  Geestelijken ,  wier  man ,  zo  hij  'er  kennis  van 
draagt,  en  haar  niet  wegzendt,  van  het  Avondmaal 
insgelijks  moet  worden  uitgefloten,  ,, opdat  niet  zul- 
„  ken ,  welke  voorbeelden  van  een  goed  gedrag  beho- 
,,  ren  te  wezen,  de  ondeugden  fchijnen  te  rechtvaardi- 
,,  gen."  Reg.  66.  v^erklaart  het  trouwen  met  eene 
ftiefdochter  voor  bloedfchande ,  en  Reg.  6j.  ver- 
biedt eene  Christinne  eenen  man  te  trouwen  ,  die 
tot  den  fchouwburg  behoort.  Reg,  68 ,  6g,  70 , 
71 ,  72.  handelen  over  de  misdaaden  van  hoererij 
en  onkuischheid.  Reg.  73.  fluit  den  genen  uit,  die 
iemand  aanbrengt,  welke  daar  door  in  ballingfchap 
verwezen,  of  zelfs  gedood  wordt.  Dus  Reg.  74. 
eenen  valfchen  getuigen ,  bijzonder  Reg.  75.  die 
eenen  Bisfchop ,  Ouderling ,  of  Diaken ,  valsch  be- 
fchuldigt.  Reg'  76.  legt  eene  Kerkenboete  op  , 
wanneer  zich  iemand  als  Diakon  laat  ordenen,  van 
wien  men  naderhand  bevindt,  dat  hij  eene  doodzon^ 
Bb  3  ds 


Spo  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  de  begaan  heeft.  Reg.  77.  Wanneer  een  Diakoil 
^J?^J^  in  eene  Gemeente,  die  geen'  Bislchop  of  Ouderling 
Hoofdfl-  heeft,  eenigen  doopt,  moet  een  Bisfchop  dit,  door 
na  C.  G.  oplegging  der  handen,  bevestigen.  Zo  deze  lieden 
tot  'i o]  vooraf  overlijden,  kan  elk,  door  het  geloof,  dat 
»  hij  heeft,  rechtvaardig  zijn.    Reg.   78.    fluit  uit   de 

gemeenfchap  den  getrouwden  man  uit ,  die  het  met 
eene  Jodinne  of  Heidinne  houdt.  Reg.  79.  den  genen , 
die  om  geld  een  dobbelfpel  fpeelt.  Reg.  80.  ver- 
biedt knechten  tot  geestelijken  te  bevorderen  ,  die 
wereldlijke  ongelovige  Heeren  hebben.  Eindelijk  , 
volgends  den  laatflen  Regel  81.  mogen  geene  vrou- 
wen getuigfchriften  geven  ,  of  aannemen ,  dat  iemand 
een  Christen  zij. 

De  belangrijkheid  van  verfcheiden   dezer  Regelen, 
en  het  geen  zij  ons  leeren  kannen  van   het   beftuur 
en  de  zedentucht    der   Kerk,    zal   eene  genoegzame 
verantwoording  zijn ,  voor  deze  eenigzins  breedvoeri- 
ger iiittrekzels. 
EusEBius     Dewijl  wij  de  Gefchiedenis  van   de   laatfle  vervol- 
PAMFiLi.  gjijg  (jej.   Christenen,   onder  diocletianus  ,  voor- 
vènl    '    naamlijk,  uit  de   Schriften   van  eusebius  en  lac- 
TANTius ,    die    dezelve    beleefden  ,     hebben   opge- 
maakt ,   kan    het   niet    vreemd    fchijnen  ,    dat    wij 
hier,   van  deze   beide   Schrijvers  ,   en  hunne  Schrif- 
ten, eenige  berichten  plaatzen. 

Wij  hebben  van  eusebius  reeds ,  in  onze  Inlei- 
ding tot  dit  Werk  (*) ,  als  eenen  Kerkdijken  Gefchied- 
fchrijver,  het  één  en   ander   gezegd,  thans  moeten 

wij 
(*)  I  Deel,  Bladz,  XLIV.  ,' 


GESCHIEDENIS.  391 

"^vij  hem  nader  leeren  kennen,    euseeius  is  geboren      li 
Ï!i  Pnhe/iina ,   tiisfchen    de  jaaren    260  en  270,  in    ^^'|^ 
het  laatst  der  regeering  van  den   Keizer  gallienus.  Hoofdrt. 
Door  AGAi'ius ,  Bisfchop  van  Ccefarea  in  Palcefiina ,  h^  C.  G. 
tot    Presbijter  ^    (Ouderling,    Priester,)    ingewijd ,  JJ^'^  ^  ^  J[ 

geraakte  hij    in   eene   zoo   naauwe  vriendlchap   met  

PAMFiLus,  van  wien  wij,  in  het  voorgaande  (*), 
gefproken  hebben,  dat  hij  het  zich  tot  eere  rekende, 
naar    dezen  zijnen   vriend,  eusebius    pamfili,    of 
de  vriend  vnn  pamfilus,  te   heeten,   gelijk    hij  ook 
zijn  leven  befchreven  heeft ,  hetwelk  echter  niet  tot 
onze  tijden  gekomen  is.    Met  dezen  geleerden   man 
heeft  hij,  gedeeltelijk,  gewerkt,   aan  de   verdediging 
van  ORIGENES ,  terwijl  paisifilus  in  den  Kerker  ge- 
vangen   zat ,    waar  eusebius   hem    veelvuldig  be- 
zocht.   Na  den   dood   v^an   pamfilus   week   euse- 
bius eerst   naa  Tyrus  ,    toen  naa  Egypte ,  in  welk 
landfchap  hij   gevangen   werd,   doch,  zonder   eenig 
nadeel  geleden  te  hebben,  zijne  vrijheid   wederkreeg. 
Edn  zijner  medegevangenen,  potamo  ,  Bisfchop  van 
HeracleopoJis ,  die  in  dezelve  één  oog  verloren  had , 
gaf   naderhand,    een   tegenpaitij  van   eusebius   ge- 
worden zijnde,  zijn  vermoeden  te  kennen,   dat  deze 
zijne  vrijheid  had  verworven,   door   aan   de  vervol- 
gers te  beloven,  dat   hij  den   Goden  zou   oiFeren, 
en    dat  hij   zulks    misfchien    werklijk   gedaan    had, 
doch  deze  befchuldiging  heeft,   als  van   ailen  grond 
ontbloot,  geen  geloof  verworven  (f). 

Na    C<efarea  teruggekeerd  ,  gaf  eusebius  in  die 

ftad 

C*)  Bladz,  285.         Ct)  EriFAN.  Hares,  63. 
Bb  4 


39*  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

ÏI       (tad  onderwijs  in  Godsdiendige   Wetenfchnppen ,  en 

*Yr?     vverd,  na  het  eindigen  der  vervolging,  in  de  plaats 

Hoofdfl.  van  agapius,  in   het  jaar    314,  tot  Bisfchop    van 

na  C  G.  dezelve  verkozen.    In   deze  waardigheid  hield   hij  , 

tot  312!  ^y   gelegenheid  der  hi wijding   eener  nieuwgebouwde 

•— .  prachtige   Kerk,   te  Tyrus   eene    redenvoering  (*)» 

in  welke  hij  het  geluk  der  Kerk  ,  door  den  hertel- 
den vrede,  roemt,  en  zijne  toehoorers  opwekt,  om 
God  deswegens  te  loven  en  te  danken;  maar  tevens 
de  Bisfchoppcn,  zijne  ambtgenoten  ,  en  bijzonder 
PAULINUS ,  den  Bisfchop  der  flrad ,  met  al  den  zwier 
van  eenen  Redenaar ,  te  llerk  vleijt  ,•  de  eerden  noemt 
hij ,  „  vrienden  Gods ,  en  Priesters  ,  veifierd  met 
heilige  fierklederen ,  de  hemelfche  eere- kroon,  de 
Godlijke  zalving,  en  den  Priesterlijken  rok  des  Hei- 
ligen Geestes."  Den  laatflen  vergelijkt  hij  met  jesus 
zelven,  en  noemt  hem  eenen  nieuwen  aaron  en 
MELciiizEDEK ,  die  den  Zoon  van  God  gelijk  is 
geworden,  dewijl  hij  altoos  blijft,  en  de  gemecn- 
fchappelijke  wenfchen  der  gelovigen  van  Hem,  (je- 
sus , )  verkrijgen  zal.  Voords  behelst  deze  reden- 
voering eenige  merkwaardige  plaatzen,  welke  ver- 
dienen aangemerkt  te  worden.  Dus  noemt  hij  God 
5,  den  Wonderdoener  5  Grootdaadigen ,  aller  Oppcr- 
5,  heer ,  den  Werkmeester  van  het  Heel  -  al ,  den 
3,  Almagtigen  ,    Algoeden  ,    den  ddncn   en   cenigen 

„  God, 

(*)  Men  vindt  dezelve  in  zijne   Hist.  Eccles.  L.  X. 

C.  4.  alwaar  hij  wel  zediglijk   zegt,   dat  zij  gehouden  is 

door   iemand    van    middelmatige    bckyvaamhcdcn  ,   doch 

duidelijk  van  zichzelven  fpreekt. 


GESCHIEDENIS.  395 

„  God,  den  Vader  vaii   allen."    „  Doch,"  voegt       II 
hij  'er  onmidlijk  bij,  „laat  ons  ook  de  tweede  oor-    ^^^^ 
„  zaak  van   het  goede  ,    dat  ons    gebeiut ,    onzen  Hoofdfl. 
„  Leidsman   tot  de    Godskennis  ,   den   Leermeester  ^^  ^*  ^' 
5,  van    den  waaren   Godsdienst,    den   verdeiTer  der  toj  31a! 

„  Godlozen,    den   Tijrannen-dooder,    den  verbete- 

„  raar  der  Wereld,  onzen  Zaligmaker ,  toen  wij 
5,  hopeloos  waren,  jesus,  altijd  in  den  mond  dra- 
,,  gen."  „  Deze  eenigffce  algoede  Zoon  des  algoe- 
5,  den  Vaders,  heeft,  naar  's  Vilders  menschlievend 
„  oogmerk,  onze  natuur,  die  in  het  diepst  verderf 
„  lag,  aangenomen,  en  als  een  voortreflijk  genees- 
,,  heer,  onze  ziekte  befchouwd,  onze  wonden  en 
„  zweeren  behandeld,  uit  de  ellende  van  anderen 
„  eigene  fmarten  op  zich  genomen,  en  ons,  die 
5,  niet  alleen  krank,  en  vol  vuile  etterbuilen  ,  en 
„  wonden  waren,  maar  reeds  onder  de  dooden  la- 
,,  gen,  door  zich  zelven  uit  de  kaaken  des  doods 
„  gered.  Daar  geene  der  hemelfche  magten  zoo 
„  veel  vermogen  bezat,  om  de  zaligheid  van  zoo 
„  vele  menfchen  zonder  eenig  nadeel  te  herflellen, 
,,  heeft  Iiij  alleen  ons  diep  verderf  aangevat  ,  hij 
,,  alleen  onze  fmarten  en  arbeid  gedragen ,  hij  alleen 
„  de  fh*a(Fe  onzer  ongerechtigheden  op  zich  geno- 
„  men.  Hij  heeft  ons ,  niet  half  dood ,  maar  reeds 
„  in  het  graf  zwaar  riekende ,  door  zijne  menfchen- 
„  min,  buiten  onzer  aller  hoop  en  verwachting, 
„  herfiielt,  hij  bewaart  en  maakt  ons  alle  de  zalig- 
„  heid  des  Vaders  deelachtig.  Hij,  de  levendma- 
„  ker!  de  licht -aanbrenger!  onze  groote  Genees- 
„  meester,  Koning  en  Heerl  de  Christus  GodsT — 
Bb  5  „De 


S94  KERKE  L  IJ  K  E 

II  „  De  Keizers  erkennen  nu,  met  verachting  van  d« 
*^^^  „  Afgoden  en  derzelver  dienst,  den  éenen  en  eeni- 
JHoofdfl.  59  §^"  God,  en  belijden  Christus,  den  Zoon  van 
m  C.  G.  jj  God ,  als  den  algemeenen  Koning  en  Zaligmaker , 
tot^qit*  59  i"  hunne  Bevelfchriften  —  zoodat  jesus  chris- 
■  „  Tus,  onze  Zaligmaker,  alleen  van  allen,  die  ooit 

5,  beftaan  hebben,  van  de  grootfce  Vorften  op  aar- 
5,  de,  niet  als  een   gewoon   Koning    uit    de   men- 
„  fchen    verklaard  ,    maar  als   de    eckte    Zoon   van 
„  den  Allerhoogften  God,  en  zelf  God^   (auloS-eof) 
5,  wordt  aangebeden,    en  zulks    met   recht."    Dit, 
door  de  blijken  van  jesus  alles  overwinnende    magt 
'    aangetoond  hebbende ,  vraagt  de  Redenaar  onder  an- 
deren:    „  Wie  kan   in   dien   Heiligen    Tempel   des 
3,  levenden  Gods,    dien   wij   Christenen  uitmaken, 
5,  inzien,  dan  alleen  de  allergrootfte   Hoogepriester , 
„  die  alleen    de   Verborgenheden   van    alle   redelijke 
„  zielen  vermag  te   doorzoeken  ?"    Na  deze  lofver- 
heffingen  van  jesus  breidt  de   Redenaar  de  vergelij- 
king uit,  msfchen  de   nieuwgebouwde    Kerk   te   Ty- 
rus  (*),    en  den  Geestelijken   Tempel  der    zielen, 

en 

(*)  Deze  nieuw  gebouwde  Kerk  was  rondom  met 
cenen  muur  omgeven,  had  een  ruim  en  groot  voorpor- 
taal naar  het  Oosten,  daar  op  een'  vierkanten  voorhof, 
omringd  met  galerijen,  rustende  op  pilaren,  met  houten 
traliewerk  aan  één  gehecht ,  en  hebbende  fonteinen ,  om 
water  tot  den  doop  en  reinigingen  te  verfchaifen.  Het 
Gebouw  zelve  had  naar  het  Oosten  drie  deuren,  van 
welke  de  middelfte  met  koperen  platen  bedekt,  en  met- 
fnij-  eu  loof  werk ,  gelijk  ook  de  venfters ,  verfierd  was. 

Van 


G  E  S  C  H  I  E  D  E  NM  S.  ^9$ 

en  tiisfchen  de  ambtsverrichtingen  van  den  Bisfchop       II 
PAULiNUS  ,^en  de  werkzaamheden  van  jesus  chris-    ^^^ 
Tus.    „  Eigenlijk,"  zegt  hij,   „is   de   gewijde  en  Hoofdft. 
„  gereinigde  ziel  de  Tempel  van   christus,   welke  "^  ^'o^* 
„  de  Zoon  van  God  naar  zijn  beeld  gevormd  heeft,  iq^   312! 
„  hebbende  haar  in    alles   de  gelijkenis   van   God,  — 

,5  eene  onverderflijke ,  onligchaamlijke ,  redelijke  na- 
„  tuur,  en  een  van  alle  aardfche  ftofle  vervTcemd, 
5,  en  verftandig  beftaan  gefchonken;  haar  uit  niet 
5,  tot  het  aanwezen  gebracht  hebbende  ,  heeft  hij 
5,  haar   voor  zich    en   den    Vader  tot  eene  heilige 

5,  bruid    en  eenen  heiligen    Tempel  gefticht.    

5,  Doch ,  als  zij ,  door  den  nijd  en  afgimst  van  den 
„  boozen  geest,  hare  driften  en  ondeugden  begon- 
„  nen  had  aan  te  Ideven ,  week  de  Godheid  van 
,,  haar,  en  zij  werd  blootgefteld  aan  de  lagen  en 
„  het  geweld  van  hare  vijanden  en  benijders.  Nu 
„  ftortte  de  Tempel  der  deugd  in  ,  zoodat  geen 
5,  fteen  op  den  anderen  bleef,  de  ziel  lag  van  de 
„  natuurlijke  denkbeelden    van    de    Godheid  geheel 

„  beroofd,  dood  neder  Doch,  als   zij   nu  de 

„  flraf- 

Van  binnen  was  de  vloer  met  marmerfleenen  geplaveid; 
men  vond  'er  verheven  ftoelen  of  banken ,  ( 9-^ovoi , ) 
voor  de  Bisfchoppen  en  Ouderlingen,  en  laager  banken 
voor  de  Kerkendienaren ,  hebbende  den  Altaar,  het  al- 
lerheiligfte,  in  het  midden,  hetwelk  met  kundig  hou- 
ten traliewerk  was  afgefchoten.  Buiten  aan  dit  Ge- 
bouw waren  verfcheiden  Kapellen  en  Kamers  aange-  v^ 
bouwd. 


390  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E  - 

II       „  ftralTcn  der  zonden  naar  verdicïifte  duldde,   heeft 

BOEK     ^^  jiet    Godlijk    en    Zaligmakend   Woord ,    aan   de 

Hoofdft.  >?  menfchenmin  des  Algoeden  gehoorzamende ,  .  haar 

na  C.  G.  ^^  herftcid  enz."  —    Een  weinig    verder  zegt   hij : 

£0^^12.9'  Hij  heeft  den  gantfclicn  Tempel,   met  het  groote 

»  Voorhof   der    aanbidfiing    van   den   eenigen   vi^aaren 

God,  verfierd,  en    vertoont  Christus  en  den  Hei^ 

ligen  Geest ^   ter  wederzijde  van  des  Vaders  gezag, 

als  de  twee  ftr aaien  des   lichts.''''    Vervolgends    zegt 

hij:     „  De  groote   eenigfte  Altaar  is    de   zuiverheid 

„  der  ziel   des  algemecnen  Priesters ;  aan  wiens  rech- 

,,  tehand  de   groote  Hoogepriester   zelve   ftaat,    je- 

5,  sus,  de  Eeniggeboren  van  God,   die   het  welrie- 

5,  kend  reukwerk  ,   en    de   onbloedige  gcestlijke    of- 

„  feranden  des  gebeds  van  allen ,  met  vrolijke  oogen 

„  en   handen  ,   aanneemt ,   en    aan  den   Hemelichen 

5,  Vader    en    aller    God    overbrengt.     Hij     aanbidt 

„  eerst ,  en  bewijst  alleen  aan  den  Vader  den  vvaar- 

„  digen  eerbied,   daar  na    bidt    hij  ook  voor  ons, 

5,  dat   hij   ons   voor  altijd  genadig  en   goedertieren 

„  blijve."  enz. 

OfEusE-       De  Lezer  ziet  5  uit  deze  uittrekzels,  hoe  eusebius 

Biuseen    gevoelde  en  zich  uitdrukte  nopens  eenige  voorname 

geweest    leerftukken  der  Christenen,   de  leere  aangaande  je- 

is?  sus,  het  zedelijk  verderf,  en  de  verlosfing  en  hcr- 

ftelling  des  mcnfchen,  in  eene  leerreden,  gehouden, 

vóórdat   de    twisten   met   arius  ,    omtrent   het  jaar 

320 ,   eenen  aanvang    namen.    In  dezelven  is   onze 

eusebius     niet    weinig    gemengd    geweest  ,    waar 

bij   hij  zich  zoodanig    hcpft  gedragen  ,    dat    velen 

van 


GESCHIEDENIS.  397 

van  zijne  tijdgenoten  en  Christenleeraars  der  volgen-      ll 
de  tijden,  hem  voor  eenen  voorfhinder  van  de  leere    ^^ff 
der  Ariünen  verklaard  hebben,   gelijk  eustathius ,  Hoofdd» 

ATHANASIUS,    HILARIUS  ,   EPIFANIüS  ,    HiëRONYMUS  ,  "^  C.  G. 

cn  TiiEODORETus;  deze  zijn,  onder  de  laater  ge- ^^^  ,12! 
leerden ,  gevolgd ,  voornaamlijk  door  tillemont  (*)  — — — 
en  CLERICUS  (f).  Hier  tegen  hebben  anderen  zij- 
ne reclitzinnigheid  verdedigd,  als  onder  de  Ouden 
socRATES  (S)  ,  en  onder  de  nieuwer  Kerkelijke 
Schrijvers  valesius  (**)  en  cave  (ff).  De  Le- 
zer zal,  in  het  vervolg,  uit  de  Gefchiedenis  der 
Afiaanfche  verfchillen ,  best  in  ftaat  gefteld  worden , 
om  over  dit  onderwerp  te  oordeelen.  Hier  merken 
wij  alleen  aan,  dat  eusebius  zich  bij  dezelve  zeer 
gematigd  gedragen,  en  zich  voor  geene  der  beide 
partijen  in  de  bres  gefteld  heeft.  Hij  fchreef  ten 
voordeele  van  arius  aan  alexander  ,  Bisfchop  van 
Akx^ndri'ê ;  hij  was  tegenwoordig  bij  de  Kerkverga- 
dering van  Niceë,  en  had  op  dezelve  zijne  plaats 
aan  de  rechtehand  van  den  Keizer  konstantyn, 
aan  wien  hij ,  in  naam  der  Kerkvergadering ,  de  aan- 
fpraak  deed ;  ook  flelde  hij  eene  Geloofsbelijdenis  op  , 
welke  varr  de  vergadering  rechtzinnig  werd  gekeurd , 
doch  .niet,  aangenomen ,   omdat  'er  het  woord  ^(?«^- 

(*)  Mémoires  T.  VII.  P.  i. />.  i\7.  fq.  ed.  in  12. 

<t)  Ep.  Crit.  et  EccL  Ep.  i.  fq.  Art.  Crit.  Fol.  III. 

(§)  Hiit.  Ecclei.  L.  II.  C.  21. 

(**)  Be  vita  et  fcriptis  Eufeb.  Cafar, 
■■:  (^W^  Disf.  de.  Eufeb,  de  f.  Arianimo  adverfus  Jo.  Cle* 
rScum  éïï  Epist,  Apolog.  adverfui  eundems 


39»  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       wezen i ^  (è/xo>r(r/öy^)  in  ontbrak,  welk  woord  euse* 
DOEK     5JUS  in  het  eerst    niet   wilde   toelaten ,   waarom  hij 
Hoofdfl.  ^'^^  ^  geloofsbelijdenis    der    Kerkvergadering    wei- 
na  C.  G.  gerde    te    onderfchrijvcn  ,    .hetwelk  hij     echter  na- 
^^r^^rl' derhand ,  hare   mening   nader    verftaan    hebbende, 

tot    3^2,  °  ' 

gedaan  heeft.     Voords  was  hij ,  in  zijne  uitdrulddn- 

gen  en  fchriften  ,  fteeds  omzichtig;  en  den  mid- 
delweg houdende ,  keurde  hij  wel  deeglijk ,  zelfs 
uitdriiklijk  ,  vele  (lellingen  en  bewoordingen  der 
Arianeh  af ,  en  neigde,  meest  over  tot  de  zijde 
der  Rechtzinnigen .^  docTi  aan  den  anderen  kant,  on- 
dei'fcheiddc  hij  zorgvuldig  den  Zoon  van  den  Va- 
der, hem  tevens,  in  zeker  opzicht,  als  minder  dan 
den  Vader  belcliouwende  ,  gelijk  vele  Wijsgeerige 
Kerkvaders  voor  hem  gedaan  hadden.  In  zijne 
Kerkgefchiedenis  fpreekt  hij  niet  van  deze  verfchil- 
len ,  willende  liefst  zijne  Gefchiedverhalen  eindigen  , 
met  den  gelukkigen  uitllag  der  vvorflelingen  van  het 
Christendom  met  het  Heidendom.  .  Dit  alles  behelst 
200  vele  blijken  van "  zijne  onpartijdige  gematigdheid , 
bij  welke  het  niet  wel  anders  kon  zijn ,  of  hij  moest 
bij  ijveraars  in  het  oog  lopen,  te  meer,  omdat  de 
/Irianen  hem  als  lUiuneii  befchemier  en  voorfpraak 
achteden.  Waar  bij  komt,  dat  zijne  hoogachting 
voor  den  geleerden  or.igenes,  aan  wiens  verdedi- 
ging hij  met  zijnen  vriend  pamfilus  gearbeid  had, 
liem  bij  velen  in  dtn  haat  bracht,  welke  nog  bij 
fommigen  vermeerderd  werd,  door  bijzondere  rede- 
nen. Bij  voorbeeld  :  Als  eenigen  op  de  tweede 
Kerkvergadering  te  Niceè',  tegen  het  einde  der  acht- 
fte  eeuw  ,  welke  ten  oogmerk  had  de  verëering  der 

Ceel- 


GESCHIEDENIS.  399 

Beelden  in  de  Kerken  vast  te  (lellen,  zich  op  eenen       II 
Crief  van  EUSEBius   aan   konstantia.  Zuster  van    ^^^^ 
Keizer  konstantyn  ,  beriepen ,   die  hem   verzocht ,  Hoofdft. 
dat  hij  haar  een  afbeeldzel  van  Christus  wilde  be-  "^  C.  G» 
zorgen,    op  welk  verzoek    elsebius   antwoordde ,  j'^j  ^j^' 
dat  de  Vorstin  beter  zou  doen,  Christus  als  God,  ■ 

dan  enkel  als  mensch ,  te  beichouwen ,  was  dit  ge- 
noeg, om  alle  de  Bisfchoppen  te  doen  uitroepen: 
EusEBius  ware  een  man,  overgegeven  in  eenen  ver- 
keerden zin ,  en  die  hetzelfde  gevoelen  met  arius 
gevoerd  had,  wiens  gedachten  omtrent  de  Beelden 
derhalven  niet  in  aanmerking  konden  komen  (*). 
Dus  zijn  insgelijks  ijverige  Schrijvers  in  de  Room- 
fche  Keik,  naar  het  voorbeeld  van  baronius  (f), 
gewoon,  EUSEBIUS,  met  verachting,  als  ten'  ^ri- 
aan ,  ten  toon  te  (teilen ,  omdat  zijne  berichten  (Irij- 
den ,  met  het  geen  zij  geern ,  aangaande  het  gezag  en 
de  bezittmgen  van  den  Bisfchop  van  Rome  ^  geloofd 
wilden  hebben.  Het  kwaad  vermoeden,  dat  recht-  ' 
zinnige  ijveraars  van  eusebius  Arianerij  hadden 
opgevat',  is  ook  de  oorzaak,  dat  deze  zoo  geleerde 
zw  vcrdienllelijke  Schrijver  doorgaands  den  naam  van 
'd.tw  Heiligen  bij  hen  onwaardig  gekeurd  werd,  dien. 
men  anders  aan  Rechtzinnige  Kerkleeriiaren ,  bijzon- 
der wanneer  zij  "iet  voor  het  geloof  geleden  hadden , 
plagt  te  geven  ;  tot  dat  in  laater  eeuwen  eenige 
Schrijvers  van  Martelaarsboeken,  {Martijrologia^^ 
het  gewaagd  hebben,  hem  den  Heiligen  eusebius 
te  noemen.  Ge* 

(*)  Jet.  VI.  Conc.  Nic.  ir.    . 

rt)  Ann,  E;iiki.  ad  a,  324. 


4óo  K  E  11  K  E  L  IJ  K  E 

II  Geduiireiide  de  onlusten  met  arius,  werd  euse- 

^jY  ^ïus,  in  het  jiiar  329,  of  330,  tot  Bisfchop  van 
Hoofdft.  Antt'óchiê  verkozen  ,  voor  welke  keuze  hij  echter 
na  C.  G.  oordeelde  te  moeten  bedanken ,  omdat  de  verplaat- 
wt  312.  zmg  van  eenen  Bisfchop  naa  eene  andere  Gemeente 
■  '  met  de    Kerklijke    Wetten  ftrccd.     Inmiddels   prees 

van^de^  hem  de  Keizer  konstantyn,  wegens  dit  bedanken, 
levensbe-  ongemeen,  in  eenen  aan  hem  gefchreven  Brief  (*)  , 
richten  preliik  deze  Vorst  hem  fteeds  eroote  genegenheid 
Bius.  toedroeg,  waar  tegen  eusehius  aan  den  Keizer  den 
lievendigften  dank  bewees,  bijzonder  door  eene  Le- 
vensbefchrijving  van  derizelven  op  te  ftèllen,  die  des 
Keizers  verdienden  jegens  de  Christen  -  Kerk  ten 
hoogften  top  opvijzelt.  Hoe  zeer  eusebius  ,  en 
andere  Bisfchopperi  ,  verkuischt  waren  ,  met  het 
goed  onthaal,  dat  konstantyn  hun  aandeed,  kun- 
nen wij ,  ónder  anderen ,  uit  het  volgende  flaaltjen  , 
opmaken.  „  Bij  het  vieren  van  het  twintigfte  Ver- 
,VjAringsfeest  zijner  regeering ,"  fchrijft  eusebius  (f), 
5,  onthaalde  konstantyn  alle  aanwezende  Bisfchop- 
5,  pen ,  die  thans  met  malkander  verzoend  waren , 
5,  aan  zijne  tafel ,  en  bracht  door  hen ,  als  het  vva- 
,,  re ,  Gode  een  betaamlijk  ofler  toe.  De  omftan- 
,;  digheden  van  dit  onthaal  kan  men  naauwlijks  be- 
„  fchrijven.  De  Keizerlijke  lijfwachten  Honden  in 
„eenen  kring,  en  bewaakten  den  ingang  van  het 
„  Paleis  met  ontbloote  zwaarden.  Maar  de  mannen 
5,  Gods   traden,   midden   door  hen,    onbefchroomd 

door  , 
(*)  Eusebius  de  Vit.  Conjlcmt.  L,  III.   C.   61, 
(t)  Z)tf  Vit.  Qonflant.  libr.  III.   Qap,  15. 


GESCHIEDENIS.  401 

^,  door ,   in   het    binnenfte    des    Paleis.    Sommigen       II 
,,  fpijsdcn  met   deii    Keizer  zelven  ,    anderen   nabij    ^^J"^ 
,,  hem  in  het  rond.    Hier  kon  men  zich  recht  een  Hoofdft. 
„  beeld  der  Iicerlijkheid   van    ciiristus    Koningryk  "^  ^-  ^* 
„  voordellen,  en  de  zaak  fcheen  meer  een  droom,  JqJ.  Ó12* 

,,  dan  iet  wezenlijks  te    zijn."    Ook  fprak  de  Kei — — 

zcr  de  Bisfchoppen  vriendelijk  en  lieftalig  aan,  en 
bcgiltigilc  elk  met  gefchenken  naar  zijne  waardig- 
heid ^en  verdiende.  Het  kan  ons  dus  niet  verwon- 
deren, dat  EusEBius,  al  te  zeer  met  deze  gmistbe- 
wijzen  des  Keizers  ingenomen  ,  alles  bewondert, 
wat  KONSTANïYN  Verrichtte.  Men  vindt  echter 
geen  het  minde  blijk,  dat  hij  van  zijne  achting  bij 
den  Keizer  eenig  eigenbatig  of  heerschzuchtig  misbruik 
gemaakt  heeft,  eusebius  leefde ,  tot  het  jaar  340  , 
wanneer  hij,  kort  na  de  dood  van  konstantyn, 
onder  de  regeering  van  deszelfs  Zoon  konstantiüs  , 
overleden  is.  Hoe  men  vooits  nopens  hem  ook  gezind 
geweest  zij,  daar  in  iiogthans  zijn  allen  ééns,  dat 
hij,  naast  origenes,  één  der  gcleerdden  onder  de 
Kerkelijke  Schrijvers  zij,  die  alle  zijne  tijdgenoten  in 
geleerdheid  en  belezenheid  overtroiTen  heeft.  Dit, 
trouwens ,  getuigen  ook  zijne  veelvuldige  Schriften , 
die ,  zelfs  voor  de  laatde  tijden  ,  hunne  belangrijk- 
heid behouden,  en  van  welke  wij  nu  een  beknopt 
verflag  zullen  geven. 

De  Schriften  van   eusebius    zijn    gedeeltelijk   van  Schriften 

€enen  Gefchiedkundigen ,  gedeeltelijk  van  eenen  God-  vanEusE- 
,       .  ,       ,      V-,       ..  Bius.Ge- 

geleerden   nihoud.     bén  zijner    eerde  Werken  was  fchied- 

zijne    Chronkk   of  algemeene   Tijdrekening   en    Ge-  kundige. 

fchiedenis^    (  Ckronico?}  y  TFonloSotTry}    /^o^i*.  )      Het  i^'/gj-of^' 

lïL  Deel.  Cc  be- 


402  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 


II       beftond  uit   twee    Hoofddeelen;    in  het  eerfle,    ds 
'J^j^     Cefchicdenis  naar  de    tijd -orde  bevattende,    (X^«- 
Hoofdf!.  voy^<^<ptcc,)  had  hij  den  oorfprong  en  vooitgang  vau 
na  C.  G.  alle  volken  en  ftaaten ,   van  de  Schepping   der  We- 
tot  ^10  ^''^'^ï  ^^^  Keizer  konstantyn,  op   die    wijze  voor- 
■  •       ■  ■    gedragen,  dat  elke  Gefchicdenis  in  bijzondere  afdee- 
slgemce-  jingen  gefteld,  de   i-egeeringsjaarcn  der   Vorften    be- 
rekening. P^3.1d ,  en  vele  bijzonderheden   min  of  meer  omftandig 
verhaald  werden.  Doch ,  in  het  tweede  Deel ,  ('x^ovmos' 
x«vft>v,)  bracht  hij  dit  alles  tot   één  geheel,   en  als 
tot  eene  algemeene  tafel,  op  welke  men,  van  tien  tot 
tien  jaaren,  naar  de  veifcheidene   wijzen  van  tijdre- 
kening, bij  ondcrfcheiden  volken,  de  regeeringen  en 
merkwaardige   gebeurenisfen ,    van    de   roeping    van 
ABRAHAM  af,  in  een  gelijktijdig  verband   kon    over- 
zien.   Dit  zoo  vooitreflijk  Werk,   hetwelk  zijns  ge- 
lijk in  de  oudheid  niet  had,  waar  bij  eusebius  van 
de  Werken  van  julius  africanus  (*) ,  manetho  , 
APotLODORUs  ,  JOSEFUS ,   cn   anderen ,  een   behoor- 
lijk  gebruik    had   gemaakt ,   heeft    onze  tijden   niet 
bereikt;  zelfs  hebben  wij  de  Latijnfche  Veitahng  van 
-hetzelve  ,    door   HiëRONYMUs ,    niet  geheel ,  welke 
bovendien  ,    door   menigvuldige    uitlatingen  en   bij- 
'voegzelcn ,  niet  meer  het  AVerk   van  eusebius   ge- 
noemd kan    worden,    josef  scaliger    heeft  zich, 
op  eene  uitnemende  wijze,  omtrent  dit  Werk,  ver- 
'dienllelijk  gemaakt,   door  de   Griekfche   overblijfze- 
len,  bij  gregorius  syncellus  ,  cedrenus,  zona- 
ras, en  anderen,  bewaard,  te  verzamelen,  en  be- 
ne* 
(*)  Zie  boven  B/adz.  104. 


GESCHIEDENIS.  403 

nevens  de  Latijnfche  Vertaling ,  met  zijne  Aanmerkin-      II 
gen  en  Inleiding  tot  de  aloude  Tijdrekening,  in  het    ^^^^ 
liclit  te  geven ,  in  zijnen  Thefaurus  Temporum  Eiife-  Hoofdft, 
bii  Pamfili  eet»  Lugd,  Batav.    1606  fol.   waar  van  na  C.  G. 
cene  tweede   uitgave   te    Amfterdam    1658,  vermeer- ]Jqj  -jj] 

derd  met  de  nagelatene  aanmerkingen  van  scaliger  , • 

bezorgd  is ,  door  alexander  morus.  In  het  mid- 
den dezer  aclittiende  eeuw ,  heeft  HiëRONYMUs  de 
PR  AT  o,  een  Geestelijke  van  de  Congregatio  orator  ii 
te  Verona  beweerd  (*),  dat  HiëRONYMUs  alleenlijk 
•het  tweede  Deel  van  eusebius  Chroniek  vertaald, 
en  dat  men  aan  de  beide  Deelen,  op  voorgang  van 
scaliger  ,  een'  verkeerden  naam  gegeven  heeft;  dat 
men  ook  niet  alle  overgebleven  (lukken  van  het  oor- 
fpronglljke  gekend,  en  in  de  gekende  het  één  en  an- 
der verkeerd  verftaan  heeft.  Hij  gaf  daarom  eene 
nieuwe  Proeve  van  de  Griekfche  Overblijfzelen  van 
dit  Werk,  doch  deze  is  niet  vervolgd. 

Kort  nadat  eusebius  zijn   Tijd  rekenkundig  Werk  Zijne 
had  uitgegeven ,  verlcheen  zijne  Kerkelijke    Gefchie-  j^ ^Qp.  * 
denis  in  het  licht  (f),  omtrent  het  jaar  326.,  ge- fchiede- 
lijk  blijkt ,  dewijl  hij  van  krispus  ,   Zoon  van  Kei-  '^^** 
zer  KONSTANTYN,   die  in  het  jaar  327  ter  dood  ge- 
bracht is ,   als  nog   in   leven  zijnde ,  fpreekt  (  §  ) , 

o  ■''.'  ir>  maar 

(*)  Z)(f  Chronich  librii  dnohm  nb  Eufehio  Cafarienft 
fcriptis  et  editis.  Disfertatio  Verorue  1750.  8vo. ,  en  in 
zijne  uitgave  van  sulpicius  severus  Tom,  II.  Ferona 
1754.  4to.  Disfert.  II. 

(f)  Hij  zegt  dit  z&XÏ  Hist,  Ecclei*-  I.  i. 
■    (§)  Libr.  X.  Cap.  uit. 

Cc  2 


404  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       maar  van  licinius,    als  reeds  overleden,  gewaagt, 
BOEK     vviens  dood  valt  in  het  jaar  q2<.    Dit  Werk  bcltaat 

Y TT  j  \j    ^ 

Hoofdft.  "^^  ^'^^  Boeken ,  zijnde  door  eusebius  ,  blijkens  het 
na  C.  G.  eerlle  Hoofdft  uk  des  Xden  Boeks,  opgedragen  aan 
J^^'^^^*  j'AULiNus,  Bisfchop  van  Tyrus,  eusebius  begint 
^  zijne  Gefchiedenis  van  de  geboorte  van  jesus  chris- 

■Tus ,  en  eindigt  dezelve  ,  met  de  bevrijding  der 
Christenen,  of  het  einde  van  de  laatfte  vervolging 
onder  diocletianus.  Wegens  dit  Werk ,  waar 
mede  hij  den  dank  der  nakomelingfchap  verdiend 
heeft,  is  hij,  met  alle  recht,  de  Vader  der  Kerke- 
lijke Gefchiedenis  van  de  Christenen  genoemd  ge- 
worden, niet  alleen,  omdat  zijn  Werk  het  oudfte 
is,  hetwelk  wij,  in  dit  vak,  hebben,  maar  ook,  in 
zeker  opzichte,  het  eenigfte  ,  alzoo  de  volgende 
Kerkelijke  Gefchiedenisfchrijvers  hunne  Gefchiedcnis- 
fen  daar  gewoon  zijn  te  beginnen  ,  waar  eusebius 
eindigde.  Dat  dit  Werk  gebreken  hebbe,  dat  eu- 
sebius meermalen  het  een  en  ander  ten  voordeele 
van  het  Christendom  te  overhaast  heeft  aangeno- 
men, dat  hij,  in  zijnen  ijver,  fomtijds  dezen  of  ge- 
nen ouden  Schrijver  niet  wel  verdaan  heeft,  en  dat 
4iij  eene  geregelder  en  duidelijker  fchikking,  met  be* 
trekking  tot  de  tijd -orde,  had  kunnen  volgen,  dit 
alles  behoeft  niet  ontveinsd  te  worden,  en  is  ons, 
in  meer  dan  één  voorbeeld ,  reeds  voorgekomen. 
Doch ,  met  alle  deze  gebreken ,  blijft  dit  Werk  dier- 
baar, hoe  ongundig  fommigen,  in  laater  tijd,  ook 
van  hetzelve  geoordeeld  hebben,  eusebius,  trou- 
wens ,  handhaaft ,  over  het  geheel ,  het  karakter  van 
ecncn  waarheidminnenden  Schrijver,    en  levert  ons 

eenc 


GESCHIEDENIS.  405 

ecne   menigte  berichten  van    ouder    Schrijvers    der      II 
Christenheid ,  met  vele  fchatbare  uittrekzels  uit  hun-    ^°J^^ 
nc  fchriftcn ,    waar  uit  wij  de   gevoelens   en  gebrul-  Hoofdft. 
ken  der  Christenen  van  de  eerllc  eeuwen  na  chris-  ^'^  C.  G. 
rus  kunnen   opmaken,   hetwelk  voor   ons   van  het  ^q^  „12! 
iiiterfte  aanbelang  is.    Dewijl  wij  van  de  uitgaven  en  — — -. 
vertalingen  van  dit  Werk  reeds  gefproken  hebben  (*) , 
moeten  wij  'er  hier  alleen  nog  bijvoegen,  dat  euse- 
Bius  voor  dit  Werk  eene  Inleiding   geplaatst  heeft, 
in  welke  hij  vooreerst  den  perfoon  van  jesus  Chris- 
tus befchrijft:   „Ik  zal,"  zegt  hij  (f),  „een  be- 
„  gin  maken  van   de   huishouding   Gods,    omtrent 
5,  JESUS   CHRISTUS  ,   ouzeu   Zaligmaker  en    Heer." 
5,  In  CHRISTUS  ,    dus   vervolgt  hij   (§)  ,    is   eene 
5,  tvveevouwige  natuur,  waar  van   de  ééne  de  God- 
5,  heid,  als  het  hoofd,  en  de  menschlijke  natuur, 
„  als  de  voeten,  in  zijnen  perfoon,  befchouwd  km 
„  worden."    Hij  fpreekt  verders  van  jesus,  in  den 
zelfden  zin,  als  wij  hier  voor,  in  zijne  Kerla-eden , 
gezien  hebben,  met  uitdrukkingen  en  bewoordingen, 
die  niets    gemeen   hebben  ,  met  de    gevoelens   van 
ARius  5  maar  die  tevens ,  aan  den  anderen  kant ,  ook 

niet 

(*)  I.  Deel,  Meid,  Bladz.  XLVL  en  XL VII. 

(f)  Hht.  Eccles,  Libr.  I.  Cap.  i.  Door  o<xovo^/«, 
(^huhhoiidwg,^  verdaan  de  Griekfche  Kerkvaders  alles, 
wat  CHRISTUS  toe  heil  der  menfchen  op  aarde  gedaan 
heeft.  Van  deze  oiKovifAKit, ,  {huishouding,)  onderfcheidt 
EüSEBius  vervolgends,  ö-goAoyi»,  {de  kere  van  je$u8 
Godheid.)        (J)  Cap,  2. 

Cc  3 


4©Ö  KERK  EL  IJ  KE 

II  niet  volkomen  inflemmen  met  die  van  athanasius, 
BOEK  i^ij  betreedt ,  als  het  ware  ,  zekeren  middehveg ,  en 
Hoofdft.  fpi'cekt  op  die  wijze ,  welke  wij ,  bij  verfcheiden  on- 
na C.  G.  der  Kerkvaderen  ,  insgelijks  ontmoet  hebben,  „jesus 
tm  ^12*^^  ^^^  licht,  dat  vóór  de  wereld  geweest  is,  het 
É.1  levende   Woord,    dat  in   het  begin   bij   den  Vader 

was,  dat  God    is,   de   eerst-  en   eeniggeboren    van 
God  vóór  alle  Schepzel  en  Schepping  der  zichtbare 
en  onzichtbare  dingen,  de  overfte  leidsman  van  het 
hemelsch  redelijk  en    ondci-flijk  heir,  de  Engel  des 
grooten  Raads,  de  lütvoerer  van    's  Vaders  Verbor- 
gen wil,  de  Schepper  van  alles  met  den  Vader,   de 
tweede  oorzaak  van  alles  naast  den  Vader,  de  ech- 
te en  eeniggeboren  Zoon  van  God,  de  Heer  en  God, 
en  Koning  van    alle   Schepzelen,   die    het  gezag  en 
kracht,   benevens   de  Godheid,   magt   en   eere   van- 
den Vader    ontvangen    heeft."    enz.     In    het   derde 
Hoofd  ft  uk  des  eerften  Boeks  is  de  ftelling  van  eusebi- 
us  ^  dat  de  naam  van  jesus  en  christus  reeds  aan  de 
oude  Profeeten  bekend  en  van  hun  geëerd  is  geweest. 
Hier  merkt  hij ,  onder  anderen ,  aan ,   „  dat  niet  al- 
leen  de    Hoogepricsters    bij   de   Jooden    den    naam 
Christus^  (gezalfde,)   gevoerd   hebben,   dewijl  zij, 
met  bedoeling  eener  geheime  betekenis,  gezalfd  wa- 
ren, maar  dat  ook  Koningen  en   Profeeten,  wegens 
eene    foortgelijke    voorbeeldige    zalving ,    gezalfden 
(^Christi^  geweest  zijn,  welke  dus  allen  eene  gelijke 
betrekking  op  den  waaren    christus,   den   eenigen 
Hoogenpriester ^  den   Koning  der  Schepping,  en  den 
hoogfl:en  Profeet  des  Vaders ,  hadden."    In  het  vier- 
de 


GESCHIEDENIS.  407 

de  Hoofdfluk  betoogt  hij  ,  tegen   de  Heidenen ,  die      II 
den  Christenen  de  befchuldiging  van    nieuwheid   te-    ^^^ 
genwierpen ,  dat  de  Godsdienst  van  jesus  ,    wat  de  Hoofdft. 
zaak  betreft ,  niet  nieuw  genoemd  Ican  worden ,   al-  "»  C.  G, 
zoo  de  Joodiche  Godsdienst  met  den  Christelijken  in  J^j  -j^*, 
een  allernaauwst  verband  Haat.  „  De  naam  van  Chris-  < 

ten ^  zegt  hij,  betelient  iemand,  die  in  de  kennis 
der  leere  van  Christus  ,  in  matigheid  en  rechtvaar- 
digheid, eerbaarheid,  ftandvastigheid  in  de  deugd, 
en  beUjdenis  der  vereering  van  den  eenigen  hoogfteii 
God ,  uitmunt." 

Na  deze  Inleiding,  komt  eusebius  tot   zijne  Ge^  Getuige» 
fchiedenis  zelve,  waar  uit  wij  hier  alleenlijk   zullen  "'^van 

'  ■'  •'  .  EUSEBIUS 

oveifchrijven  die  merkwaardige  plaats ,  in   welke  hij  omtrent 

verflag  doet  van    de  gevoelens    der   Christenen   van  '^^'^  Ca- 
%  non  des 

zijnen  tijd  omtrent  de  Heilige  Boeken  des  Nieuwen  -^  j 

Testaments ^  in  het  gemeen,  nademaal  dezelve  alles 
in  één  punt  faamvergadert ,  wat  eusebius  nopens 
dit  onderwerp ,  den  Canon ,  of  lijst  der  Heilige  Boe- 
ken ,  had  opgefpoord.  Zijne  woorden  zijn  ( * ) : 
,,  In  de  eerfle  plaats ,  behoort  men  het  heilig  vier- 
„  tal  der  Euiingeliën  te  ftellen,  waar  op  de  Hande- 
„  tingen  der  Apostelen  volgen;  daar  na  de  Brieven 
„  van  PAULUS ,  de  eerfle  Brief  van  joannes  ,  en 
„  de  eerfte  van  petrus.  Bij  deze  allen  kan  men, 
5,  des  goedvindende,  ook  de  Openbaring  van  joan- 
5,  nes  voegen,  omtrent  welke  wij  de  gevoelens  der 
„  ouden  op  zyne  plaats  zullen  bijbrengen.  En  de- 
5,  ze  zijn  de  algemeen  voor  echt  erkende  en  aangC" 

„  m-^ 
(*)  Lihr.  III.  Hist.  Eccles.  Caf,  25. 
Cc  4 


K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II        „  nomen   Boeken,     (^ofAoKoyaiuivoi.^   Zulkcn,  die  ie- 

'xT^      "  g^^S^fp^'ok^'^  9  of  aan  welker    echtheid  getwijfeld 

Hoofdft.  99  ^'ordt ,  (^ctvJi\iyo[Aivx^^  zijn   de  Brief  van  jako- 

m  C.  G.  ^^  BUS,   die   van   judas,  de   tweede  van   petrus, 

rot   -^12.'?»  ^^  tiveede  en    derde   van  joannes;    het  zij    dat 

»■■  5,  zij  van  Aqw  Apostel  joannes,  of  van  ecncn  an- 

5,  deren  joannes  ,  af  l^omllig  zijn.     Onder  de  onechte 

5,  ( ioBoi )  moet  men  de  Handelingen  van  paulus  , 

„  den   zoogenaamdcn   Herder  ,    en   de    Openbaring 

5,  van  PETRUS  rekenen ,   benevens    den    Brief,   die 

5,  aan  barnabas  wordt  toegefclireven  ,  en  de  zooge- 

5,  noemde  Lesfen  der  Apostelen,   en  nog,   gelijk  ik 

5,  zeide,   zo    men    wil,   de   Openbaring  van  joan- 

5,  NES ,  welke   fommigen ,  als   gezegd   is ,    verwer- 

55  pen,    maar   anderen   tot    de    onbetwistbaar  echte 

5,  Boeken    rekenen.     Sommigen   hebben   onder    deze 

5,  onechte  ook  het  Euangelie  der    Hebreen  geteld, 

5,  waar  van  zich  de  Christenen  uit  de  Jooden  geern 

5,  bedienen.     Alle  deze  Boeken  behooren   dus  onder 

5,  die,  welke  in   twijfel  getrokken   worden.    V^oorts 

5,  heb  ik  nodig  geoordeeld,  deze  Lijst  te  geven,  en 

5,  die  Boeken,  welke,   volgends  de  Kerkelijke  over- 

5,  levering ,  ( iKK^y^c-iot^tKy^  Ttx^xtoa-ig , )  waar ,   echt , 

5,  en  van  allen    erkend  zijn ,    van  die  te  onderfchci- 

5,  den,  welke  niet  in  de   verzameling  des   Nieuwen 

5,  Tcstamcnts  ftaan ,    maar   die   tegcnfpraak  dulden , 

5,  hoewel  zij  van  vele   Kerkelijke   Schrijvers  erkend 

3,  worden:  opdat  men  zoo    wel  deze,   nis  ook  die 

„  genen ,  kennen  moge ,  die  van  Ketters ,  onder  den 

„  naam  der  Apostelen,  in   het  licht  zijn  gebracht; 

5,  hoedanigen   zijn   de    Etiangeli'én    van    petrus  , 


GESCHIEDENIS.  409 

THOMAS,  MATTHiAS,  cii  ccnigc   andere,  als  ook      il 
de  Handelingen  van  andreas,  joannes,   en  de    ^^^^ 

All 

andere  Apostelen ,  welke  niemand  der  Kerkleeraa-  Hoofdft, 
ren ,  die  de  Apostelen  zijn  opgevolgd ,  verwaardigd  "•'^  C.  G. 
heeft,  in  zijne  Schriften  te  noemen;  ook  is  derzel-  j'^j.  „j^! 

ver  uitdmkking  geheel  ondericheiden  van  de  fchrij 

wijze  der  Apostelen.  Eindelijk ,  wijkt  de  inhoud , 
en  de  gevoelens,  van  deze  Boeken  al  te  zeer  af 
van  de  waare  rechtzinnigheid,  waar  uit  duidelijk 
blijkt,  dat  zij  door  Dwaalleeraaren  verdicht  zijn. 
Om  alle  welke  redenen ,  men  deze  fchriften  niet 
eens  onder  de  onechte  ( M'i^a, )  kan  plaatzen ,  maar 
ten  vollen,  als  ongerijmd  en  godloos,  verwei*pen 
moet."  De  duifterheid ,  welke  in  dit  bericht  van 
EusEBius,  bij  den  eerften  opflag,  voorkomt,  waar 
door  fommigen  zelfs  aanleiding  genomen  hebben, 
om  EUSEBIUS  van  tegenftrijdigheid  met  zich  zelven 
te  bcfchuldigen ,  wordt  gemaklijk  opgehelderd,  als 
men  begrijpt,  dat  euseeius  ,  in  hetzelve,  drie  klas- 
fen  van  fchriften  onderfcheidt :  vooreerst  zulken,  die, 
boven  alle  tegenfpraak ,  door  alle  Christenen ,  als  ech- 
te ,  heilige  ,  en  Godlijke  Boeken  ,  erkend  werden. 
(ojMoAa}/3^/xef<»)  De  tweede  klasfe  bevat  de  Boeken, 
welke  aan  tegenfpraak  onderhevig  zijn,  doch  deze 
klasfe  heeft  eene  tweeledige  onderdeeling,  eerst  zul- 
ken ,  die  EUSEBIUS ,  in  het  bijzonder ,  tegengefpro- 
ken  of  betzviste  Boeken  noemt ,  dat  is ,  die  van  ve- 
len voor  echt  erkend  worden,  maar  echter  aan  te- 
genfpraak ,  hoewel  niet  zoo  algemeen  ,  ondenvoi-pen 
waren ,  welke  tegenfpraak  ook  niet  zoo  zeer  de  echt- 
heid betrof,  als  wel  de  vraag,  of  zij  op  den  Kanon    ■ 

Cc  5  of 


4IO  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       of  de  lijst  der    Heilige    Boeken    gebracht    rnoestc?j 
^Yif     worden  ?    De  andere  foort  van  betwiste  Boeken  noemt 
Hoofdft.  ^y  onechte  (^voB-oc,')  die  men  vrij  algemeen  voor  onder- 
na  C.  G.  gefchoven  ichriften   hield ,   hoewel   geene  ongerijmd- 
"!ot''qio  heden  of  met  de  leere  (Irijdige  Hellingen  bevattende, 

ü —  die  dus  minder  te  achten  zijn,  dan  de   voorgaande. 

De  ddne  en  andere  intusfchen  behooren  tot  de  te- 
gengefproken  of  betwiste  fchriften  (uvriKiyofAivct.')  De 
derde  Hoofdklasfe ,  eindelijk ,  wordt  uitgemaakt ,  door 
zulke  fchriften ,  die  door  de  Rechtzinnigen  algemeen  , 
als  verdichtzelen  van  Ketters ,  verworpen  werden. 
Ten  aanzien  der  Openbaring  van  joannes  ,  wordt 
alle  fchijnftrijdighcid  in  eusebius  weggenomen ,  door 
deze  aanmeiting ,  dat  dit  Boek ,  met  meer  drift ,  dan 
eenig  ander,  beftreden  en  verdedigd  werd,  als  ook, 
dat  men  meest  twistte  over  dcszelfs  Schrijver,  of 
die  de  Apostel,  of  een  ander  joannes  ware,  wor- 
dende dezen  ijver  aangevuurd ,  door  het  verfchil  over 
het  duizendjaarig  Rijk.  eusebius,  die  liier,  enkel 
als  Gcfchiedfchrijver ,  fprcekt,  en  geen  paitij  kiest, 
drukt  zich  daarom,  op  de  bovengemelde  wijze,  te 
dezer  plaats,  over  dit  Boek  uit.  Voorts  ziet  men 
uit  deze  opgave,  hoe  de  Christenen,  met  alle  vrij- 
heid, hun  oordeel  omtrent  de  Heilige  Boeken  des 
Nieuwen  Testaments  gevolgd  zijn,  zonder  dat  wij 
van  eenige  uitfpraak  van  Leeraaren  of  Kerkvergade- 
ring ten  dezen  ,  vóór  dezen  tijd ,  iet  vinden,  en  daar 
nu  allen  algemeen  omtrent  het  grootltc  aantal  dor 
belangrijkfte  Schriften  overcenftemmen  ,  geeft  deze 
overëenftemming  ons  een  overwegend  bewijs  voor 
derzelver  echtheid  en  ooifpronglijkheid. 

Ais 


GESCHIEDENIS.  411 

Als  Bijdrage  tot    de    Kerkelijke   Gefchiedenis  van       n 

EUSEBius  is  aan  te  merken    zijn   ffefchrift,    va7i  de    "okk 

XII 
Martelaaren    van   Pahefiina  ,    die  ,   geduurcndc   de  Hoofdfl: 

vervolging   van   diocletianus  ,    in   dat   Landfchap  na  C.  G. 

zijn   omgekomen,  hetwelk  doorgaands  ,  als  een  ge-J^^'^"^* 

deelte   van  het  achtfte  Boek  zijner  Kcrkgefchiedenis , 

wordt   aangemerkt.    Ook   had  eusebius  eene  alge-  ZijnBoek 

vnn  Ó.Q. 
meene   verzameling  van   oude   Martelgefchiedenhfen  jviaj-jgij,, 

uitgegeven  (  *  ) ,  doch  deze  is  verloren  geraakt ,  al-  ren  vati 

leen  gelooft  men ,  dat  vele  Brokftukken  van  dezelve         '  ^' 
,  ,  na  twz. 

voorkomen  in  de  Levensbeichrijvingcn  der  Kerkva- 
deren, die  onder  den  naam  van  hicronymus  voor- 
handen zijn .  en  ook  in  de  Levensbefchrijvingen  der 
Heiligen  van  simeon  Metaphrastes  en  elders. 

Tot  de  Gefchiedkundige  Werken  van  eusebius  Het  leven 
kunnen  ook  gerekend  worden  ,  zijne  vier  Boeken  '^^"^on- 
over  net  leven  van  den  Keizer  konstantyn,  een 
Werk ,  aan  hetwelk  fommige  laater  geleerden ,  zonder 
grond ,  getwijfeld  hebben ,  doch  dat ,  hoe  zeer  het 
ook  meer  naar  eene  Lofreden  gelijkt ,  dan  naar  eene 
cenvouwige  en  kunfleloze  Gefchiedenis ,  nogthans , 
wat  de  hoofdzaak  betreft,  zeer  belangrijk  voor  ons 
is,  mids  men  het  beöordeele  naar  het  doel,  het- 
welk EUSEBIUS  ons  zelf  opgeeft  (f),  te  weten  , 
dat  hij  zich  voornaamlijk  bepaald  heeft ,  tot  het 
geen  de  Godsvrucht  en  Godsdienst  van  dezen  Kei- 
zer betreft,    aan  wien  de  Christenen  en  eusebius 

voor 

(  *  )  Op  dit  Werk  beroept  hij  zich  H.  Eccles.  IV.  15.  V.  2 1 . 

Ct)  Libr,  I.  Cap.  II. 


412 


KERK  EL  IJ  KE 


II 

BOEK 

XII 

Hoofdrt. 
na  C.  G 
Jaar  284, 
tot  312, 


Van  de 
namen 
der  plaat- 
zen  en 
fteden  in 
de  Heil. 
Schrift. 


Zijne 
leerdel- 

weder- 
leggende 


voor  zich,  in  het  bijzonder,  zoo  veel  te  danken 
hadden.  Verfcheidcn  redenvoeringen  en  opftellcn, 
welke  ELTSEBius  buitendien ,  ter  eere  van  dezen  Kci- 
•  zer ,  gefchreven  heeft ,  of  die  aan  hem  gericht  wa- 
ren ,  zijn  verloren  geraakt ,  behalven  nog  eene  Lof- 
reden^ gehouden  op  den  dertigftcn  verjaardag  van 
's  Vorften  regeering ,  welke  met  veel  zwier  van  woor- 
den is  opgelleld.  . 

Nog  is  'er  een  Werk  van  eusebius  van  eenen  aard- 
rijkskundigen inhoud,  van  de  namen  der  plaatzen 
en  fleden ,  dia  in  de  H.  Schrift  voorkomen ,  waar 
toe  hij,  als  in  PaUfiina  wonende,  juist  gefchikt 
was.  In  het  eerfte  Deel  van  dit  "Werk,  hetwelk 
wij  niet  meer  bezitten,  had  hij  de  Hebreeuwfche 
Aardrijkskundige  namen  der  Heilige  Schrift  in  het 
Grieksch  verklaard,  en  ook  eene  befchrijving  gege- 
ven van  het  Joodfche  land ,  van  yertifale?» ,  en  des- 
zelfs  Tempel.  In  het  tweede  Deel,  waar  van  më- 
RONYMUS  eene  Latijnfche  Vertaling  gemaakt  heeft, 
en  welks  Griekfchen  Tekst  de  Jefuit  jakob  bonfre- 
RE  te  Parijs  heeft  uitgegeven,  in  de  jaaren  1631 
en  1659,  zijn  dezelfde  namen  in  eene  Alphabetifche 
orde  gebracht.  Dit  Werk  is  naderiiand  afzonder- 
lijk uitgegeven  door  j.  clericus,  onder  den  Titel: 
Onomafticon  urhium  et  locorum  iS".  Scriptura  ,  te 
Amfterdayn ^  ïjo-j. 

Behalven  deze  Werken,  die  tot  de  Gefchiedenis 
of  Aardrijkskunde  behooren  ,  heeft  eusebius  zich 
lof  verworven,  door  een  aantal  Schriften,  die  de 
Godsdienstleere  der  Christenen   aanprijzen ,    verlda- 

rcn , 


G  E  S  C  II  I  E  DE  NI  S.  413 

ren,  en  verdedigen,   of  in   welke   hij  zijne   ervaren-       u 
heid  in  de  uitlegging  der  Heilige  Schriften  vertoont.    ^^^^ 
Onder  dezen  munten  voornaamlijk  uit  zijne  AV^«^^- j^qq^j^^ 
Ilfche  f^oorbereiding,  oï  Foorhereiding ^  (Inleiding ,)  na  C.  G, 
tot  het  bewijs  van  de  waarheid  van  het  Euangelie^  •'         ^* 

en  zijn  Bewijs  van  de  waarheid  van    het  Euangelie i_ 

zelf;   beide   gefchreven  ,   vóór  zijne  Kerkelijke  Ge-  en  uitleg- 
fchiedenis  (*)?  en  dus  lang    vóór  de  Kerkvergade- ^^)^j.jj^jgj^^ 
ring  van  Niceë,     Het  eerstgemelde  Werk ,  beftaande  Zijne  Eu- 
in    vijftien   Boeken  ,    opgedragen  aan  theodotus  ,  ji"^J  ^" 
Bisfchop  van  Laódicea ,   bevat  in    zich  eenen   fchat  Voorbe- 
van  geleerdheid ,    dewijl  eusebius    daar  een  aantal  relding. 
aanhalingen  en  uittrekzels  uit  de  Schriften  van  oude 
W'ijsgeeren   en   andere   Schrijvers   verzameld  en  be- 
waai-d  heeft,   die  reeds   lang  verloren  zijn    geraakt; 
het  oogmerk  van   den  Schrijver  is,  de  gemoederen 
voor   te   bereiden    tot    het    erkennen  en    aannemen 
van  de  waarheid  der  Christelijke  leere,   door  aan  te 
tonen,  dat  de  Christenen,  met  recht,   en  op   goede 
gronden ,    het  Heidendom  verlaten  hebben ,   het  zij 
men  de    Heidenfche  Mythologie^   ( Fabelleerc , )   ge- 
fchiedkundig,  of  Leenfpreukig ,  (yf//<?^^ömc/2 ,)  of  hoe 
ook  verklaren  wille.    In  het  eerde  Boek  maakt   eu- 
sebius een   begin   met   eene  korte   befchrijving  van 
het  Euangelie,  als  de  gewigtigfte  leere,  die  de  men- 
fchen  ter  kennis  van  den  waaren  God,  tot  zijne  ge- 
hoorzaamheid en  liefde,  opleidt,  met  dat  gevolg,  dat 
wij    in    den    zaligden    toeitand    verplaatst  worden. 

Ver- 
(*)  Hij  mnakt  van  deze  Werken  in  ;?ijn€    Kerklijkt 
C'fchieder.ii  Libr,  I.  Qap,  2.  gewag. 


414  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Vervolgcnds  weert  hij  eenige  befchuldigingen  VM 
^^^  Heidenen  en  Jooden  af,  als  of  het  Christendom 
Hoofdft.  alleen  een  onredelijk  en  dweepachtig  geloof  vorder- 
na  C.  G.  jje  zonder  gronden  van  overtuiging :  dat  deze  leere 
tot  312.  ^^^  nieuwe  leere  zij;  dat  dcChnstcnen  den  Godsdienst 
■  der  Jooden  tegen  dezelven  misbruikten ,  zich  de  belo& 

ten  aanmatigende,  zonder  de  wet  te  volbrengen, 
EusEBius ,  het  tegendeel  aangetoond  hebbende ,  tast 
daar  op  den  Heidenfchen  Godsdienst  zelven  aan , 
en  befchrijft  de  gevoelens  der  Grieken ,  aangaande  de 
Schepping  der  Wereld,  en  den  dienst  der  Starren, 
als  den  oudften  Afgodsdienst ,  en  verklaart  in  het 
bijzonder  de  oude  Fenicifche  Theologie  ,  bij  welke 
gelegenheid  hij  het  gewigtig  ftuk  uit  den  Fenicifchen 
Wijsgeer  sanchuniaton,  naar  de  vertaling  van  fi- 
1.0  van  Byblas ,  bijbrengt.  In  het  tweede  Boek ,  gaat 
hij  over  tot  den  Egyptifchen ,  en  veivolgends  tot  den 
Griekfchen  Godsdienst.  In  het  derde  ^  handelt  hij 
van  de  uitlegging  van  de  Fabellecre  dezer  beide  vol- 
ken, uit  de  natuurkunde  en  zedenleere,  aanwijzen- 
de, hoe  gedwongen,  ongerijmd,  en  tegenllrijdig  de- 
zelve zij ,  ook  ontvouwt  hij  de  bedriegerijen  der 
Orakelen  en  Waarzeggerijen.  In  het  vierde  en  vijf- 
de Boek ,  beweert  hij ,  dat  de  offeranden  en  Gods- 
dienstverëering  niet  aan  Goden  ,  maar  aan  booze 
Geesten ,  zijn  toegebracht.  Het  zeide  Boek  wederlegt 
3e  leere  van  het  noodlot,  en  betoogt  de  vrijheid  vari 
den  menschlijken  wil.  Na  deze  wederlegging  van 
het  Heidendom,  wijst  eusebilts  aan,  met  hoe  veel 
recht  de  Christenen  het  famenftel  der  echte  Jood- 
fche  Godsdienstlcere  hebben  aangenomen,  toonende 

ia 


GESCHIEDENIS.  415 

in  het  zevende  Boek,    dat   deze   Godsdienst  onder       lï 
allen  de  voortreflijkite  en  nuttigde  zij  voor  de  men-    ^^^ 
ichen.     „  Bij  moSes  ,  filo  ,  en  andere  geleerde  Joo-  Hoofdft. 
den ,  komt  veel  voor  van  de  Schepping  der  Wereld  na  C.  G. 
en  der  menlchen,  van  God  de  hoogfte  en  opperöor- ^^^  ^it* 

zaak  van  alles ,   en  van  het  tweede  Wezen ,  (  Siu]i^x  

x<rt» , )  en  Godlijke  kracht ,  van  hetwelk  al  het  ge- 
fchapene  zijnen  oorfprong  heeft ,  dat  vóór  alle  ande- 
re dingen  aanwezig  was,  van  de  eerfte  groote  Op- 
per-oorzaak  geteeld,  en  als  een  geneesmeester  der 
zielen  aan  de  mcnfchcn  gezonden  is.  Behalven  dit 
tweede  Wezen ,  bij  de  Hebreeën  het  Woord ,  de 
Wijsheid  en  Kracht  Gods,  ook  de  Zon  der  Ge~ 
recht igheid  genoemd,  is  'er  nog  een  derde ,  dat  als 
het  ware  de  plaats  der  Maan  vervangt,  de  Heilige 
Geest  ^  dien  de  Hebreen  insgelijks  onder  de  grond- 
oorzaken der  gcfchapcn  dingen  (lellen,  te  weten, 
der  later  voortgebrachte  dingen  in  de  laager  klas- 
fen.  Aan  deze  deelt  hij  dus  in  de  derde  plaats, 
welke  hij  bekleedt ,  zijne  goederen  zoodanig  me- 
de ,  als  hij  die  van  eencn  anderen ,  te  weten ,  van 
God  het  Woord  ^  als  hooger  en  voortrefiijker  ^  ont- 
vangt; welke  wederom  het  zijne  uit  de  altijd  wellende 
bron  des  Vaders  fchept."  In  het  achtfieViOck ,  befchrijft 
EUSEBiüs  de  Heilige  Boeken  der  Jooden ,  welke  ,  vol- 
gends hem ,  niet  alleen  eenen  openbaren  ,  in  het  oog 
vallende ,  maar  ook  eenen  verborgen  zin  hebben ,  ook 
roemt  hij  de  heiligheid  der  Joodfche  ^\^ijsgeeren ,  de 
Esfeën ,  en  de  wijsheid  van  anderen,  bijzonder  van 
FiLO,  in  Godlijke  en  menschlijke  Wetenfchappen. 
In  het  negende  Boek ,  haalt  hij  getuigcnisfen  aan  van 

Hei- 


4i6  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       Hcidenfche  Schrijvers ,  ten  voordeele  van  den  Gods- 
BOEK     clienst  der  Jooden.     In  het  tiende  tot  het  dertiende^ 
Hoofdfl.  beweert   hij,   dat   al   het  goede,  hetwelk  de  Griek- 
na  C.  G.  fche  Wijsgeeren  hebben,   uit  Joodfche  bronnen  ont- 

Üf^Ll'leend  is:  terwijl  in  het  veertiende  Boek  wordt  aan- 
pot 3^-* 
gemerkt,  hoe  onzeker,  twijfelachtig,   onderling  ver- 

fchUlende   en  llrijdig   de  Griekfche    Wijsgeerte    zij. 

Dit   werk   is  door  den    Franfchen  Jefuit   francois 

viGER  met  eene  nieuwe  Latijnfche  Vertaling  te  Pa^ 

'  rijs  1628  Fo/io  uitgegeven ,  welke  uitgave  te  Leipzig 

1688  is  nagedrukt. 

Bewijs         Dit  Werk  is  door  eusebius   in  een   ander  Werk 

van  de     vervolgd ,  hetwelk  hij  Bewiis   van  de  waarheid  van 

waarheid   ,       „"         ,      ,  . 

van  het     «*^^  Euangelte  {'EuxyyiKixvi  oiTrodu^if}  noemt,  en  dat 

Eunnge-    ia  twintig  Boeken  vervat,  en  aan  denzelfden  Bisfchop 
^^'  THEODOTus.is  Opgedragen,  van  welke  twintig  Boe^ 

ken  echter  maar  tien  overig  zijn.  Dit  bewijs  be- 
paalt zich  bijzonder  tot  de  Jooden,  wordende  daar- 
om door  den  Schrijver  uit  hunne  Heilige  Boeken 
ontleend,  en  behelzende  deze  twee  hoofdftellingen : 
De  Christenen  hebben  goede  redenen,  om  het  Hei- 
dendom te  verlaten ,  maar  even  min  rekenen  zij  zich 
verpligt  bij  het  uitwendig  Joodendom  te  blijven.  In- 
tegendeel hebben  en  verdienen  de  Heilige  Boeken 
der  Jooden  onzen  eerbied ;  immers  zij  zijn  van  God 
oorfpronglijk ,  en  bevatten  de  duidelijklle  voorzeg- 
gingen van  CHRISTUS,  onzen  Zaligmaker.  Hetwelk 
EUSEBIUS  poogt  aan  te  toonen,  met  het  gantfche 
leven  van  je  sus  door  te  gaan  ,  en  met  de  Voor- 
zeggingen der  oude  Profeeten  te  vergelijken. 
Merk-         Wij  zullen  uit  dit  Werk  een  paar  merkwaardige 

plaat- 


GESCHIEDENIS.  417 

phatzeii,  bij  verkorting,   overnemen,   waar  van   de      ir 
eerfte  ons  leert,   hoe  hoog  de   ongehuwde   flaat  bij    '*^!'1^ 

All 

vele  Christenen  toenmaals  geacht  zij.   eusebius,  aan- Hoofdft. 

getoond    hebbende ,    dat    de    Christenen    zichzelven  "^  C.  G. 

met  ongelijk  zijn,   ichoon  zij,   de  Vvet  van  imoses  ^^^   ^^„^ 

tn  de  Profeeten   eerbiedigende,   echter  niet   naar  de  ■ • 

Toodfche  zeden ,   maar  naar  die  der  ouder  Aardsva-  '^y^^rdige 

plaatzen 
deren,  leven, welke  vóór  moses  geweest  zijn,  maakt  uit  dit 

zich   eene  tegenweiping  ( * ) ,   dat  alle  deze  Aards*  Weïk  o- 

ver  cl(?ti 
vaders   in  den  echt  geleefd,  en  offeranden   geofferd  Qn^e. 

hebben ,  en  beantwoordt  het  eerfle  lid  dezer  beden-  huwden 
king,  door  aan  te  merken,  dat  het  voor  de  Aards- 
vadercn  nodig  was,  kinderen  te  verwekken,  dewijl 
de  wereld  nog  bevolkt  moest  worden, en  zij,  bij  het 
overhandnenicnd  getal  godlozen  ,  eene  deugdzame 
iiakomelingichap  wilden  nalaten ,  maar ,  vervolgt  hij , 
„  dat  vele  Christenen  zich  van  het  huwlijk  onthou- 
den, is,  omdat  in  de  Kerk  van  God  tweederlei  le- 
venswijze ,  of  trappen  van  Christendom ,  zijn  vastge- 
jleld.  Bij  de  fbengere  ,  zondert  men  zich  geheel- 
lijk  aJ'  van  de  gewone  levenswijze  der  menfchen, 
men  trouwt  niet ,  men  zoekt  geene  bezittingen  , 
men  wijdt  zich  enkel  en  alleen  aan  den  dienst 
van  God.  Zij,  die  deze  levensvvijze  omhelsd  heb- 
ben ,  bevinden  zich  met  hun  hart  en  zin  in  den 
hemel,  en,  voor  hun  gantfche  geflacht,  aan  God 
gewijd ,  verzoenen  zij  de  Godheid^  niet  door  offer- 
anden noch  bloed,  maar  door  de  rechte  leere  der 
waare  Godzaligheid,  en  de  geftalte  eener  gezuiverde 
ziel,  en  bovendien  door  deugdzame  ^verkent\\  woor* 

den^ 

(*)  Dcmonjlr,  Euang,  I.  7,  8. 

in.  Deel,  Dd 


4ï8  K  E  R  K  E  L  rj  K  E 

Il       den ,  cii  bedienen  ,    niet  alleen    voor  zich    zelven , 

^xn      ^^^^  °°^^  ^^^'^  hunne  natuurgenoten,   het  Priester- 

Hoofdn:.  fchap.    De  andere   levenswijze  is  inlchiklijker  voor 

na  C.  G.  ^lit   leven,   en  meer   menschlijk,   men   trouwt,  ver- 
jaar 284.      ,      , .    ,  ,  , 
tot  312.  ^^^'^^    kmderen,    en    bezorgt  het  huishouden,    men 

'  heeft  zekere  vastgeftelde  dagen   tot  geestelijke  oefe- 

ningen en  onderwijs  in  het  woord  van  God.  Doch 
hier  ftaat  men  flechts  op  den  tweeden  trap  der  God- 
zaligheid. Het  huwlijk  is  dus  ook  door  het  Chris- 
tendom niet  verboden,  maar  veel  meer  geëerd  ge- 
bleven. Alleen  de  volmaakte  Christen  treedt  niet  in 
het  huwlijk.  De  Bisfchop  mag  maar  ééns  trouwen, 
en  wie  tot  Leerüar  aangefteld  is,  moet  van  de  ge- 
meenzame verkeering  met  zijne  vrouw  afilaan."  Zoo- 
danige begrippen  van  meerder  volmaaktheid  namen 
dus  allengs  meer  de  overhand,  bijzonder  in  de  Oos- 
terfche  landen ,  en  ,  gelijk ,  uit  eusebius  zelven ,  te 
dezer  plaatze,  blijkt,  zij  werden  op  ongefchreven 
Godfpraken ,  (  oiy^x(poiff  ö-atr/^oif  ,  )  veelal  gevestigd. 
Omtrent  In  het  zevende  Bock  leert  eusebius  hoofdzaaklijk 
^^  ^^c\  ^^^  vxilgende :  „  Gelijk  'er  maar  één  Vader  is ,  zoo 
Zoon  en    is  'er  maar  één  Zoon.    Een  volkomen  geboren  God 

de  Enge-  ^jj.  God,  die  op  zichzelven  benevens  den  Vader  be- 
ien. 

ftaat,  en  vóór  alle   tijden   geweest  is.     Hij  is   van 

den  Vader  voortgebracht,  als  een  bijzonder  rede- 
magtig  en  levend  of  liever  Godlijk  werktuig  van  alle 
wezen  en  natuur,  om  die  te  fcheppen  en  te  onder- 
houden. Nademaal  de  menfchen  voor  de  onmidlijkc 
gemeenichap  met  den  hoogften  God  onvatbaar  zijn, 
dewijl  zij  dit  licht  niet  kunnen  verdragen  ,  is  de 
Zoon  de  middeikracht ,  die  met  den  Vader  in  de 
naauwfte  betrekking  ftaat,  en  zich  te  gelijk  tot  de 

min- 


GESCHIEDENIS.  419 

menfcbcn  ncderlaat,   die  zijne  hulp  behoeven.    De-      II 
wijl   de    mcnfchcn   hunne  vrijheid    misbruikten  ,    en    ^^F-^ 
lieeds  verder  van  God  afwceken ,  lleldc  God  de  be-  Hoofdfl, 
zorging  der  volken  onder  de   Engelen,    wier  Opper- "^  C.  G. 
vorst  het  Woord,   de"  Zoon,   is,   die  bijzonder  de  ^qj  012! 
Godzaligen  onder  zijne  hoede  heeft.    Doch  de  boo-  - 

ze  vijiindlijke  Geesten,  die  altijd  in  de  lucht  om- 
zwerven  ,  hebben  ,  door  hunne  verleidingen  ,  het 
verderf  zoo  gi'oot  en  algemeen  gemaakt ,  dat  de  En- 
gelen niet  meer  in  ftaat  waren ,  hetzelve  te  fluiten 
of  weg  te  nemen.  Daarom  is  de  Zoon  van  God , 
op  den  wil  des  Vaders,  na  te  vooren  zwakker  ftraa- 
len  van  zijne  komst  uitgefchoten  te  hebben ,  zelf 
raensch  geworden,  en  geftorven,  en  heeft  de  zielen 
der  verftorvenen  wedergebracht ,  opdat  lüj  een  Heer 
zij  over  levenden  en  dooden.  Het  oogmerk  van 
zijne  dood  was,  opdat  hij  onze  zonden  uitdelgde, 
dewijl  hij  een  offer  en  vloek  voor  ons  is  geworden , 
en  opdat  hij  aan  den  hoogflen  God ,  als  een  groot  hei- 
lig offer  voor  de  gehcele  wereld,  zou  geofferd  wor- 
den, verders,  opdat  hij  de  verleidende  duivelfche 
krachten  verbreken,  eindelijk,  opdat  hij  niet  alleen 
door  woorden  en  beloften,  mnar  met  de  daad  zel- 
ve, toonen  zou,  wat  zijne  vrienden  na  de  dood  te 
hoopen  hebben,  om  hen  daar  door  in  hun  vertrou- 
wen en  gehoorzaamheid  te  verflerken." 

Dit  Werk  is  met  liet  voorgemelde  en  eenige  an- 
dere Werken  van  eusebius  te  Parys  uitgegeven 
1628 ,  en  te  Leipzïg ,  fchoon  Keulen  op  den  Titel 
(laat,  lierdrukt  i688  (*).  Bc- 

(*)  ¥ .K?,?ac\\j%\nDeleci. argumevtonim  etc. pro  veritate 

R,  C.  p,  22.  heefi  nog  eenige  BrokHukkeii  van  dit  Werk 

Dd  z  uit 


420  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Behalven    deze    algemeene    verdediging    van    het 
^xn      Christendom  ,  fchreef  hij ,   met  hetzelfde  oogmerk , 
Hoofdfl.  zijn  Boek  tegen  hiürocles,  waar  van  wij,  op  zijne 
^C.G.  piiiats,  gefprolcen  hebben  (*),   en  andere  Schriften, 
tot  312!  <^is  verloren  zijn  gegaan.  Om  de  overëenflemming  der 
'  Euangelisten  te  toonen ,  fchreef  hij  tien  /ij sten  of  re- 
gels, (x(X^'o^g^,)  welke  in  verfcheiden  uitgaven   van 
het  N.   T.   onder  anderen ,  die  van  mill  ,  gedrukt 
zijn   (f).    Nog  had  hij  een  Boek  gefchreven  over 
de  fchijnfirijdigheid   der    Euangelisten  ,    waar    uit 
plaatzen  bewaard  zijn  bij  anastasius   sinaita  (§) 
en    coMBEFisius   (**).    Vervolgends    fchreef  euse- 
F.ius  ook  uitvoerige  verklaringen  over   eenige  Bijbel- 
boeken.    Van  zï|ne    uitlegging    der    Pfalmen  heeft 
3M0NTFAUC0N  (ft)  ceu    aanzienlijk  gedeelte  uitgege- 
ven, als  ook  van  zijne  uitlegging  van  jesaia   (§§). 
Overblijfzels  van  zijne  uitlegging  van  het    Hooglied 
van   SALOMO,   met  ^^w  arbeid    van  polychronius 
én  psELLus ,  over   dat  Boek ,    heeft    meursius  te 
Leyden  in  het  jaar  161 7  in  4to  laten  drukken.     Uit 
zijn  Boek   over  het  leven  der   Profeeten   heeft  men 
een  ftuk  vóór  de  verklaring  van  prokopius  gaz^^ïus 
over  jesaia  Parys   1680  in  folio.      De  Jefuit  sir- 

JMOND 

uit  de  Boekerij  van  den  Vorst  v^wJVaUachi'ê  maurocor- 
DATO  uitgegeven.        (*)  Boven  Bladz.  329. 

(I)  Eenen  hier  bijgevoegden  Brief  van  eüsebius  heeft 
FABRicius  geplaatst  in  zijne  Bihlioth.  Gr.  Fol,  VI.  />.  97. 

(§)  0?i^est.  153. 

(**)  /hictar.  Nor.  Patr.  Tom.  I.  p.  781-783. 

(ft)  Nova.  Collect.  Patr.  Tom.  Lp.  i. 

(J§)  Tow.  II.  pas;.  347. 


GESCHIEDENIS.  421 

MOND  (*)  heeft  in  het  jaar  1643   te   Parys  in  Oc-       II 

tiwo  uitgegeven  vijftïe}i  Ferhandclingcn  of  Predika-    ^^^ 

ti'én ,  in  het  Latijn ,  (eusebii  Cafar.  Opuscula  XV.)  Hoofdd. 

welke  uit  het  Grieksch  kunnen  veitaald  zijn ,  hoe-  na  C.  G. 

1  .  1     1    -1  1  j  .    ••  T^ar  284. 

wel  men  niet  met  zekerheid  kan  zeggen,  dat  zij  aan  ^^^  „j^. 

EusEBius    behooren.     Andere    Schriften  van  euse-  ■ 

Blus,  bijzonder  tegen  marcellus  van  Ancyra^ 
welke  nog  voorhanden  zijn,  zullen  ons,  in  het  ver- 
haal van  de  twisten  met  de  Arianen  en  met  gemel- 
den  MARCELLUS ,  voorkomen.  Verfcheiden  andere  "" 
zijn  geheel  verloren,  bij  voorbeeld,  zijne  verdedi- 
ging van  het  Christendom  tegen  porfyrius  ,  nog 
eene  Wederlegging  en  Verantwoording  tegen  de 
Heidenen  in  het  gemeen ,  eene  Kerkelijke  Voorbe- 
reiding en  Kerkelijk  Bewijs  ,  een  uittrekzel  van 
plaatzen  uit  de  Profeeten ^  en  meer  anderen,  die 
hier  en  daar  genoemd  worden,  en  van  welke  ons 
niets  meer  bekend  is. 

De  andere  Schrijver ,  uit  wien  wij  vele  berichten  Lactan- 
nopens  de  vervolging  van  diocletianus  gefchept  ™^'  '^" 
hebben,   een  tijdgenoot  van    eusecius,    is    lucius 

COELIUS  ,    of  C/ECILIUS  ,    LACTANTIUS    FIRMIANUS  , 

met  dezen  laatfiicn  naam ,  volgends  fommigen ,  dus 
genoemd  naar  Firmium  ,  eene  Stad  in  den  Ager 
Picenui  in  Italië^  welke  men  dan  voor  zijn  Va- 
derland houdt,  hoewel  anderen,  met  meer  fchijn, 
hem  voor  cenen  Afrikaan  houden,  omdat  hij  te 
Sicca  in  Afrika  het  onderwijs  van  arnobius  in 
de  Welfprekendheid  of  Redenrijkkunst ,  in  zijne  jeugd , 
genoten  heeft.    Hoe  het  zij,   lactajvtius  verwierf 

i\d\ 
(*}  ^fP'  Tom.  I.  pag.  i'^.fqq. 

Dd3  * 


42a  K  E  R  K  E  L  rf  K  E 

II       izich  fpoedig  zoo  grootcn  naam,   wegens  zijnen   uit- 

*"^!5     muntenden   Latijnlchen  Stijl,   dat  hij,   naa  Bhhyni'i 

Hoofdfl:.  ontboden  zijnde,    te    Nikomedië  ,  waar    de    Keizer 

na  C.  G.  DiocLETiANUS    toenmaals    zijn    verblijf   hield  ,    een 

11)^312!  ^"^^^*^^y^^^^    plaats    in  de  Latijnlchc  Wellprekend- 

heid  ontving  (*).     Doch,   in  eene  Griekfche  Stad, 

weinig  leerlingen  vindende  in  de  Latijnfche  Wclfpre- 
kendheid,  legde  hij  zich  toe  op  het  fchrijven  van 
Boeken ,  alhoewel  hij  zelf,  om  de  welfprekendheid  te 
oefenen,  de  pleitzaal  nooit  betrad  (f).  Daar  hij  een 
Christen  was  geworden,  misfchien  door  het  onder- 
wijs van  ARNOBiüS,  en  niet  alleen  het  begin  der 
vervolging  in  het  jaar  303  te  Nikomedië  voor  oogen 
zag  (§)?  rnaar  ook  hoe  twee  Ileidenfche  Geleer- 
den ,  de  Wijsgeer  iniaxiimus  ,  en  de  Landvoogd 
HiCROCLES,  door  hunne  Schriften,  die  zij  openlijk 
voorlazen ,  de  rampen  der  Christenen  verzwaarden , 
b.efloot  hij  niet  alleen  deze  beiden ,  maar  in  het  ge- 
meen alle  aanvallen  der  Heidenen ,  in  gefchrift  af 
te  weeren,  en  het  Christendom  te  verdedigen  (**), 
hetwelk  hij  in  eenen  zoo  zuiveren  en  vloejenden 
flijl  volvoerde,  dat  men  hem  eenen  anderen  ,  den 
Christelijk  en  ^  cicero  genoemd  heeft.  Eenigen 
tijd  na  het  eindigen  der  vervolging,  werd  hij  door 
den  Keizer  konstantyn  aangefteld,  om  zijnen  oud- 
ften  Zoon  krispus  te  onderwijzen,  die  zich  toen 
in  GalUë  bevond,  en  die  naderhand,    op  bevel  van 

zij- 
(*)  Dit  verbnalt  hij  zelf  Inflltt.  Div.  L.  V.  C.  2, 
(t)  Injiin.  L.  III.  C.  13.  Sea.  12. 
(§)  Libr.  VI.  Cap.  17.  Scct.  ó. 
(**J  Libr,  V.  Cap.  2,4. 


GESCHIEDENIS.  423 

zijnen  Vader,  ter  dood  is  gebracht,    eusebius  (*)      II 

bericht  ons,  dat  lactantius  in  zoo  groote   armoe-    ^!l^ 

de  geleefd  heeft,   dat  hij  zelfs  meestal   de   nodigfte  Hoofdd. 

behoeften  des  levens  ontbeerde,  zonder  'er  nogthans  "^  ^- ^* 

j      1--    j  j        ••    -11-         •   Jaar  284. 

bij  te  voegen,    dat  hij  deze  armoede  vrijwilhg,   uitbot  312. 

eene  overgedrevene  Godzaliglieid ,   verkozen  hebbe , 

gelijk  een  laater  Schrijver  gedacht  heeft,    lactantius 

is  ,   niet  lang  na  de   dood    van   zijnen   Keizerlijken        • 

kweekeling,  en  dus  omtrent  het  jaar  330  overleden. 

Het  Werk,  door  ons  gemeld,  het  welk  lactantius.  Zijne 
ter  wederlegging  der  Heidenen,  gefchreven  heeft,  voeit  (^.'''^'^°* 
den  titel  van  Gört?///^  of  Godsdienfiig  Onderwijs  ^  en  is  Gods- 
in  zeven  Boeken  vervat,   Qlnjiitutionum  Divinanim  d'^nfHg 
Libri  Septem ^')  waar  van   het  eerfte ^   hetwelk  ook  ^jj^^ 
ten  opfchrift  heeft :     De  f  al  fa  reUgione ,    ( over   den 
valfchen    Godsdienst , }    betoogt ,    dat   niet   vele    Go- 
den ,  maar  flechts  één  God,  de  wereld  regeert.     Het 
tweede:     De   origine  erroris,   (over  den   oorfprong 
der  dwaling,')  verklaart  den  oorfprong   der  Afgode- 
rij.    In  het  derde  Boek :     De  falfa  Sapicntia  ,  (over 
de  vahchlij'k  genoemde  Wijsheid,')  beweert  lactan- 
tius   de    ongegrond-    en    ijdelheid    der   Heidenfche 
Wijsgeerte  en   Wijsgeeren.    Na  deze  wederlegging, 
gaat   hij   met   het  vierde  Boek:   de   vera  fapientia^ 
(over  de   waar  e  Wijsheid,)    over  tot  eene   flcllige 
verklaring  van  de   waare  Wijsheid,   of  Godsdienst- 
ieere ,  waar  in  hij  van  jesus    Christus  ,    en  het 
oogmerk  zijner  komst  in  de  wereld,   handelt.    Het 
vijfde  Boek:     De  luftitia ,  (over  de  gerechtigheid ,^ 
ontvouwt  de  leere  van  den  Godsdienst    en   deugd; 

ge-     . 
(*}  Chron,  ad  ann.  318. 

Dd  4 


424  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

Il        gelijk  het  zesde:     De   veto   cultu^   (^over  de   waare 

*Yj''      Godsdienst  -  oefening ,)    nader  voordraagt  de   wijze, 

Iloofdft.  "P   welke  men   God   behoorlijk  vereert;  terwijl   het 

T^^CG.  zevende  of  laatfte   Boek:   de  vita  heata^   Cover   het 

Jaar  2S4. 

lot  312.  ^^^^'^2'^^^^ ''^^'^^  5)  den   loon   befchrijft,   dien  Gods- 

dienst  en  deugd  in  het  toekomend  leven  te  wachten 

heeft.     Dit  A\^erk,   waar  van  de  Schrijver  een   kort 
,        uittrekzel ,    (  Epitome    Inftitutionum    Divinarwn ,  ) 
vervaardigd  had,  is,  ten  opzichte  van  den  flijl,  een 
uitmmitend    gedenkRuk    der    Christelijke    Oudheid , 
ook   heeft  lactantius  ,   ter    wederlegging  van  het 
Heidendom,    zeer  vele   goede    dingen   in    dit    werk 
gezegd  ,  en  ,  uit   oude  Schrijvers  ,   vele    bijzonder- 
heden bijgebracht,   daar   wij  met   vermaak  een  nut- 
tig gebruik  van  maken,  hoe  zeer  hij    niet   altijd  het 
echte   en    onechte   genoegzaam    ondcrfchciden    heeft. 
Maar,  aan  den  anderen  kant,   is  de  aanmeridng  van 
HiëiioNYMus  (*)  ongelukkig  vrij  gegrond:     „Och! 
„  of  hij  onze  leere  zoo  had  kunnen  bevestigen,   als 
„hij  de  vreemde,   met   gemak,    overhoop  wierp ! " 
Als    Wijsgeer ,    daar    hij    dikwijls    meer    den    Re- 
denaar vertoont,    dan   den   echten    AVijsgeer,    maar 
voornaamlijk  als  Godgeleerde,  heeft   hij  vcrfcheidene 
gewigtige  misllappcn  begaan,  waaromtrent  men  hem 
vergeefs  heeft  zoeken  te  verfchoonen  ,    met   de  aan- 
mcrldng,    dat   hij  geen  eigenlijk  Leeraar  onder   de 
Christenen  geweest  is,  en  dus  te  weinig  kundigheid 
van  de  Godsdienstleere    bezeten    hebbe.    Men    zou 
misfehien,   ware  lactantius   een    aanzienlijk    Bis- 
fchop  geweest,  hem,  op  eenc  anderc  wijze,   gered, 

CU 

(*3  El>i'J^   13.  ad  PAULINITM* 


GESCHIEDENIS.  425 

eii  zijnen   lof  tot    de    volgende  eeuwen    ruimer    en       if 
zuivercr  overgebraclit  hebben.     In   de   daad,   velen,     •^^'J^ 
ja^  de  meesten ,  van  zijne  vreemde  ftellingen  zijn  ons  Hoofdd. 
reeds    bij    meer   hooggeroemde    vroeger    Kerkvaders  na  C.  G. 
voorgekomen  ,  en  geen  wonder,  zij  hadden  bij  hem,  ^^^^  ^j^* 


even  gelijk  bij  dezen ,  dezelfde  bron  en  ooifprong. 
Men  hield  zich  niet  genoeg  aan  de  eenvouwige  lee- 
rc  lier  Heilige  Schrift ,  en  wilde  wijs  zijn ,  boven  het 
geen  gefchreven  Haat,  dienvolgends  wilde  men  ver- 
borgenheden  verklaren  en  ontvouwen,  hetwelk  op 
het  vormen  van  het  Iccrrtelzel  eenen  nadeehgen  in- 
vloed had;  zoo  veel  nadccliger  bij  lactantius, 
als  hij  zich  duidelijker  dan  die  evengemelde  Kerk- 
vaders heeft  uitgedrukt,  nademaal  deze  duidelijkheid 
geenen  twijfel ,  omtrent  zijne  waare  mening ,  heeft 
kunnen  overlaten. 

Eeiiigc  voorbeelden  van  's  mans  vreemde  gevoelens  Voor- 
hier ,  kortelijk ,   bij  te   brengen ,    zal    niet    ongepast  beelden 
kunnen  fchijnen.     Indien  de  verklaring  over  den  oor-  zeldznme 
fprong  van  het  kwaad,    welke   fommige   Handfchrif- sevoe- 
tcn,    in   het  achtfte  Hoofdftiik  des   tweeden   Boeks  [^"f^Jj^ 
van  dit  W^erk   hebben ,  echt    ware ,   dan   zou   lac-  oor- 

TANTius   van   de    belchuldiging  van   Man'iche'ismus  ^•"*^°"ö 

'  vnn  het 

niet  wel   kunnen   vrijgelproken    worden  ,   alzoo    de-  kuand. 

zelve  duidelijk  leert,   dat  „God,  dewijl  deze  wereld 

„  uit  onderling  Itrijdige  zaken   bellaan  zoude,   twee 

5,  bronnen   dier  flrijdige  zaken    vóór   alles    gemaakt 

,,  heeft,  die  twee  geesten  naamlijk,   den  goeden   en 

,,  boozen,   van  welke  de  één,   als   't  ware,   Gods 

3,  rechte ,    de    ander    zijne    linke    hand   is ,    opdat 

3,  die  fhijdige  dingen   in  hunne  magt  zouden    we- 

„  zen;  zoo  zal  ook  de  mensch  van  God  goed  en 

Dd  5  ^^kwaai 


426  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       „  kwaad  gcfchapen  zijn"  enz.     Ondcitusfchen  twist 

^Y     men  nog  (leeds  over  de  echtheid  dezer  plaats,   die 

Hoofdfl.  tot^Iï  in  ''^'^  meeste  Handfchriften   en   oudfte  uitgavgii 

iia  C.  G.  ontbreekt,  en  wier  inlioud,   hoe  fchiinbaar  dezelve 

Tanr  ''84. 

tot  312.*^^^^  fchijnt  in   te  ftemmen  met  het    gene,    te  dier 

-■    ■—    plaats,  bij  lactantius,  gelezen  wordt,  echter  niet 
geheel  en  al  daar  mede   overcenflemt ;   terwijl  echter 
aan  den  anderen  kant  de  ffijl  volmaakt  die  van  lac- 
tantius is,   en    alles   in   het    verband    wel    vleijt; 
men  kan  zich   ook   naauvvhjks  verbeelden,   waarom 
een  Maniche'ér  juist  dit  bijvoegzel  aan  lactantius 
zou  hebben  opgedrongen ,  ten  ware ,   omdat  hij  be- 
greep, dat  men  dezen  Schrijver,  om  zijn  fraai  La- 
tijn ,    veel    zou    lezen ;    doch    van    de    rechtzinnige 
VTÏenden  van  lactantius  kan  men  ligter  geloven, 
dat  zii  deze   plaats   hebben   willen   uitvvisfchen ,   om 
de  ecre  van  den  Schrijver  te   redden.     Hoe  het  zij, 
het   geen    lactantius    onbetwistbaar  hier    fchrijft, 
is  dit:     „  Dewijl  God    de  bron   is  van   het  volko- 
„  men  en  volmaakte  goed ,  zoodat  hetzelve  van  dezen 
5,  algoeden  als  eene  beek  ontfprong  en  wijd  en  zijd 
„  voortvloeide,  heeft  hij  eenen  geest,   hem  gelijk, 
5,  voortgebracht,  die  met  de  deugden  van  God  den 
„  Vader  begaafd  was  —  Daar  na  heeft  hij  eenen 
5,  anderen  gemaakt,  in  wien  de  geaartlieid   van   (Xq.\\ 
5,  Godlijken  ftam    niet    gebleven   is.     Deze  is   door 
„  zijn  eigen  nijd  als  met  vergif  befmet,   en  is  van 
„  het  goede  tot  het  kwade  overgegaan,  en   heeft, 
„  door  zijnen  eigenen  wil ,   die  hem  van  God  vrij 
5,  gegeven  was,   zich  eencTi  flrijdigen  naam  aange- 
5,  nomen.     Waar  uit  blijkt,   dat  de  nijd  de  bron 
5,  van  aile  kwaad  geweest  is.    Want  hij  heeft  dien 

35  ^ij- 


G  E  S  C  H  I  E  D  E  N'  I  S.  427 

„  zijnen  voorganger  benijd,  die  bij  God  den  Va-      11 

,,  der,  door  zijne  volharding,  beproefd   en  ook  ge-    "^^* 

„  lieicl  is.  Dezen ,  van  goed  door  zich  zelven  kwaad  Hoofdd. 

,,  sicworden  zijnde,   noemen  de  Grieken    5/öt,'3oAo5-,  "^  C.  G. 

Tnar  284. 
,,  (^Duivel ^^  wij  aanklager^  omdat  hij  de  zonden,  ^qj   ,,2] 

„  tot  welke  hij  zelf  verleidt,  hij  God  aanklaagt." 

Dezen  noemt  l actantius  ,  in  dat  zelfde  Hoofdftuk , 

Antitheus  ( den  Tegetigod. )    Deii  eerden  en  grooten 

Zoon  heeft  God  over  zijn  geheele  werk  gefteld,   en 

hem  te  gelijk  gebruikt  als  zijnen  raadsman ,  en  werk- 

meester ,  in  het  uitdenken ,  verfieren  en  volmaken  der 

dingen ,   omdat   hij  volmaakt  is ,    in  \vijsheid ,   rede 

en  magt.    Voorts  heeft:  hij  alles  uit  niet  gefchapen, 

en   uit  warmte  en  vochtigheid    voortgebracht,    ook 

den  mensch,   een   gewaarwordend   en   redelijk  beeld 

van    hem.     QSibi  fimilacrum  fenfibile   at  que  inteUi- 

gens. )    „  In  den  mensch  behoort  het  bovenfle  deel , 

5,  of  de  ziel,   aan    God,   maar  het  benedende,  of 

,,  het  ligchaam,  is  uit  de  aarde,  en  behoort  aan 

„  den    Duivel."   (*)    Dit  kan   niet   anders,   inLÜcn 

het   geen   Manicheiswiis  is,   verklaard   worden,  dan 

uit  het  Gnostiek  gevoelen ,  hetwelk  velen  der  Recht- 

zinnigen  zelven  aankleefde,    dat  de  ftofle  in    zich- 

zelve  kwaad  is. 

5,  Van  het   begin  af  heeft  God  aan  den  Duivel  Omtrent 

magt  over  de  wereld  gelaten,  doch,   opdat  i\t^zc.   de.'^f  ,J^ 
^  o  7  5     X  derGees- 

vvereld  niet  verder  zou  verderven ,  zond  Gud  Enge-  ten. 
len ,    om   de   menfchen  te  befchermen ,    met  beveel , 
om  zich  met  de  aarde  niet  te  bevlekken.    Doch  de 
beheerfcher  der  wereld  hen   verleid  hebbende,   ver- 

ont- 
(*)  Libr,  II.  Jtjftitt,  Div.  Cap.  12.  §  10. 


428  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

n       ontreinigden  zij  zich,  door  de  verlveering  met  vroiw 
^Yu     ^^^'^5  cii  werden  dienaars   des  Duivels.     Het  kroost 
Hoofdfl.  van   hun   geteeld    was    noch   Engel   noch   mensch, 
m  C.  G.  maar  van  een  middenfoort,  zi:inde  daarom   ook  niet 
tot    ''12!"^  ^^  ^^^^   opgenomen,   gelijk   hunne  voorouders    in 
—    "        den  hemel.    Dus  zijn  'er  twee  foorten  van  Demons 
(booze  Geesten,)  ééne  heraelfchc,   de  andere  aard- 
fche.    Deze   laatftcn     zijn    onreine  Geesten ,    {lich- 
ters van  alle   kwaad,  wier  \'^orst  die  zelfde  Duivel 
is.'*    Aan  dezen  fchrijft  hij,  vcrvolgends,   breedvoe- 
rig, velerhande  werkingen  toe,  en  zij  hebben  zich,  als 
Goden,  van  de  Heidenen  laten  eercn.     Van    hun   is 
de  Starrenvvichclarij ,  waarzeggerij  en  andere  kunftcn 
uitgevonden  (*). 
Wanröm       „  Vraagt  iemand,   waarom  God  het   kwaad  toe- 
God  bet    ijijij-^  Qii  200  booze   dwalingen    niet   voorkomt?   Het 
toelaat,     is,  opdat  het  kwaad  met  het  goede  kampe,  de  on- 
deugden (Irijden  met  de  deugden,   opdat  hij   fommi- 
gen  hebbe,  die  hij  ftraffe,  anderen,    die  hij  verëere. 
Want  in  de  laatlle  tijden  heeft  hij  befloten ,  over  le- 
venden  en    dooden    gericht   te   houden.     Zoo    lang' 
[lelt  hij  den  toorn  uit,  tot  dat  het    einde  der  tijden 
liome.     Tot  zoo  lang  oefent  hij  de  volmaaktfte  lang- 
moedigheid  en  geduld." 
Kracht         Van  de  kracht  van  den  waaren  Godsdienst  fpreekt 
vanden    j^jj  ^„g  nadruklijk,   zich   op  de    daaglijkfchc    ondei?- 
diensten  vinding  beroepende:     „  Geef  mij  iemand,   die  toor- 
van  den     ^^  nig ,  een  lasteraar ,  buiteniporig  wild  en  woest  is , 
Doop.         ^^j.  ^ggj,  weinige  woorden  van  God   zal  ik  hem 
„  zoo  mak  en  zacht  maken ,  als  een  fcliaap.    Geef 

(*)  Libi;  II.  InJIin,  Cap.  14. 


GESCHIEDENIS.  429 

„  mij  eenen  vrek,   gierigajiit,   hcbzuchtigcn ,  ik  zal      II 

„  hem  11  dra  milddadig  maken,  en   zijn  geld  met    ^f-J^ 

,-,  volle  handen   mcdcdeclende.     Geef  mij    iemand,  HoofdH» 

,,  die  bevreesd  is  voor  fmart  en  dood ,   dra  zal   hii  "^  ^'  ^» 

„  het  kruis,  vuur  en  den   ftier  van  falaris  ,  ver- ^0^  ^^^^ 

5,  achten.    Geef  mij  eenen  wellusteling ,   overfpeler,  ■ 

„  hoerecrer,  dra  zult  gij  hem   matig  ,  kuisch  ,  en 

„  eerbaar  zien.     Geef  eenen  wreedaait,   en  bioed- 

„  dorftigen ,    die   woede  zal  dra    in   waare    zacht- 

„  moedigheid  veranderen.    Geef  eenen  onrechtvaar- 

,5  digen,  on  wijzen,    zondaar,   dra  zal    hij  billijk, 

„  ver  Handig,  fchuldeloos  wezen.     Want  ^    met  één 

„  bad   (des   Doops)    zal   alle   boosheid  uit  gedelgd 

„  worden.     Zoo  groot  toch  is  de  kracht  der   God- 

,,  lijke  Wijsheid,  dat  zij,  iii  het  mcnschlijk  hart  in- 

„  geffcort,  de  dwaasheid,  de  moeder  der  misdaaden , 

„  met  éénen   flag,    eens    voor    al    uitdrijft.      Ilier 

„  zijn  geen   onderwijs    voor   loon ,    boeken ,    noch 

,,  boekoefening,  nodig."  quz.  (*) 

Omtrent   de    leere    van   jesus    Christus,    heeft  De lecre 
LACTANTTus  in    de    hoofdzaak    veel,  hetwelk    wij  y^^JKsus 
reeds    bij  de  oude  Kerldchrijvers ,  bijzonder  bij  de 
verdedigers  van  het  Christendom ,  gevonden  hebben ; 

doch 

(*)  Libr.  IIT.  InJlitt.  Div.  Cap.  25.  Soortgelijke 
tnal  voerde  ook  cyprianus  ,  ^/<?  Gratia,  op  dezelfde  wij- 
ze het  wondervermogen  des  Doops  verheffende.  Zooda- 
nige Rhetoricatiën  der  Kerkvaders  hebben  ondertusfchen 
niet  weinig  toegebracht  tot  een  zedenloos  Christendom, 
d?t  zekere  handelingen  als  geestelijke  tovermiddelen  aan- 
ziet,  en  aanprijst,  en  zich  zonder  waare  verbetering  vau 
het  hflrt  daar  op  verlaat. 


99 

59 


43»  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       doch  hij  heeft  ook  bovendien  nog  zijne  hem  eigene 
^^'^     bepaUngen :     „Vóórdat  God  —  dit  vooitreflijk  werk 
Hoofdft.  ?5  ^^'^  wereld  voortbracht,  heeft  hij  eenen  heiUgeii 
na  C.  G.  ^^  en  onberispelijken  Geest  geteeld,  (^genuit ^')   dien 
10^^12!"  ^y   Zo(9«  noemde,    en    alhoewel    hij    naderhand, 
..    ■  5,  door  denzelven ,  ontallijke  anderen  fchiep ,  die  wij 
5,  Engelen  noemen,  echter   heeft    hij    alleen    dezen 
,^  eerstgeborenen,  met  de  benoeming  van   den   God- 
„  Jijkeji  naam  verwaardigd,  als  zijnde  begaafd   met 
„  Vaders  deugd  en  m^c^ÏQil^  (^patria  virtute  et  ma- 
jeflate  polkntem.  "  )  (  *  )  —  I  lij  is   tweemaal   ge- 
boren, ééns  in  den  Geest,   en   andermaal  in   het 
„  Vleesch."  (f)    Verders  merkt  hij  aan,  dat  men 
van  de  eerfte   geboorte  geene  menschlijke   begrippen 
moet  maken ,  dat  de  Godlijke  werken   van  niemand 
kunnen   gekend   noch  verklaard    worden,    maar  dat 
ons  de  HeiHgc  Schriften  keren ,  dat  deze  Zoon   van 
God  Gods  Woord  is ,  en  de  overige  Engelen  Geesten 
zijn.    En  nu  zou  hij   waarlijk  verftandig  gehandeld 
hebben,  indien  hij  het  hier  bij  had   laten   berusten, 
maar  daar  hij  meer    wil    fchrijven,    dan    hij    weet, 
vervalt    hij    in    onbeftaanbare   duisterheden :     „  Het 
,-,  woord  is  een  geest,  {/piritus^    een  adem ^^   met 
„  eene  flem   voortgebracht ,   die    iet  betekent.     On- 
„  dertusfchen    dewijl    geest   (adem)  en    woord  uit 
„  onderfcheiden    declen    worden    voortgebracht,  de 
„  geest  (adem)  naamlijk  door  den  neus,  het  woord 
„  door  den  mond,   zoo  is    'er    groot    onderfcheid 
„  tusichen  dezen    Zoon  van    God,   en  de  overige 
„  Engelen.    Want  die   geesten    zijn  /lil    uit    God 

„  uit- 

(*)  Libr.  IV.  Ca^,  6.        (f)  U^r.  IV.  C'/».  8. 


GESCHIEDENIS.  431 

„  uitgegaan,  omdat  zij  niet  gefchapcn  werden,   om       II 

„  de  leere  van  God  te  onderwijzen,  maar  tot  dienst,    ^^^f- 

„  Maar  hij ,  ook  zelf  geest  ( adem  )  zijnde ,  is  ech-  iioofdft. 

,,  ter  met  /lem  en  k/ank  uit  Gods  mond  uitgegaan,  "a  C.  G. 

,    ,       "         ,  j.        ..  j     Taar  284. 

,,  als- liet  woord,   te  weten,   op   die  wijze,   omdat -^q^   ^ic, 

„  hij    zijne  ilem    tot.  het  volk  zou    bezigen  ,   dat  ■■■ 

„  is,  omdat  hij  de  leermeester  zou  zijn  van  Gods 

„  leere,  en  ora  de  hemelfche   verborgenheid  tot  de 

„  mcnfchen  te  brengen,  enz." 

Ten  opzichte  van  den  Heiligen   Geest  befchuldigt  Van  den 

HIÖRONY.MUS  r*  )  onzen  lactantius  ,    dat  hij  het  f^leiligea 

^    ^  5  j         Geest, 

perfoonlijk  beflaan  van  denzelven  in  twijfel  getrok- 
ken ,  en  hem  dan  met  den  Vader ,  dan  met  den 
Zoon,  vermengd  zal  hebben.  En  in  de  daad,  hoe 
zeer  wij  dit  niet  duidelijk  in  zijne  fchriften  vinden, 
evenwel  is  dit  zeker,  dat  hij  zeer  fpaarzaam  gewag 
maakt  van  den  YL  Geest. 

„  Deze  was  de  huishouding  des  Hoogden  Gods,  Het  oog- 
dat ,  op  het  einde  der  eeuwen ,   de  Zoon  van  God  "^^^^  ^'^^ 

'       ^  '  JESUS 

op  aarde  zou  nederdalen ,  opdat  hij  den  Tempel  van  komst  in 

God  oprichten,    en    de    gerechtigheid    leeren    zou,'^'^'^^" 

evenwel  niet  in  de  kracht  eenes  Engels,   of  niet  he- 

melfclie    magt  ,    maar    in    de    gedaante    van    eenen 

mensch ,   en    in   eenen    fterflijken    (laat "    enz.    ( f ) 

„  Dus  heeft  die  Heilige  Geest  van  God,   van  den 

„  Hemel  nederdalende ,  eene  heilige  maagd  lütverko- 

„  zen  ,   uit   welke   hij ,   zonder  toedoen  des  mans ,  ^ 

„  geboren  is.     Nadcmaal  het  nu  aan   allen   bekend 

„  is,  dat  fommige  dieren  door  wind   en   lucht  ple- 

(*)  Conwient.  in   Epist.   ad  Cal.    IV.    5.   Epist.   6$. 
nd  Pammückium.         (f)  Libr^  IV.  Ca^.  10. 


432  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II       ,^  gen  te  ontvangen,  waarom  zou   het  dan  iemand 
^Xn      "  ^'^^^^^  dunken,    wanneer   wij  zeggen,  dat   eene 
Hoofdft.  «  maagd  is  zwanger  geworden  door  den   geest  van 
na  C.  G.  ^^  Qq^  ^  ^vien  het  gemaldijk  is  te  doen ,  al   wat  hij 
laar  284*  •,^11^.^^  r^        .     ,  .,  ,  ^    , 

tot  312.  59  W"-      (    )  "^    „Dus   IS   hij  geworden,    Gods 

-"  -  ' '  '■   5,  Zoon   dool'    den    Geest ,    en  's  menfchen   Zoon 

5,  door  het  vleesch,  dat  is.  God  en  memch.  (f) — • 

5,  Hij  is  ook  aan  God  getrouw  geweest,  te  weten, 

„  hij  leerde ,  dat  'er  maar  één  God  is ,  en  dat  men 

„  dien  alleen  moet  aanbidden;   zichzelven   heeft   hij 

„  nooit  God  genoemd;  trouwens,   hij  zou  zich  niet 

„  getrouw  betoond  hebben ,   indien   hij ,  gezonden , 

„  om  de  Goden  weg  te  nemen,   en   ééi^en    God  te 

„  leeren ,   eencn  anderen ,  behalven  den  éénen ,  in- 

,,  gevoerd  had.     Wegens  deze  trouwe,   en,  omdat 

„  hij  zichzelven  niets  heeft   aangematigd,   heeft  hij 

„de  waardigheid  van  eeuwigen    Hoogenpriestcr,  en 

„  de   magt   van  Richter,   en   den  naam  van  God, 

„  ontvangen  (§).    jesus  is  door  den  Profeet  joan- 

„  NES,  in  deu   Jordaan^   gedoopt,  opdat  hij  door 

,  het  geestelijk  Waterbad   niet  zijne  eigene  zonden, 

die  hij  geheel  niet  had,  maar  die  van  het  vleesch, 

hetw^elk  hij  droeg,  zou  te  niet  doen,  ten   einde 

hij,   gehjk   tie  Jooden,   door  het  ontvangen   der 

(  ,  befnijdenis  ,    dus   ook    de    Heidenen  ,    door   ^(ti\ 

Doop ,   dat  is ,  de  '  ovcrlloiting  des  alreinigenden 

„  daauws,    zou   zaligen."   (**)    Elders    (jf),  de 

vraao"  opwei'pende,  waarom  jesus    niet  liever,  als 

God, 
(*)  Libr.  IV.  Oip.  12.     (t)  Libr.  IV.  Cap.  13. 
(5)  Libr.  IV.  Cap.  14.      ('*)  Libr:  IV.  Cap.  15. 
(tt)  Libr.  IV.  Cap.  22.  fq. 


GESCHIEDENIS.  43.-; 

God,  in  de  wereld  vcrfcheencii  zij,  met  majefleit  en       U 
licerlijkheid  ?  beiintwoordt   hij   dezelve  op  deze  wij-    ^'^'.'l.^ 
ze,  diit  hij  aanmerkt,   dat  de  gene,   die   aan   ande- HoofJO. 
ren  dcuffdcn  voorfchreef ,  die  zelf  belioorde  te   vol-  ^^  C.  O. 
brengen,  opdat  de  menfchen  zich    niet  veröntichul- ^^j.  Z,Z 

digden  met  de  onmogelijkheid,  om  ze  te  betrachten 

enz.  Evenwel,  opdat  wij  zeker  zouden  zijn,  dat 
hij  van  God  gezonden  was ,  moest  hij ,  op  cene 
wonderbare  wijze,  geboren  worden.  „Dus  was  hij 
„  God  en  mensch,  tusfchen  God  en  den  mensch, 
„  in  het  midden  gefield,  waarom  de  Grieken  hem 
5,  Msö-ir*;?,  (^Bïiddelaar')  noemen,  opdat  hij  den 
„  mensch  tot  God ,  dat  is ,  tot  de  onfterflijkhcid , 
5,  zou  kunnen  brengen."  (*)  Alle  de  wonderen 
en  het  lijden  van  jesus  hadden  eene  hooger  beteke- 
nis. Als  hij  blinden  herftelde,  bij  voorbeeld,  gaf 
zulks  te  kennen ,  dat  hij  den  Heidenen  het  licht  der 
wijsheid  zou  mededeelen;  als  hij  dooden  opwekte, 
was  zulks  een  voorbeeld ,  „  dat  de  volken ,  dfior 
,,  de  geheele  wereld,  welke  van  God  vervreemd  en 
,,  aan  den  dood  onderhevig  waren ,  door  de  kennis 
5,  van  het  waare  liclit  levend  gemaakt,  tot  den  loon 
5,  der  onfterflijkheid  zouden  komen."  (f)  Bijzon- 
der onderzoekt  hij  (§),  waarom  God  bepaaldelijk 
gewild  heeft,  dat  jesus  de  kruisdood  zou  lkr\-cr.  ? 
hier  van  geeft  hij  deze  redenen :  „  Opdat  zelfs  de 
geringften  en  zwakftcn  hoope  van  zaligheid  zouden  heb- 
ben, en  'er  voKlrekt  niemand  zou  wezen,    die  hem 

niet 

(*)  Libr.  W.  Cap.  26.  Secf.  5. 

(t)  Libr.  IV.  Oip.  16.  Sra.  3.  fytf. 

(5)  L/br.  IV.   Oip.  26.  Scct.  29.  fqq. 

III.  Deel.  E  e 


434 


KERKELIJKE 


II 

BOEK 

XII 

Hoofdfl. 
na  C.  G. 

Jaar  284. 
tot  312. 


Overliet 
teken  des 
kruis. 


Over  de 
eenheid 
des  Va- 
ders en 
des 
Zoons. 


jiict  ZOU  kunnen  navolgen.  Ten  tweeden  ,  opdat 
zijn  ligchaam,  hetwelk  ten  derden  tiagc  zou  ver- 
rijzen ,  geheel  en  ongefchonden  zou  blijven.  Ten 
derden,  hij  werd  dus  aan  het  kruis  verhoogd,  op- 
dat het  lijden  des  Heeren  aan  alle  volken  bekend 
zou  worden.  Eindelijk,  dus  breidde  hij,  in  zijn  lij- 
den, zijne  handen  uit,  en  mat  de  wereld,  ten  einde 
toen  reeds  te  toonen,  dat  een  groot  volk,  van  den 
opgang  tot  den  ondergang  der  Zon,  onder  zijne 
vleugelen  komen ,  en  dat  groot  en  verheven  teken 
des  kruis  op  hunne  voorhoofden  zou  ontvangen." 

Aan  dit  teken  des  kruis  fchrijft  hij  een  groot  ver- 
mogen toe.  Het  is  voor  de  booze  Geesten  vrees-, 
lijk ,  en  zij  worden  daar  door  uit  de  bezetenen  ge- 
dreven. Geene  Wichelaars  noch  Godfpraken  veraio- 
gen  iet,  wanneer  iemand  tegenwoordig  is,  die  dit 
teken  op  het  voorhoofd  draagt,  waar  uit  zelfs  ver- 
volgingen ontftaan  zijn  ,  alzoo  de  Wichelaars  de 
fchuld  van  het  mislukken  der  offeranden  den  Cluis- 
tencn  te  last  legden  (*). 

Op  de  tegenwerping,  die  men  maken  mogt,  hoe 
men  kan  bewceren,  daar  men  niet  meer  dan  éénen 
God  verëeren  wil,  dat  'er  echter  twee  zijn.  God 
de  Vader  en  God  de  Zoon  ?  merkt  hij  aan  : 
„  Als  wij  zeggen  God  den  Vader,  en  God  den 
„  Zoon ,  zeggen  wij  niet ,  dat  zij  verfchillend  zijn  , 
„  en  fcheiden  hen  niet  van  malkanderen,  omdat  de 
„  Vader  van  den  Zoon,  noch  de  Zoon  van  den 
„  Vader  gefcheiden  kan  worden;  naardien  zelfs  de 
„  Vader  zonder  den  Zoon  nkt  genoemd,  noch  de 

„  Zoon 

(*)  Libr.  IV.  Cnp.  27. 


GESCHIEDENIS.  435 

„  Zoon   zonder  den  Vader    geboren    kan  worden.       Il 

„  Dewijl   derhalven    de    Vatlcr    den     Zoon    onder-    ^!^^-^ 

„  fielt ,  {faciat , )  en  de   Zoon   den  Vader ,  hebben  Hoofdll. 

„zij    beiden    édnen    zin,    {mens^')    éénen   Geest,  na  C.  G. 

„  ééne  zelfflandigheid;    maar    de  Vader  is    als   de  \^^  ^^t] 

„  overvloejende   fontein ,    de   Zoon   als   eene  beek , • 

„  daar  uit  vooitvloejende ;   de  Vader   als   de  Zon , 

,,  de  Zoon  als  eene  llraal  van  de    Zon    uitichieten- 

„  de,"  (^  fok porrectus ^')  enz.  (*) 

Ook  fpreekt  lactantius  van   de    Ketterijen^   in  Over 

welke ,  door  aanpomng  der    booze  Geesten ,    Gods  ï^'^'^ff^j- 
'  ,    .        J;  ,  en.Biu- 

volk    gcfcheurd   is.     Deze   zijn  door  christus  en  ten  de 

zijne  Apostelen  voorzegd.  Aan  zijne  woorden  niet  Kerkgee- 
gedachtig ,  hebben  velen  verkeerde  bijwegen  ingefla-  j^^,j^{^  ° 
gen,  niet  vast  zijnde  in  het  geloof,  of  niet  geleerd 
genoeg ,  of  min  behoedzaam ;  fommigen ,  gezet  op  we- 
reldfchcn  rijkdom  en  eere,  ftonden  naar  het  Bis» 
fchoppelijk  ambt,  Qfummutn  facerdothtm ^')  en  daar 
in  te  kort  fchietende,  wilden  zij  liever  zich  van 
hunne  mededingers  fcheiden,  dan  zich  aan  dezen 
ondeifchikken.  Sommigen  vonden  zich  niet  in  ftaat  y 
om  de  tegenwerpingen  te  wederleggen ,  en  verdraaiden 
de  Heilige  Schriften.  Anderen  lieten  zich  ,  doop 
vaifche  Profeeten ,  verleiden.  Deze  allen  hebben  op- 
gehouden 5  Christenen  te  zijn ,  en  met  verlies  van 
den  naam  van  christus,  menschlijke  namen  aan* 
genomen;  bij  voorbeeld:  de  Frygiërs ,  N^ovatianen^ 
Valentlnianeii  ,    Mcircioniten  ,    Anthropianen    (t}^ 

„  Het 

(♦)  Lihr.  IV.  Cap.  29. 

(t)  Libr.  IV.  Cnp,  30.  Wie  ^^zt  Anthropiiinen  zijn, 

is  niit  zeker.    Misfchien  verftaat  de  Schrijver  onder  de- 

Ëe  2  zen 


436  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II        5,  Het  is  derhalven  'alleen  de  algemeene  Kerk,  (Ca- 

*^';f      ?9  thoUca  Ecclefia , )  die  ^t\\  waaren  Godsdienst  be- 

Hoofdil.  "  houdt.     Deze  is   de   fontein    der    waarheid,   het 

na  C.  G.  „  verblijf  des   gcloofs ,   de    Tempel  van    God.     In- 

tor^i"?*"  ^^^"  iemand  in  dcnzelven  niet  is  ^  binnengetreden , 

-* 5,  of  uit  denzelven  is  uitgegaan ,  is  hij  vreemd  van  de 

5,  hoope  des  levens,  en  der  eeuwige  zaligheid."  — 
De  kenmerken  der  waare  Kerk  geeft  hij  dus  op: 
5,  Deze  is  de  waare  Kerk,  in  welke  de  belijdenis 
5,  en  boete  plaats  heeft,  (^confesfio  et  poenitentia ^') 
5,  die  de  zonden  en  wonden ,  aan  welke  de  zwakheid 
„  des  vleeschs  onderhevig  is,  heilzaam  geneest." 
Van  de  Daar  lactantius  van  de  gerechtigheid  en  deugd 

deugaen   fpj-eekt ,  laat  hii  zich ,  omtrent  de  deugden  der  Hei- 
der llei-     i  '  j  ' 
deucn.      denen,  dus  uit:     „  Laat  ons  (lellen,   dat   iemand, 

„  door  een    natuurlijk    en  aangeboren  goed ,  waare 

„  deugden  betracht ,  hoedanig ,  bij  voorbeeld ,  ciwon 

5,  te  Atheenen    was;    wanneer   de   kennis  van  ^tw 

5,  waaren  God  ontbreekt,   zijn  alle   die   goede   din-^ 

5,  gen  vruchteloos  en   ijdel,   zoodat    hij  te  vergeefs 

3,  arbeidt,  om  dezelve  naar  te  flreeven.     Want,  al- 

5,  Ie  zijne  gerechtigheid  is  gelijk  een  menschlijk   lig- 

5,  chaam ,  dat  geen   hoofd   heeft  —  en    dus   mist , 

5,  het  geen  het  voornaamde  van  alles   is,   en  leven 

„  en  gevoel  —  Weslialven  het  ontwijfelbaar  is,  dat 

„  hij ,  die  God  niet  erkent ,  een  godloze  is ,  en  alle 

„  zijne  deugden,  welke  hij   meent  te  hebben  of  te 

55  bezitten,  worden  op  dien  doodlijken   weg  gevon- 

„  den , 

zen  nrnm  zulken,  die  jesus  voor  een  bloot  r.icmch  liiel- 
dcn.  SoiTimige  affchriftcn  voegen  hier  nog  de  Ariünm 
bij ,  doch  dit  fchijnt  een  Ir.ntcr  bijvocgzcl. 


G  E  S  r  TT  T  E  D  E  N  T  S.  437 

5,  den ,  die  gcliccl  ccn  weg  der  diiiltcrnis  is."    (  *  )       ir 

De  waare  deugd  beftaat  in  het  betrachten  van  de    ^^^^ 

twee  hoüfdgebodcn  der  wet.  God  te  kennen,  hem  al-  Hoofdft, 

leen  te  gehoorzamen  en  te  dienen ;  en  in  onzen  pligt  "^  C.  G. 

te  betrachten  jegens  de  menfchen,  welke  in  't  bijzon-  ^^j.  ^^^ 

der  menschlievendheid  of  medelijden  heet*     AVij  zijn  ■ 

allen  uit    dén   bloed,   dus  is,   cencn  mensch,  zelfs  9^'^^^°^' 

de  wer- 
eenen  fchuldigen ,  te  haaten  ,  de  grootfle  ondeugd,  (f)  y^Q^i. 

Mededeelzaamheid  te  oefenen  heeft  eene  groote  be- 
loning, alzoo  God  belooft,  dat  hij  daar  aan  alle 
zonden  zal  vergeven.  (§)  Echter,  moet  men  niet 
denken ,  omdat  de  zonden  weggenomen  worden ,  door 
milddaadigheid ,  dat  men  daar  door  vrijheid  ontvangt, 
om  te  zondigen  (**).  Boete  doen ,  ti'ouwens ,  is  niet  an- 
ders dan  beloven ,  dat  men  voortaan  niet  meer  zondigen 
zal.  Zij  ontvangen  vergeving,  die  onverziens  in 
zonde  vallen ,  maar  hij  heeft  geene  vergeving ,  die 
wetens  zondigt,  voorts,  die  gereinigd  is  van  alle 
fmet  van  zonde,  moet  niet  ophouden  van  mededeel- 
zaamheid, als  nu  geene  zonden  meer  uit  te  wisfcheii 
hebbende,  integendeel,  dan  moet  hij  te  meer  ge- 
rechtigheid werken,  als  hij  rechtvaardig  geworden 
4s  —  tot  lof  en  roem  der  deugden.  —  Niemand  kan 
zonder  zonde  zijn,  zoo  lang  hij  met  het  kleed  des 
vleefches  beladen  is  (ff).  En,  indien  wij  eenig 
goed  werk  gedaan  hebben  ,  behoren  wij  daar  uit 
geenen  roem  te  zoeken,  alzoo  God  ons  leert,  dat  ie- 
mand 5 

(*)  LiLr.  VI.  Cap.  9.     (f)  Libr.  VI.  C.yp,  10. 

(5)  Libr.  VI.  Cap.  12.   Sect.  41. 

(**)   Libr.  VI.  Cap.  13.  SccT.  i.  '         .. 

(tt)  I^ihr.  VI.  Cap.  ].1. 

Ee  :?  '  ; 


43S  K  E  Pv  K  E  L  IJ  K  E 

II       mand,  die  gerechtigheid  werkt,   niet  moet  roemen, 

^yVi      opdat  hij  niet  fchijne,    meer  uit   ijver   om    te   bclia- 

HDofdft.  g^'^9  ^^^  01^1  '^^e  GodlijlvC  geboden  te  gehoorzamen, 

na  C.  G.  den  pligt  van    menschlievendheid    vervuld    te   heb- 

lot   ?it'^'2n(*).    Niemand  echter  wanhoope   of  bczwijke, 

.    ■  indien  hij  tot  eenige  begeerlijkheid  of  zonde  vervallen 

mogt  zijn,  want,  „hij  kan  terug  gebracht    en  ver- 

.   5,  lost  worden ,  indien  hem  het  bedrevene  berouwt , 

5,  en    hij    zich    ten   besten    bekeerende  ,    aan    God 

,,  voldoet,   (  aan   God   bewijst ,    wat  hij    fchuldig 

„  is.")  Ct) 

Zijne  ze-      Zijne  zedenleere  is,  over  het  geheel,  gelijk  die  van 

v^euleere.  andere    Kerkelijke    Schrijveren    dier  eerfle    eeuwen , 

ftreng.     Hij  veroordeelt  den    woeker  en    renten   te 

nemen    van    geleend    geld    (§),    her    bijwonen   der 

ll'houwfpelen    en    kampgevechten  ,     „   want  ,    zegt 

„  hij  (**),  hij,   die   liet  voor  vermaak   acht,    een 

„  menscli ,  die  naar  zijne  verdienden   verwezen  is, 

j,  voor  zijne   oogen   te  zien   dooden  ,   bevlekt  zijn 

„  geweten."    Hij  prijst  en  verheft  den  ongehuwden 

ftaat  als  volmaakter,  dan  in  het  huwlijk  te  leven  (ff). 

Hij  keurt  den  foldatenftand  af,  als  ook ,  iemand  ter 

dood  aan  te  klagen  (5§). 

Van  bc-t       De  wereld  zal,  6,ooo  jaaren,  in  den  tegcnwoordi- 

eiiide  der  ^^^i  toeftand  blijven  ,  waar  na  de  gerechtigheid  i,ooo 

Wpr"Id 

cniiet   '  jaaren  heerfchen  zal  (***).     Deze  gelukkige  tijd  zal, 

geen  daar  meent  lactantius  ,  niet  veel  langer  dan  200  jaaren 

na 

(*)  Z;VV,  VI.  Cap.  18.     (f)  iJ/^r.  VI.  CaJ>,  24. 

(m)  Libr.  VI.  C7/..  i3.     (**)  Lié!\  VI.  Cap.  20. 

(it)  Lier,  VI.  Cap.  23.     (J§)  Lil^r.     VI.    Cffp.  20, 

,V«;.  16.        r**)  Lier.  VII.  Cap,  14. 


GESCHIEDENIS.  439 

na  zijnen  tijd  kunnen  uitblijven  (*).     Bij   het  einde       II 

der  6,000  jaaren ,  zal  de  Antichrist  overwonnen ,  en     ^^^^ 

met  zijnen  aanhang  ter  flrafFe  veroordeeld   worden,  Hoofdft. 

dan  zal  de  eerfte  opllanding  uit  de  dooden  plaats  heb-  "^  C-  ^* 

Tanr  284. 
ben  van  alle  Christenen,  en  die  den   vvaaren   Gods- j^j    012. 

dienst  gekend  hebben ;  welke  geoordeeld  zullen  wor 

den ,  maar  de  anderen  niet ,   alzoo  zii  reeds  veröor- 1"^"^^'^'^' 

'  •'  bonden 

deeld    zijn ,    en   met    onuitbluschbaar    vuur  gcftraft  \s. 

zullen  worden  ,  maar  ook ,  „  als  God  de  recht- 
„  vaardigen  zal  geoordeeld  hebben,  zal  hij  ook  hen 
5,  door  vuur  beproeven.  Dan  zullen  zij,  wier  zon- 
5,  den  in  gewigt  of  getal  overwegen,  door  het  vuur 
5,  gezengd  en  gebrand  worden ,  maar  zij ,  die  eene 
5,  volle  gerechtigheid  en  rijpe  deugd  heeft  gezouten 
5,  Qincoxerit ^^  zullen  dit  vuur  niet  voelen,  want 
5,  zij  hebben  iet  van  God  in  zich  ,  hetwelk  de  kracht  y 
„  des  vuurs  afweeit  en  verdrijft."  (f)  De  zielen 
worden  dus  niet  terftond  geoordeeld,  maar  blijven, 
tot  den  tijd  der  eerfte  opftanding,  in  eene  algemee- 
ne  bewaarplaats.  Bij  de  eerfte  opftanding  gaan  de 
vrijgefproken  rechtvaardigen  tot  het  eeuwig  zalig  le^- 
ven  over,  de  anderen  keeren  naa  die  verblijfplaats 
terug,  waar  de  Godlozen  het  laatfte  oordeel  der 
verdoemenis  verwachten.  De  laatfte  1000  jaaren  zul- 
len het  Rijk  van  den  messias  wezen,  hetwelk  lac- 
TANTius  als  eene  Gouden  eeuw  befchrijft.  Na  die 
1000  jaaren ,  zal  de  gebonden  Vorst  der  booze  Gees- 
ten ontbonden  worden,  en  zich  met  de  Heidenen 
tegen  de  Heilige  Stad  opmaken,  maar  God  zal  zij- 
nen 

(*)  Libr.  VII.  Cap.  -25. 

Ct)  Libr.  VII,  Cap.  21.  èect.  6. 
Ee  4 


440  K  E   R   K  E  L   ÏJ.  K  E 

II        neii  huitften  toorn  over  hen  uitllorteii ,  zootiat  nlleen 

"vir     ^^  lechtvaardi-en  overig   zullen   blijven.     Deze   zul- 

Hüofcid.  1*^1^  ^''"1  '^^    Engelen    gelijkvormig    worden,   wit  zijn 

na  C.  G.  iiis    üieeuvv,   en   altijd   verkecrende   voor   het  aange- 

•|^'i.^  ;^jt[  zit:ht  van  den  Almagtigen,    zullen  zij   hunnen  Heer 

' olFcren  en    hem   eeuwig   dienen.     Ten    zelfden    tijde 

zal  de  tweede  openbare  en  algcmcene  opftanding  ge- 
beuren ,    wanneer    de    onrechtvaardigen   tot   eeuwige 
ftrafFen  opgewekt,  en  met   den  Duivel  en  zijne  En- 
gelen veroordeeld  zijnde ,  voor  liet  oog  der  Engelen 
en  Heiligen ,  in  het  onuitbluschbaar  vuiu'  in  eeuwig- 
heid zullen  moeten  branden  (*). 
Zijuwerk      Behalven  dit  Godsdienfug  onderwijs ,  lezen  wij  nog 
1\'  'f?,  ,  van  dezen  zelfden  Schriivcr  twee  Werken,   het  één 
(-Toden     over  den  toorn  van  God^  {de  ira  Dei.  Liber  unus ^') 

over  de     o-efchreven  ,    nailat   hij   zijn    groote    Werk    voltooid 

VooiV-ic- 

iii"iicid.    Ii'^'*-1  Cf)'     ï^i  ^^'^'^  verhandeling  betoogt  hij  tegen  de 

Ileidenfche  Wijsgeeren,  bijzonder  tegen  epikurus 
en  de  Stoïcijnen^  dat  men  aan  God,  in  de  daad, 
toorn ,  zoo  wel  als  genade ;  ftraffe ,  zoo  wel  als  ver- 
geving der  zonden ,  moet  toelchrijven.  Zij  behelst 
vele  goede  aanmerkingen ,  alhoewel  men  eene  duide- 
lijker ontwikkeling  van  het  waare  denkdeeld,  wan- 
neer aan  God  toorn  wordt  toegefchreven ,  zou  mo- 
gen verlangen.  Het  andere  Werk  of  Verhandeling 
liec;[t  de  Godlijke  Voorzienigheid  tot  zijn  onderwerp, 
( de  opificio  Dei ,  vel  formatione  hominis , )  en  be- 
wijst deze  lecre  uit  de  bewonderenswaardige  inrich- 
ting van  het  menschlijk  ligchaam.  Ook  deze  ver- 
handeling getuigt  van  de    kimde  en   geleerdheid  van 

on- 
(  *  )  Llbr.  VII.    (  \  )  VeriT.  L.  II.  Inflit.  Div. C.  17.  S.  5, 


GESCHIEDENIS.  441 

onzen  Sclirijver,  en   bevat  vele  belangrijke  aanmer-      TI 

langen,  om  welke  elk  Lezer  geern  daar  in    die  mis-    ^^^f 

flagcii  zal  verfchonen ,  welke  de  Schrijver ,  ni  zijnen  Hoofdft. 

tijd,  bij  de  zoo  gebrekige   kennis   der  Natuur,   niet  na  C.  G. 

veraiijden  kon,  maar  waar  bij  tevens   zijne   befchei- ^^j.  '  ^ 

denhcid  te   prijzen   is.     Hij  ichreef  deze  Verbande-  — 

ling  vroeger  dan  zijn  groot   Werk,   in    hetwelk    hij 

dezelve  aanhaalt  (*) 

Behalven  deze  Werken  van  eenen  Wijsgeerigen  en  Zijnwerfc 

Godsdienffigen    Inhoud ,    fchreef    lactantius    ook  ^verde 

°  dood  der 

een  afzonderlijk  Gefchiedkundig  Werk ,  Over  de  dood  Vervol- 

der  Vervolgeren  van  het  Christendom  ^  (  de  Mortibus  geren» 
Perfecutorum , )  waar  in  hij ,  uit  de  Gefchiedenis , 
aantoont,  welk  ongelukkig  einde  hunnes  levens  alle 
de  Vorflen  gehad  hebben ,  die  de  Christenen  hebben 
veivolgd,  beginnende  van  nero  af,  tot  aan  zijnen 
tijd,  met  dit  bepaald  oogmerk,  om  hunne  rampen 
en  heilloos  uiteinde  te  doen  aanmerken,  als  flrafFen 
van  God,  die  de  waarheid  van  den  Godsdienst  en 
de  onfchuld  der  Christenen  dus  handhaafde.  Het 
is ,  in  de  daad ,  jammer ,  dat ,  bij  zoo  vele  ophel-  " 
deringen  in  de  Romeinfche  Gefchiedenis,  dit  oog- 
merk van  den  Schrijver ,  en  zijn  afkeer  van  het 
Heidendom,  zoo  veel  invloed  op  zijne  verhalen  heb- 
ben gehad  ,  hoewel  men  veel  kan  infchikken,  als 
men  in  aclit  neemt,  dat  hij  dit  Werk  gefchreveii 
lieeft ,  toen  de  aandoeningen  over  de  naauwlijks  ge- 
eindigde  veiTolging  nog  hevig ,  en  de  wond  nog  versch 
was.     Dit  Werk  heeft  balusius   (f)   het   eerst   in 

het 

(*).  Z//J/-.  II.  Injlitt.  Div.  Cap.   lo.  Sect.  15. 

([)  Miicetlan.  Libr.  \\.  pag.  \-,\(),  Paris.  i6j^.  Zso. 
Ee5 


441  K  E  Pv  K  E  L  rj  K  E 

II       het  licht  gebracht,  uit  ten  enkel  Handfchrift,  hcb- 

^f^     bende  deze  gdêerde  man,  uit  meer  dan  éétien  grond 

Hoofdft.  bewezen,   dat  dit  Werk   waarlijk   aan  lactantius 

na  C.  G.  toebehoort ,  overëenkomftig  het  getuigenis   van   hic- 

^^^"■^j^' R<^NYiMüs  (*),  die  verzekert,  dat  lactantius  zoo- 

■  ■-     ■   ■•  danig  Werk  heeft  uitgegeven. 

Zijne  La-     In  zijne  jonger  jaaren  heeft  deze  Schrijver  ook  eeni- 

ti]n(che    p.(.  Latiinfche  Gedichten  opgefteld.     Eén    onder   den 

Oedich-    *="  -" 

len.  titel  van  Sijmpojtum ,  (  het  Gezel fchap  of  Gastmaal ,  ) 

hetwelk  men   te  vooren,   bij   misvatting,   aan  eenen 
geheel  onbekenden   Dichter    symposIus    heeft  toege- 
fchrcven,  tot  dat  de  geleerde  chr.  aug.  heuman  het 
aan  zijnen  echten  maker  herflelde ,  aan  wien  ook  më- 
RóJjYiviüS  het  reeds  had  toegekend.  Dit  Gedicht  behelst 
een  honderdtal   raadzclen  in  zesvoetige  Verzen ,  die 
ïiiet  onvernuftig  zijn.     Een  ander  Gedicht  over  den  vo- 
gel Feiiix ,  (Carmen  de  Phoenice ,)  hetwelk  de  Iland- 
fcbriften-insgclijks  aan  lactantius  toefch rijven ,  zou 
ook  eenc  vrucht  zijner  vroeger  jeugd  kunnen  wezen. 
Maar  twee  andere  Dichtflükken  over  Het  Pafcha,  en  het 
"  Lijden  des  I leer  en  ^  {de  Pafcha  et  Pasftone  Domini^ 
fchijneii   eenen  anderen   Dichter  te  hebben.    Voorts 
zijn  zijne  Reishefchrljving  uit  Afrika  naa  Nikomedië , 
in  Dichtmaat  ,   zijn    Bock   over   de   Grammatica  of 
Spraakkunde  ^   en    eenige'   Verzamelingen   van   zijne 
Brieven ,  door  den  tijd  verloren  geraakt. 
Uitgaven      De  overgeblevene  Werken  van  lactantius,  zijn 
zijner       meermalen,  na  het  herftel  der  geleerdheid,  in  Europa 
*  gedrukt  geworden ,  waar  toe  de  voortreflijke  ftijl,  in 
welken  zij  zijn  opgefteld ,   niet   weinig  heeft  toege- 
bracht. 

■  (^'~)  Catal.  SS.  Eccles.  C.  80. 


GESCHIEDENIS.  443 

bracht.     Merkwaardig  is  het,  dat  de  oudfte  uitgave       H 
dezer  Werken ,  van  het  jaar  1465  tol. ,  in  liet  Ivlooster    '^'^'|j^ 
Stibiaco ^  het  eerlle  Boek. is,  dat  in  Itnli'é  is  gednikt  Hooiclft. 

geworden.     Wij  zullen  alle  de  volgende  uitgaven  der-  ^^  C.  G. 

1  •       •  11  1      T^^^r  284. 

zelven  hier  niet  opnoemen,  alleen  ons  vergenoegende,  ^^^   ^j„ 

met  te  zeggen  ,  dat  de  gewigtigfte  die  is  van  joh.  lud.  

BUNEMAN,  Leipzig  1739  8vo. ,  en  de  laatfte  die  van 
JOAN  CAPTiSTE  LE  BRUiN' ,  na  dcszelfs  dood  achter- 
volgd door  NIC.  LENGLET  DU  PRESNOi ,  en  te  Parijs 
1748  ,  in  twee  Deelen  in  Qjiarto  in  het  licht  veifche- 
nen.  Het  kort  Begrip  van  zijn  Godsdienjiig  Onder- 
■wijs  ,  ( Epitome  'Jnflitutionum  Divinarum ,  )  het- 
welk reeds  ten  tijde  van  HiéRONYMus  grootendeels  ver- 
loren was  geraakt ,  werd  door  chr.  matth.  pfaff, 
in  her  jaar  171 2,  uit  een  Handfchrift  der  Koninglijke 
Boekerij  xtTurin  ,  het  eerst  teParys  met  eene Inleiding 
uitgegeven  ,  en  naderhand  door  jon.  da  vies  te  Cam- 
bridge  1718  beicien  in  8vo.  Van  zijn  AVerk  over  de 
dood  der  F'ervoigers  is ,  na  balusics  ,  ook  afzonder- 
lijk eene  prachtige  uitgave,  veifierd  met  de  aanmer- 
kingen van  vericheiden  geleerden, en  zijne  eigene,  met 
bijzondere  Verhandelingen ,  en  zelfs  met  Plaaten ,  door 
bezorging  van  paul  bauldri,  te  Utrecht  1693  8vo. , 
lütgekomen. 

Thans  is  ons  nog  overig,  dat  wij,  aan  het  einde  Opvol- 
der derde  eeu\v  gekomen ,  een  kort  verflag  geven  van  -^'."^  ^^"^ 
de  opvolging  der  Bisfchoppen ,  die  de  aanzienlijke  Ge-  pen  [^    " 
meenten  der  Cliristenen  te  Rotne^  Alexandrie^  jferu-  Rome. 
falem^  en  Anti'öchi'è  ^  geduiire.nde  deze  ecuw,  hebben 
beftuurd.    Van  de  Bisfchoppen  van  Rome  ^  in  deze 
eeuw ,  heeft  niemand  zich  door  zijne  fchriften ,  en 
üechts  eenige  weinigen ,  door  eene  of  andere  merkwaar- 
dig 


444  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

jj       digc  d;iad,  vermaard  gemaakt.    Na  victoii  I.  (*}, 

BOEK     volgde  ZEPHYRiNus,  111  het  tiende  jaar  van  den  Keizer 

jj'^P^^    SEVERUS,  onder  hem  bloeide  de  Ouderling  cajus  of 

.na  C.  G,  GAjus ,  die  zich  fterk  tegen  de  leere  van  het  duizend- 

Jaar 284.  j.^j.jff  j^]\\^  verzette  Cf).  De  aanhangers  van  Theodo- 
tot  312. 
-,  Tus  den  Lederberijder  wendden  voor ,  dat  onder  iiem  j 

de  leere,  dat  jESUvsGod  zij, eerst  was  opgekomen  (§), 
doch  de  door  hun  verkozen  Bisfehop  natalis  verliet 
hunne  partij ,  en  onderwierp  zich  aan  zephyrinus  ,  ge- 
lijk wij  reeds  verhaald  hebben  (**).  Na  achttien  jaa- 
ren  had  zephyrinus  tot  zijnen  opvolger  calistus  of 
CALixTus  I.  welke,  na  vijf  jaaren,  tot  zijnen  opvolger 
had  URBANUS  den  I.  (ff),  en  deze,  na  acht  jaaren, 
i'ONTiANus  (§§).  Op  dezen  volgde,  na  zes  jaaren^ 
ANTERUS, voor  dcu  korten  tijd  van  édne  maand  (***). 
De  volgende  Bisfehop  van  Rome^  fabianus,  is  meer 
vermaard  geworden  ,  deels  door  de  bijzonderheid, 
welke,  bij  zijne  verkiezing,  zal  gebeurd  zijn  (fff),  maar 
bijzonder  door  zijnen  ijver  voor  den  Godsdienst,  voor 
welken  hij  ook ,  in  de  vervolging  onder  den  Keizer  de- 
CTus,  als  Martelaar  het  leven  gelaten  heeft,  hebbende 
zijne  waardigheid  bekleed  van  het  Jaar  236  tot  250  (§§^). 
Een  jaar  lang  ftond  nu  de  Stoel  v-mRome  ledig,  dewijl 
DEcius  gcene  verkiezing  van  eenen  Bisfehop  wilde  dul- 
den , 

(*)  Zie  II  Beel,  Bladz.  280. 

(f)  \\.  Deel  Bladz.  388.     (§)  \IJ  Dcél,  Bladz.  i\^, 

(**)  II.  Deely  Bladz.  213.   Vergelijk  eusebiüs  Hist. 
Eccles.  Lihr.  V.  Cap.  28.        (ft)  Eusebiüs  VI.  21. 

(^5)  EusEB.   VI.   23.        (*'*)  EusEB.  VI.  29. 
(ttO  Zie  II  Dcd,  Bladz.  423. 
(§f§)  Eusebiüs   Ilist.  .Eccla,  VI.  3p. 


GESCHIEDENIS.  445 

den ,  tot  dat ,  in  het  jaar  251,  cornelius  ,  met  meerder-      II 
heid  van  flemmen ,  tegen  novatianus  ,  verkozen  werd,    ^^^  J^ 
waaropeene  fcheuring  volgde,  gelijk  wij  reeds  verhaald  Hoofdft. 
hebben  (*).  cornelius  werd,  na  een  jaar  en  drie  maan-  "^  ^-  *^- 
den ,  door  den  Keizer  gallus,  naa  Centumcellce  oïCivita  ^^^  "^  j  ^ 

Vecchia  gebannen ,  alwaar  hij  overleden  is  (  f  ).  Zijn  op > 

volger Lucius  overleed ,  na  naauw  achtmaanden  gezeten 
te  hebben ,  en  werd  opgevolgd  door  stefanusoF  ste- 
ven den  I. ,  welke  zich ,  in  den  twist  over  den  Doop 
der  Ketteren,  door  zijne  heerschzucht  en  drift ,  niet  wei- 
nig heeft  laten  zien ,  bijzonder  tegen  cyprianus  ,  ge- 
lijk wij  hier  voor  verhaald  hebben  (§).  xystus  of 
siXTus  de  tweede ,  die  stefanus  in  het  jaar  257  op- 
volgde ,  werd ,  in  het  volgende  jaar  258  ,  een  fiachtöf- 
fer  der  vervolging  van  valerianus  (**).  Zijn  opvol- 
ger DiONYSius ,  in  het  jaar  259 ,  nadat  de  Bisfcliop- 
pelijke  Stoel  een  jaar  ledig  had  geftaan ,  is  alleen  merk- 
waardig, omdat  hij  zijnen  naamgenoot  dionysius  van 
Alexandri'è  van  de  befchuldiging  van  Ketterij  heeft  vrij- 
gefprokcn  (ff).  Na  felix  ,  eutychianus  ,  en  cajus  , 
van  welke  wij  niets  lezen ,  dat  aanmerkingwaardig  is , 
volgde  de  laatfle  Bisfchop  te  R.ome^  in  deze  eeuw, 
marcellinus  ,  van  wiens  afval  van  het  Christendom , 
waar  mede  hij  befchuldigd  is  geworden ,  wij  reeds  gc- 
fproken  hebben  (5§). 

Zij 

(*)  In  dit  Beel,  Bladz.  30,31. 

(t)  Boven  Bladz.\\<2..  Volgends  eusebius  heeft  hij  zijne 
waardigheid ointrent  drie  jarren bezeten ///5/.  Eccles,  VII.  z. 

(§)  Boven  Bladz.  118.  (**} Zie  boven i?/.7r/s.  143. 
alwaar  meer  van  dezen  Bisfcliop  gezegd  is. 

(tt)  Boven  Blad;:.  160.        (i^§}  Boven i?/^^'^,  372. 


446  K  E  R  K  E  L  IJ  K  E 

II  Zij,  die,  in  deze  eeuw,  als  Bisfchoppen,  de  aan- 

*^?^?     zienlijke  Gemeente  van  Alexandri'è  in  -fi^ y/)/^ ,  befluur- 

Iloofdft.  den ,  hebben  zich  meest  allen  eenen  grooten  naam  ver- 

ua  C.  G.  vvorven ,  en  zijn  ons   dus ,  in  een  ander  opzicht ,  in 

tot  '^12!  ^^"  lo^P  onzer  Gefchiedenis ,  reeds  voorgekomen.  Na 

DEMETRius  (*) ,  bekcud  door  zijne  onvriendelijke  be- 

le  Alex-  |-,ji,i(|eijj^2;  van  origenes  ,  volgde  heraklas,  een  leer- 
ling  en  vriend  van  dezen  Kerkvader  (f),  en  na  de- 
zen, in  het  jaar  248,  de  vermaarde  dionysius  ,  wiens 
lotgevallen ,  gelijk  ook  zijne  fchriften  en  geleerden  ar- 
beid, wij  hier  voor  (§)  gemeld  hebben.  Na  dionysi- 
us volgde  MAXIMUS ,  Ouderling  te  Alexandné  (**) , 
die,  na  12  jaaren,  door  thomas  werd  opgevolgd, 
gelijk  deze ,  na  19  jaaren ,  door  petrus  ,  welke  in  het 
jaar  311  ,in  de  vervolging  onder  maximinus,  den  Mar- 
teldood geleden  heeft,  hebbende  zich,  door  zijne 
(h'enge  deugd  niet  min ,  dan  door  zijnen  ijver  en  werk- 
zaamheid voor  den  welvaart  zijner  Gemeente  geacht  er. 
beroemd  gemaakt  (ff). 
Te  Ten-  r>ij  de  Gemeente  van  Jerufalem^  thans  jfElia  ge- 
ialem.  nocmd,  meldt  ons  eusebius  (§S),  als  opvolger  van 
ALEXANDER  (***) ,  iu  het  Bisfchoppelijk  ambt ,  MAZA- 
BANES,  en  na  denzelven  hymeneus  ,  die  van  dezen 
Gefchiedfchrijver  hooglijk  geprezen  wordt  (fft) ,  en  die 

iu 

(*)  Zie  ons  II.  Deel Bladz.  281. 

(t)  Bovéu  in  die  Decl^  Bladz.  51. 

{^%^  Bladz.  152.  volgg.  (*^0  EusEB.  Z^.VII.C.  11,28 

(tO  Zie  boven  Bladz.  375. 

(§5)  Hht.  Ecclcs.  Vr.  39. 
(***)   Zie  II  Deel,  Bladz.  282,  2S3. 
(ttt)  EusEB.  I-Iht.  Eccles.  Vil.  14. 


GESCHIEDENIS.  447 

iti  de  Kerkvergadering  te  Antiöchi'è^  tegen  paulus  sa-      II 

MOSATENüs  (  *),  is  tcgenwoordig  geweest;  op  dezen    "^^j 

volgde  ZABDAS ,  en  daar  na  hermon  ,  de  laatfte  vóór  Hoofdft. 

de  vei-volging  van  diocletianus   (f).  "^  C.  G. 

•  •■   j     1-       1      r.-  r  i.        Jaar  284. 

Na  SERAPioN ,  met  wien  wij  de  lijst  der  Bislchop-  {^^  o  12^ 

pen  van  Auti'óchi'è^  in  de  voorgaande  eeuw,   gefloten 

hebben  (§),  waren  aldaar,  in  deze  derde  eeuw,  de  .%"^''^'* 
volgende  Bisfchoppen,  asclepiades  (**)  ,  phile-. 
Tus  (ft) ,  ZEBiNus  (§§)  ,  babylas  ,  van  wien 
wij  elders  gefproken  hebben  (***).  Zijn  opvolger 
was  FABius  5  die ,  novatianus  niet  ongunfirig  zijnde  , 
over  hem  ecne  Kerkvergadering  te  Antiöchi'è  bijeen- 
riep ,  welke ,  alzoo  zijn  dood  tusfchen  beiden  kwam , 
gehouden  fchijnt  te  zijn  door  zijnen  opvolger  deme-» 
TRiANus  Cttt)'  De  opvolger  van  demetrianus  was 
PAULUS  van  Samofata ,  dezen  om  zijne  gevoelens  af- 
gezet zijnde  (S,§.§)  ?  ^'^'"^  doininus  in  zijne  plaats  tot 
Bisfchop  aangefteld,  wien  timeus  is  opgevolgd,  en 
dezen  cyrillus,  een  tijdgenoot  van  eusebius,  na 
wien  gevolgd  is  tyrannus  ,  ten  wiens  tijde  deze  Ge-» 
meente  de  woede  der  laatfle  vervolging  heeft  moeten 
verdiuiren  (****).  Ten  tijde  van  cyrillus  bloeide  te 

Au-: 

CO  EusEB.  Hiit.  Eccics.  VII.  30. 

( t )  EusEn.  VII.  Cap.  uit, 

(§)  II.  V>ecl,  Blruh.  283, 

(**)  Die  bij  EusEB.  Hht,  Eccles.  VI.  1 1. ,  geprezen  wordt. 

(ft)  EusEB.  VI.  21. 

($SJ)  Eusr.B.  VI.  23. 

r***)  II.  Deel,  Bladz,  429. 

(ttt)  EusEB.  VI.  39,  46.  et  VII.  5. 

(I§§)  Zie  boven  Bladz.  241.    (****)  Euseb.  VII.  32. 


44S     KERKELIJKE  GESCHIEDENIS- 

II       Anti'óchiè  dorotheus  ,  Ouderling  in  deze  Gemeente  , 
^°jj^     wiens   geleerdheid  eusebius   hooglijk  roemt,  zijnde 
Hoofdft.  hij,  het  geen  ten  dezen  tijde  iet  zeldzaams  was,  on- 
na C.  G.  (jej.  ^1(3  Christenen ,  zeer  ervaren  in  de  Hebreeuwfche 
tot  312.*  Taal. EUSEBIUS  zegt, hem  dikwijls  gehoord  te  hebben, 

r- als  hij  de  Heilige  Schrift  verklaarde,    ook  meldt  hij 

van  hem  deze  bijzonderheid ,  dat  hij  van  zijne  geboor- 
te af  een  gefnedene  was  (*). 

En  hier  mede  eindigen   wij  dit  merkwaardig   Tijd- 
perk, in  hetwelk  de  Christenen,  onder  menigvuldige 
vervolgingen ,  zonder  eenige  befcherming  van  wereld- 
lijke magt ,  zich  niet  alleen  gehandhaafd ,  maar  ook  ,  op 
eene  verbazende  wijze,  uitgebreid  hebben.    Met  het 
volgende  Tijdperk ,  zal  zich  aan  ons  eene  geheel  an- 
dere gedaante  van  zaken  vertoonen,  daar  de  Keizers 
van  het  Romeinfche  Rijk  den  Godsdienst  der  Christe- 
nen omhelzende,  deze  nu   de  Godsdienst   van   den 
Staat  zal  wezen,   door  de  opperfte  magt  niet  flechts 
geduld,  maar  beleden,  voorgedaan,  en  gehandhaafd. 
Welken  invloed  deze  verandering  op  dien  Godsdienst , 
ten  voordeele,  of    nadeele   door  verbastering,  gehad 
hebbe,  zal  ons  het  volgend  Deel  dezer  Gefchiedenis 
keren  moeten. 

C*)  Eus£B.  VII.  32. 

Einde  van  het  Derde  Deel. 


^  FOR   CHRïSTu 


"""^O'   ONTAfilO,  ^^^"^"^ 


'•s^ 


'.:_,*  ^;•^•,  ,;    :  ;•;►  . 


.   /.  ,'    •        .        ^  .     -■■■■■-•'./■    ■,»,.■  •*• 


■■^'■^•v-  ■  :;r'--.--'-.'*^"'  ^;'^<.■;.■ 


M' 


>':;=... 


•^-.^•:* 


••■  ■    W''     '■''!'*    . 


'•*  ■".  ■.  ♦•.■ 


'■:i-:::-i-m 


r^-